Ridder, André de
Nederlands en Frans romanschrijver en essayist (Antwerpen
20.10.1888-Borgerhout 1.7.1961). Volgde een opleiding aan de
Rijkshandelshogeschool te Antwerpen; werd in 1924 hoogleraar statistiek aan de
universiteit te Gent, aan de Rijkshandelshogeschool en de Koloniale Hogeschool
te Antwerpen. Was redacteur van het literaire tijdschrift Vlaamsche
Arbeid (1905-1909), stichter van de tijdschriften De Boomgaard
(1909-1911) en Het Roode Zeil (1920).
De Ridder kan worden beschouwd als de leider en typische
vertegenwoordiger van de `Boomgaardgeneratie' die, komend na `Van Nu en
Straks', alleen Europees en kosmopolitisch wilde zijn. Daarom introduceerde hij
uit Frankrijk het dilettantisme in de Vlaamse literatuur. In vijf romans,
verschenen tussen 1910 en 1918, probeerde hij, als reactie op de triomf van de
boerenroman in de Vlaamse literatuur, het grote-stadsleven uit te beelden. Deze
werken, zoals De koude Eroos (1911) en De gelukkige echt van Filiep
Dingemans (1912), waarin het dilettantisme nogal pronkerig wordt
uitgestald, schoten echter te kort qua taal en uitbeelding.
Ook voerde hij twee nieuwe literaire genres in, lang voor
ze door het buitenland ontdekt en beoefend werden. Zo was hij de eerste die
literaire interviews afnam (vgl. Bij Louis Couperus, 1917) en schreef
hij de eerste geromanceerde biografie in België (Ninon de Lenclos,
1917; Jean de la Fontaine, 1918).
Na wo i stichtte hij het tijdschrift
Sélection en werd hij een talentvol promotor van de
expressionistische schilderkunst. Schreef als zodanig een aantal
kunstkritieken.