Schagen, Johan Christiaan Jacobus van
Nederlands schrijver en beeldend kunstenaar (Vlissingen
11.12.1891-Deventer 17.4.1985). Studeerde rechten te Utrecht en Amsterdam,
promoveerde in 1920 op stellingen op het gebied der visserij. Van 1918 tot 1924
werkzaam bij de visserij-inspectie te Den Haag en van 1924 tot 1942 in dienst
bij de gemeente Rotterdam. Van Schagen debuteerde in 1922 in De Stem met
Narrenwijsheid (uitg. 1925), prozagedichten die een door Spinoza
beïnvloed pantheïsme tonen in een merkwaardige vermenging van
nuchterheid en hooggestemdheid. De bundel werd vele malen herdrukt. Toen Van
Schagen in 1942 ambteloos werd, ging hij zich aan de Rotterdamse Academie voor
Beeldende kunst bekwamen in etsen, lithografie en schilderkunst. Sinds die tijd
maakte hij zijn zgn. unica-drukken.
In de jaren zestig herleefde de belangstelling voor zijn
literaire werk en verscheen de bloemlezing Narrenwijsheid en ander
onkruid (1961). Steeds sterker werd zijn streven om zich met zo eenvoudig
mogelijke middelen zo gecomprimeerd mogelijk uit te drukken; vandaar zijn
voorkeur voor korte versvormen als de Japanse haiku en senryn. Ook in zijn
grafische werk blijkt hij een voorkeur te tonen voor Japanse kunstvormen. Vanaf
1963 begon Van Schagen het eenmanstijdschrift Domburgse Cahiers in eigen
beheer uit te geven, waarin hij deze korte versvormen, proza en allerlei
mengvormen opnam.
Van Schagen is wel eens de `zondagsdichter' genoemd om
zijn van invallen afhankelijke verwoording van soms oppervlakkige, maar vaak
ook belangrijke inzichten. In 1965 werd hem de Marianne Philipsprijs toegekend.
Ter gelegenheid van zijn 80ste verjaardag verscheen de bundel Ik ga maar en
ben (1972), een keuze uit zijn werk tot dan toe.