Pluimer, Joan
Noordnederlands dichter (? ca 1650-Amsterdam 1720). Had
gedurende veertig jaar grote invloed op het Amsterdamse toneel; werd in 1679
benoemd als een van de regenten van de Amsterdamse schouwburg. Pachtte in 1681
met Pieter de la Croix en Lodewijk Meijer de schouwburg voor drie jaar van de
regenten der Godshuizen, welke termijn door Pluimer en De la Croix (Meijer was
in 1681 overleden) met nog eens drie jaar werd verlengd. Hoewel wsch. al eerder
in functie werd Pluimer in 1699, samen met Pieter Bernagie, benoemd tot
directeur van de schouwburg, wat hij tot zijn dood toe bleef.
Als dichter debuteerde hij wsch. in 1677 met vijftien
Gedichten, vnl. minnedichten, die hij samen met een aantal van zijn
vriend Joan van Broekhuizen uitgaf. Op enkele na werden ze herdrukt in een
grotere bundel Gedichten (1692), die na zijn dood werd aangevuld met een
nog groter Tweede deel (1723). Hierin is echter weinig van zijn
toneelwerk opgenomen. Bij de plechtige heropening van de schouwburg in 1678
werd Hoofts Geeraerdt van Velsen voorafgegaan door een Voorspel
van Pluimers hand en in datzelfde jaar werd ook zijn De verliefde
Lubbert (een gezuiverde versie van A. Boelens' Klucht van de bedrooge
vrijer) vertoond. Hierop volgden o.a. de klucht De buitenspoorige
jaloersche (1681), de vertaling van Molière's Vrek (1685),
De verloore schildwacht (1686, ook een vertaling uit het Frans,
vermoedelijk F.L. de Sevigny's Philippin Sentinelle), en de School
voor jaloerschen (1691), volgens Pluimer naar Molière maar in feite
naar A.J. de Montfleury. Hij schreef ook een aantal allegorische
Voorspelen.
Een gouden gedenkpenning ontving hij voor zijn
Liergezang op de blyde aankomst van Z.M. in Hollant, wat hem weer tot
een andere lofzang op Willem iii inspireerde. Zijn gedichten zijn vnl.
gelegenheidsgedichten, lofdichten op personen, historische gebeurtenissen en
buitens, en herdersdichten.