Koninck, Lodewijk de
Vlaams dichter (Hoogstraten 30.10.1838-Retie 22.3.1924).
Onderwijzer, later inspecteur bij het onderwijs. Levensloop en dichterschap van
De Koninck staan beide in het teken van een strak en consequent katholiek
geloof. Naast het epos Het menschdom verlost (1883), schreef hij een
groot aantal gelegenheidsgedichten. In opvatting zowel als in expressiemiddelen
vertoont zijn werk alle conventionele trekken, die de dichterlijke produktie in
de Nederlanden tussen de romantiek en de jaren tachtig zo weinig boeiend maken.
Interessant is zijn geëngageerde, weliswaar afwijzende houding tegenover
zijn tijd, met name in zijn gedicht `De XIXde eeuw' (opgenomen in de bundel
Galerij van vaderlandsche tafereelen, opgehangen rond de wieg van P.P.
Rubens, 1878), dat Albrecht Rodenbach bewonderde, maar in het uitvoerig
gedicht `Geschiedenisse' weerlegde. De Koninck was ook een geliefd
redenaar.
Van De Konincks hoofdwerk verschenen eerst de
`Aanroeping' en 17 fragmenten onder de titel Het menschdom verlost.
Tafereelen, in 1874. Het boek maakte grote opgang. Nog datzelfde jaar kwam
een verbeterde tweede druk uit, die 22 fragmenten, behalve de `Aanroeping', en
een uitvoerige, principieel katholieke inleiding bevatte. Nadat een derde druk,
vermeerderd met een `Kerstzang', in 1876 was verschenen, verliepen zeven jaren
voordat het voltooide epos, nu in twee delen, van de pers kwam onder de titel
Het menschdom verlost. Heldendicht in twaalf zangen. In ruim 20 000
alexandrijnen wordt de verlossing van de mens door Christus bezongen. De
eigenlijke handeling begint met het laatste halfjaar van het leven van Christus
op aarde en eindigt met de hemelvaart, maar door middel van een kunstige
schikking, die echter weinig overtuigend werkt, ontwikkelt de dichter het hele
heilsverhaal van de opstand en de val van de engelen tot Christus' overwinning
op de dood en de hel. Het werk, waar De Koninck vijftien jaar aan besteed
heeft, vertoont grote verschillen in kwaliteit. Het onderwerp en de visie zijn
grootser dan alles wat zijn tijdgenoten in Vlaanderen hebben aangedurfd, maar
De Koninck blijkt er poëtisch niet tegen opgewassen te zijn. Tussen veel
bombast en langdradigheid vallen enkele goede beschrijvende en lyrische
gedeelten te waarderen. De zelfverzekerde en agressieve inleiding tot de
fragmentarische uitgaven van 1874 en 1876 heeft in de definitieve versie plaats
gemaakt voor een rustiger, eerder bescheiden voorrede.