Oudaen, Joachim
Noordnederlands dichter en toneelschrijver (Rijnsburg
7.10.1628-Rotterdam 26.4.1692). Van Zuidnederlandse afkomst; studeerde aan de
Latijnse school te Leiden. Was assistent van Petrus Scriberius; tegelbakker te
Rotterdam; diaken van de Waterlandse Doopsgezinde Gemeente, maar tegelijk
vooraanstaand collegiant (zijn moeder stamde uit het geslacht Van der Kodde,
grondleggers der collegiantenbeweging). Patriot en republikeins gezind.
Oudaen debuteerde in 1646 met zeven gedichten op
schilderijen, tekeningen en borduurwerk. In 1648 schreef hij als protestantse
tegenhanger van Vondels Maria Stuart het treurspel Johanna Grey of
gemartelde onnozelheyd, gevolgd door Koning Konradyn en Hertog
Frederyk (1649), tegen de macht der pausen. Tegen de onverdraagzaamheid
richt zich Servetus (1655) en tegen het overdreven kerkelijk ceremonieel
't Verworpen huis van Eli (1671). In 1673 voltooit hij Haagsche
broeder-moord of dolle blydschap naar aanleiding van de moord op de
gebroeders De Witt.
In een van zijn vele gelegenheidsgedichten,
Lijk-gedachtenis van den grooten Agrippijner Joost van Vondel (1679),
polemiseert Oudaen fel tegen Cartesius, Spinoza en Hobbes, berispt Huygens om
zijn Trijntje Cornelis. In 1664 verschijnt een wetenschappelijk handboek
voor numismatiek: Roomsche mogentheyd. Ook bewerkt Oudaen gedeelten uit
de bijbel: Uytbreyding over het boek Jobs (1672) en Uytbreyding over
het boek der Psalmen (1680-1681). Breed opgezet zijn de bijbelse
didactisch-lyrische gedichten Aandachtige treurigheid (1660), een
lijdensmeditatie, Voorschaduwing van het zegepralende rijk onzes Heeren
(1666), getuigend van zijn chiliastische denkbeelden, en Woestijn-strijd der
verzoekinge (1666).
Hoewel verdraagzaam heeft Oudaen zijn leven lang als
sociniaan, chiliast, puritein, antipapist en collegiant strijd gevoerd.
Rationalistisch in zijn vroomheid was hij een tegenstander van alles wat naar
mystiek of spiritualisme zweemde. Hij streed zowel tegen een dogmatisch of
intolerant christendom als tegen een rationalisme dat het openbaringsgeloof
afwijst. Modern was hij door een volstrekte verwerping van
klassiek-mythologische opsmuk, maar tegenover de reglementering van de
poëzie door de nieuwlichters van de Nil Volentibus Arduum stond hij even
negatief. Blijkens de vele herdrukken van zijn werk in het begin der 18de eeuw
was hij toen nog een gewaardeerd dichter.