Lebeau, Paul Victor
Vlaams romanschrijver en essayist (Borgerhout
29.6.1908-20.10.1982). Promoveerde in de Germaanse filologie, doceerde moderne
letterkunde, sedert 1978 met emeritaat. Lebeau behoort tot de generatie
katholieke romanschrijvers die net voor wo ii debuteerden, maar die
intellectueel gevormd waren in de periode tussen de twee oorlogen, toen
problemen als oorlog en repressie, conflicten tussen nationalisme en
godsdienst, en filosofische stromingen als vitalisme en dilettantisme aan de
orde waren.
Vooral de tweespalt tussen spiritualiteit en seksualiteit
komt veelvuldig in zijn werk voor. Reeds in de debuutroman Het
experiment (1940) vormt deze strijd het hoofdthema, maar ook De
zondebok (1947) getuigt ervan. Mede bepalend voor de eerste romans is de
houding van Lebeau tegenover de vrouw, die hij meestal niet idealiseert, maar
die voor hem de instinctieve, zelfs animale liefde incarneert en daarmee de man
belemmert in zijn streven naar een volwaardig geestelijk bestaan. Van groot
belang acht Lebeau altruïsme, zelfverloochening en vriendschap, getuige
zijn romans Johanna-Maria (1950) en De blauwe bloem (1951), die
een tweeluik vormen, Het Siegfriedmotief of de overbodigen (1953) en de
novelle De kleine Karamazov (1957).
Opvallend is dat Lebeau veel aandacht besteedt aan de
problemen van de rijpere jeugd (Mijn vriend Max, 1942). Zijn visie
daarop heeft ook positieve vrouwenportretten opgeleverd, zoals de
titelheldinnen van Johanna-Maria en vooral van wellicht zijn
belangrijkste roman, Xanthippe (1959), die ook een geestelijke
vereniging met haar echtgenoot nastreeft en een pleidooi houdt voor de
oprechtheid van haar gevoelens.
In het latere werk bereikt Lebeau meer evenwicht tussen
het uitbeelden van fictie en de beschouwende passages die aanvankelijk vaak de
boventoon voerden.