Revius, Jacobus
Eig. (tot ca 1614) Jacobus Reefsen(i)us, Noordnederlands
dichter (Deventer nov. 1586-Leiden 15.11.1658). Zoon van Ryck Reefsen,
burgemeester van Deventer, die in 1587 uitweek naar Amsterdam. Studie theologie
te Leiden en Franeker; van 1610 tot 1612 reis door Frankrijk, waar hij versch.
universiteiten bezocht en de invloed van de Pléiade onderging; 1612
predikant te Zeddam en daarna te Winterswijk-Aalten; 1614-1642 te Deventer. Was
zeer actief betrokken bij het Muziekcollege aldaar. Woonde als revisor voor de
Statenvertaling van het ot te Leiden (1633-1634). Van 1642 tot zijn dood te
Leiden regent van het Statencollege (voor de opleiding van bursalen in de
theologie); 1642 doctor h.c. Was een krachtig bestrijder van het
cartesianisme.
Zijn oudst bekende publikatie is Tractatio thetica de
anima separata (1607). In 1615 gaf hij een Latijns huwelijksdicht uit
(In nuptias... D. Jeremiae Plancii etc.). Een groot aantal Latijnse,
Nederlandse en Franse theologische en historische geschriften verscheen van
zijn hand. De remonstranten vonden in hem een geducht tegenstander: als
deputaat van de Particuliere Synode van Overijssel zuiverde hij de kerken in
die provincie van remonstranten (1618-1619) en verzorgde hij o.a. bij provisie
de vacant geworden kerk van Kampen. De oudst bekende druk van een Nederlands
gedicht van hem is Het hoghe liedt Salomons. In Nederduytsche gesangen
ghebracht (1621). Versch. gedichten van hem verschenen eerst als
plano-druk: een aantal daarvan is bewaard. In 1630 verscheen te Deventer
Over-Ysselsche sangen en dichten (zgn. tweede druk, in werkelijkheid
uitgebreide uitg. 1634) en in 1640, eveneens te Deventer De CL Psalmen
Davids, eerst in Nederlantschen dichte gebracht door Petrum Dathenum, ende nu
in sin ende rijmen gebetert door J.R. (tweede herziene uitg. 1651). De
kerken maakten van deze berijming geen gebruik, daar invoering uitsluitend tot
de competentie van een nationale synode behoorde en een dergelijke
kerkvergadering sedert 1619 niet meer bijeenkwam. Veel naam maakte de schrijver
ook met Daventriensis (1651).
Zijn hoofdwerk, de Over-Ysselsche sangen en
dichten, bestaat uit drie delen: een mozaïek van schriftuurlijke
gedichten, chronologisch gerangschikt van de schepping tot de geboorte van
Christus; een groep gedichten die begint met Christus' geboorte en eindigt bij
het laatste oordeel; ten slotte een soort `aanhangsel' met wereldlijke
gedichten: epigrammen, bruilofts-, lijk- en lofdichten en vooral historische en
strijdzangen (het laatste deel werd in de uitgave van 1634 met 50 pagina's
uitgebreid). Op de Athenaeumbibliotheek te Deventer bevindt zich een met wit
door-