Santen, Gerrit Cornelisz van
Noordnederlands prozaschrijver (Delft 1591/'92-Delft
begraven 26.4.1656). Vermoedelijk komt hij uit een gegoed milieu: leden van het
geslacht Van Santen zijn in de 16de en in de eerste helft van de 17de eeuw bij
herhaling burgemeester of schepen van Delft geweest. In 1629 wordt ene Gerrit
van Santen ingeschreven als schilder van het Haagse St. Lucasgilde en een Van
Santen komt enige malen voor in de ordonnantieboeken van Frederik Hendrik
tussen 1637 en 1650.
In 1617 schreef hij de klucht Lichte Wigger, een
zedenschets in Delfts dialect. Daarna volgden nog Snappende Siitgen
(1620), Van t'een op t'aer (1624), Keurelycke Neeltge (1625),
Stomme-boden ofte brieven (1625), Graefs wandelpraetje (1626),
Tiid-verdriifies (1626) en Gierigheids misprijsing ende weldoens lof
en loon (1629). Na die tijd is er op enkele herdrukken na geen werk meer
van hem bekend.