Nooteboom, Cees
Eig. Cornelis Johannes Jacobus Maria. Nederlands dichter
en prozaschrijver ('s-Gravenhage 31.7.1933). Volgde een gymnasiumopleiding aan
kloosterscholen te Venray en Eindhoven. Was in de jaren zestig reizend
columnist van de Volkskrant, ontving in 1969 de prijs van de
dagbladjournalistiek voor De Parijse beroerte (1968), een verslag van de
meirevolutie van 1968, is sinds dat jaar reis- en poëzieredacteur van
Avenue en maakte in die kwaliteit naam als vertaler.
Nooteboom beschouwt zichzelf in de eerste plaats dichter.
Hij debuteerde met De doden zoeken een huis (1956), een bundel vrij
conventionele, wat overdadige, zonder veel vormbewustzijn geformuleere
gemoedslyriek. Al in Het zwarte gedicht (1960) heeft hij zich bekeerd
tot een veel hermetischer poëtica en door de jaren heen ontwikkelt hij een
poëzie-opvatting die hem in de buurt van de maniëristische traditie
brengt: het gedicht als autonome taalstructuur die onder de schijn van
rationele helderheid streeft naar opzettelijke versluiering, zodat binnen het
magisch krachtveld van de taalformules een surreële
bewustzijnswerkelijkheid opgeroepen wordt, waarbinnen dood en leven, tijd en
eeuwigheid, werkelijkheid en verbeelding een paradoxaal verband aangaan:
Gemaakte gedichten (1970, verzamelbundel, poëzieprijs van de
gemeente Amsterdam 1975) en Open als een schep, dicht als een steen
(1978, Jan Campertprijs 1978).
In zijn fictionele proza maakte hij op langere termijn
eenzelfde ontwikkeling door. Het debuut dat hem bekend maakte, Philip en de
anderen (1955, Anne Frankprijs 1957), als romantisch gevoelig jeugdwerk
vergelijkbaar met zijn eerste dichtbundel, veroordeelde hij impliciet in de
roman De ridder is gestorven (1963, Van der Hoogtprijs 1963), waarin
tevens het echec van de verbeelding ten overstaan van de werkelijkheid beleden
werd, een thema dat hij in 1981 behandelde in de dubbelnovelle Een lied van
schijn en wezen. Het in De ridder is gestorven erkende onvermogen
van de artistieke vorm betekende voor lange tijd een blokkering van het
fictionele proza. Dit verlies werd weliswaar ruimschoots vergoed door de
reisboeken (o.a. Een middag in Bruay, 1963; Een nacht in
Tunesië, 1965; Een avond in Isfahan, 1978), maar dit verhinderde toch
niet dat in de publieke opinie zijn schrijverschap voornamelijk be-