archief te 's-Gravenhage. Maakte van 1854 tot 1865 deel uit
van de Gids-redactie; sinds 1860 redacteur van de Nederlandsche
Spectator. Liberaal afgevaardigde in de Tweede Kamer van 1864 tot 1867.
Wijdde zich sedertdien vnl. aan letteren en wetenschappelijke studiën
(wijsbegeerte en oriëntalisme).
Opmerkelijk zijn de scherpe, op de beginselen van de
Nieuwe Gids vooruitlopende kritieken, die hij onder het ps. Abraham van
Luik schreef in Nederland gedurende de jaargang 1869; in hetzelfde jaar
verzorgde hij de uitgave van de Boergoensche Charters 1428-1482. Zijn
sedert 1852 over vele tijdschriften verspreide artikelen zijn bijzonder
veelzijdig. Hij schreef historische en politieke verhandelingen, bestudeerde
godsdienstige en wijsgerige stelsels, waarbij hij zich van fichteaan tot
spinozist ontwikkelde. Baanbrekend werk verrichtte hij voor de Spinozastudie en
voor de kennis van oosterse stelsels. Aan dit alles ligt ten grondslag zijn
vrijzinnig geloof in de vooruitgang der mensheid langs de weg der rede, een
overtuiging die hem het traditionele christendom van zijn dagen deed afwijzen.
Tegen het einde van zijn leven schreef hij Akbar, Een oostersche roman
(1872), waarin hij zijn grote kennis van oosterse geschiedenis en levensvormen
bewees, en tevens een literaire vorm gaf aan zijn eigen wijsgerige ideeën.
De roman werd vertaald in het Duits (1877), Deens (1878) en Engels (1879).