spraak van veel tijdgenoten.
De dynamische beeldassociatie die Van Ostaijen voorstond, blijft hier aan de
ethische `betekenis' van een innerlijke godservaring en van een enthousiast
vertrouwen in de mens onderworpen. De meeste gedichten uit De tocht zijn
minder bondig en minder architectonisch. De anekdote treedt er meer op de
voorgrond en verslapt het ritme. De stadsthematiek en de sentimentele uitroepen
sluiten nauwer aan bij de rekwisieten van de expressionistische code. De meest
persoonlijke klanken zijn hier te vinden in vurige of tedere liefdesverzen,
gericht tot God, Vlaanderen en zijn geliefde, bijv. `Cantabile'. In
Opgangen (1921) en Landing (1923) wijkt de `humanitaire' invloed
steeds meer voor de plastische beeldspraak van een persoonlijke gevoelslyriek,
terwijl de godsdienstige inspiratie constant blijft. Afgezien van enkele
gedichten, die hij in 1930 aan de retrospectieve bundel Poëzie
1919-1925 toevoegde, publiceerde Moens geen lyriek meer tot in 1935 zijn
bundel Golfslag verscheen. Het elan van zijn jeugdverzen wordt hier in
strenge, meestal vijfvoetige, sterk beklemtoonde verzen geremd. Zijn liefde
spitst zich vooral toe op Dietsland, of liever op het ideale beeld ervan dat
hij ook in zijn volgende bundels met verbetenheid zal blijven oproepen en
vereren: Het vierkant (1938), het autobiografische Het spoor
(1944), De spitsboog (1944), De verslagene (1963) en de
jubileumuitgave Gedichten 1918-1967. Ritme en taal zijn traditioneler
geworden, zowel in de natuurgedichten als in de betogende en de talrijke
geëngageeerde polemische verzen.
De nationalistische idee herleidt Moens' latere produktie
niet tot politieke propaganda, zoals wel eens werd beweerd. In dit opzicht
wordt de dichter, zowel door bewonderaars als door tegenstanders, vaak met de
mens en diens politieke houding verward. Deze houding treedt meer exclusief in
Moens' proza naar voren: pacifistisch-humanitair in de Celbrieven,
`Diets'-nationalistisch in zijn latere teksten: Dertig dagen oorlog
(1940), Nederlandsche letterkunde van volksch standpunt gezien (1941),
Onze volksche adel (1942), Het activistisch avontuur en wat erop
volgde (1966-1970), evenals een aantal bijdragen, gedenkschriften en
recensies waarvan de meeste in de tijdschriften Dietbrand en
Dietsland-Europa verschenen.