Ruyslinck, Ward
Ps. van Raymond Karel Maria de Belser, Vlaams dichter en
romanschrijver (Berchem-Antwerpen 17.6.1929). In de meidagen van 1940 vluchtte
hij met zijn ouders en broer naar Frankrijk, een ervaring waarvan de
psychologische neerslag op de kinderziel werd weergegeven in de korte roman
Wierook en tranen (1958). In 1947-1948 begon hij Germaanse filologie te
studeren in Gent, maar brak de studie na een jaar af. Vanaf 1953 werkzaam als
ambtenaar bij het Museum Plantin-Moretus te Antwerpen.
Tussen 1948 en 1956 publiceerde Ruyslinck vijf
dichtbundels, waarvan de laatste, Fanaal in de mist (1956; ondertitel
`Epos van een paria') door de vormgeving en maatschappijkritische grondslag al
een overgang naar het proza aankondigt. Het officiële prozadebuut, De
ontaarde slapers (1957), staat in het teken van het existentialisme: de
lange novelle schetst de tragische ondergang van de naoorlogse mens die ten
gevolge van traumatiserende oorlogservaringen verzand is in een onwerkelijk
bestaan van geestelijke inertie. Opmerkelijk zijn vooral de oorspr.
verbeeldingskracht en de fascinerende sfeer, die ook aanwezig zijn in sommige
verhalen uit de bundel De madonna met de buil (1959).
Grote bekendheid verwierf hij met zijn wrang-agressieve
maatschappijkritische romans, waarvan de eerste, Het dal van Hinnom
(1961), een bittere afrekening bracht met de christelijke moraal. De
confrontatie van verscheidene sociale klassen is tegelijk een vruchteloze
poging een zin te vinden voor het menselijke lijden en een pleidooi voor de
vrijwaring van de rechten van het individu. Eenzelfde ethische bekommernis
staat centraal in de utopische roman Het reservaat (1964), het verhaal
van de leraar Basile Jonas, een individualistisch gevoelsmens die door de op
nut en profijt gerichte maatschappij wordt uitgestoten en verwezen naar een
museum voor uitgestorven mensentypes.
Na deze romans wordt Ruyslincks toon milder. De verhalen
in De paardevleeseters (1965, met het hoorspel De corridor)
getuigen van een blijvende afkeer van collectivisme, automatisering en
utilitarisme, maar de aanklacht is geformuleerd met humor en via afstand
nemende satire. De verdediging van de gekwetste, bedreigde enkeling, meestal
getypeerd als een antiheld of paria in een onderdrukkende gemechaniseerde
maatschappij, blijft karakteristiek voor Ruyslincks thematiek. Wel doen zich
formele verschuivingen voor en beoefent hij zeer diverse genres: o.a. het
bijtende pamflet (Drek- en driftliteratuur, 1965; Open brief aan de
gevoelsafschaf,