(1947). Daarna verschenen Gedichten (1951) en Stilte,
woedende trompet (1959), experimentele en associatieve poëzie.
Rodenko wordt vooral beschouwd als essayistisch
woordvoerder van de Vijftigers met zijn publikaties Over Hans Lodeizen
(1954), Tussen de regels (1956) en De sprong van Münchhausen
(1959). Hiermee en met zijn bloemlezing uit de poëzie der avant-garde
Nieuwe griffels, schone leien (1954) heeft hij velen de ogen geopend
voor de waarde van de experimentele poëzie. Hetzelfde geldt voor de
poëzie van Achterberg met zijn bloemlezing Voorbij de laatste stad
(1955). Rodenko was ook actief als vertaler van o.m. Jean Anouilh, Simone de
Beauvoir en Dostojevski.
Zijn rol als essayist der avant-garde liep terug na 1960.
Hij zette toen vooral zijn reeds in 1955 begonnen bewerkingen van beroemde
liefdesverhalen voort, bijv. in Helse vertelsels (1960-1963) en
Vrijmoedige liefdesverhalen uit 1001-nacht (1961). In De
opblaasvrouwtjes (1970) verschenen bewerkingen van science-fiction
vertellingen. In 1975 verscheen Orensnijder tulpensnijder, waarin hij
zijn gedichten verzamelde.