Schulte Nordholt, Jan Willem
Nederlands dichter en historicus (Zwolle 12.9.1920). Werd
in 1942 gearresteerd en tien maanden gevangengezet in Nederland en Duitsland.
Een jaar later verscheen Het bloeiende steen, zijn eerste dichtbundel,
clandestien, onder ps. W.S. Noordhout. Na wo ii studeerde hij geschiedenis aan
de Universiteit van Amsterdam. Promoveerde in 1951 op Griekse
paradijsvoorstellingen of de tuin der Hesperiden. Was leraar tot 1962,
daarna lector en van 1966 tot 1983 hoogleraar Amerikaanse geschiedenis en
cultuur aan de Rijksuniversiteit te Leiden.
Zijn poëzie kenmerkt zich over het algemeen door
aansluiting bij een traditie met soms een duidelijke voorkeur voor religieus
gestemde dichters als Rilke en Nijhoff: Tijd voor eeuwigheid (1953),
Het weefsel Gods (1965), Achter een muur van licht (1968).
Ingetogen en vroom vertolkt hij in zijn gedichten een gehechtheid aan landschap
(Levend landschap, 1950), en voorgeslacht, waarin een geluksgevoel
doorklinkt tegelijkertijd met een heimwee naar een volmaakt elders. Zijn
voorkeur voor het traditionele wordt vaak versterkt door het hanteren van een
uit de rederijkerstijd daterend genre, zoals de douzaine.
Zijn eruditie bracht hem tot het vertalen en berijmen van
de psalmen: Hymnen en liederen (1964). Samen met J. van Biezen
publiceerde hij Hymnen (1967). Ook stelde hij een aantal bloemlezingen
samen, zoals De dichter en het land (1960), Gezicht op
Zuid-Holland (1960) en Wanneer dit tijdlijk leven endt (1980).
Van zijn wetenschappelijke studies kunnen o.m. worden
vermeld: Het volk dat in duisternis wandelt (1956), over de geschiedenis
van de negers in de V.St., De Verenigde Staten. Het grote experiment
(1965) en Voorbeeld in de verte. De invloed van de Amerikaanse revolutie in
Nederland (1979).