Hermans publiceerde kort na wo ii
poëzie (Horror coeli, 1946) en verhalen (Moedwil en
misverstand, 1948), werk waaruit aandacht voor irrationele aspecten en voor
de nachtzijde van het bestaan blijkt. De roman De tranen der acacia's
(1949) beschrijft de identiteitscrisis van een tijdens wo ii opgroeiende
jongeman: noch in het politieke (verzet en verraad), noch in het psychologische
vlak (vader-, moeder-, zusterfiguren) slaagt deze erin een weg te vinden in de
ondoorzichtigheid van de werkelijkheid. De roman schokte het publiek door zijn
cynisme, maar de hoofdpersoon Arthur Muttah was voor velen de personificatie
van een na-oorlogs levensgevoel. Ook in de roman Ik heb altijd gelijk
(1952) is een verbinding tussen een politiek (de situatie in Nederland kort na
de politionele acties in Indonesië) en een psychologisch plan (vooral de
zusterfiguur) nagestreefd. Het thema is dat van het gefnuikte genie en de
zinloosheid van diens woede: wie gelijk heeft, heeft nog niets. Anti-katholieke
uitspraken van de hoofdpersoon leverden de auteur een gerechtelijke vervolging
op; er volgde echter vrijspraak.
De veelgelezen novelle Het behouden huis (1952)
toont de chaos in de schijnbare orde van een samenleving. In de verhalenbundel
Paranoia (1953) kunnen personages soms geen onderscheid maken tussen
waan en werkelijkheid, terwijl in de bundel Een landingspoging op
Newfoundland (1957) het thema van de onmogelijkheid van de door zijn
omgeving gemutileerde mens om zichzelf te bewijzen en de beperkingen van de
eenzaamheid te doorbreken soms op surrealistische wijze wordt verwoord. De
grotesken De God Denkbaar, Denkbaar de God (1956) en het vervolg Het
evangelie van O. Dapper Dapper (1973) vormen op associatie en spel
gebaseerde `verhalen', die de relatie tussen taal en denken tot thema hebben en
die de zinloosheid van veel ideeën buiten de niet-exacte wetenschappen
aantonen.
Nationale erkenning bracht de roman De donkere kamer
van Damokles (1958), waarin de hoofdpersoon Henri Osewoudt door Dorbeck, in
uiterlijk zijn evenbeeld maar psychologisch zijn tegenpool, in het verzet tegen
de Duitse bezetter wordt betrokken; hij voert blindelings diens opdrachten uit,
menend een identiteit verworven te hebben, maar hij kan na de oorlog, als zijn
dubbelganger onvindbaar blijkt, zijn daden niet bewijzen: is hij verzetsheld of
verrader, slachtoffer of psychopaat? Bewijzen ontbreken, feiten kunnen op
versch. wijzen geïnterpreteerd worden en ook de lezer kan niets bewijzen.
Men kan de roman tegelijkertijd lezen als een spannend oorlogsverhaal, als een
psychologisch verhaal over het identiteitsprobleem en als een filosofisch
verhaal dat de onkenbaarheid van de mens en zijn geschiedenis tot thema heeft.
In dit licht bezien kan men De tranen der acacia's als een voorstudie
beschouwen.
Als Hermans' beste werk wordt Nooit meer slapen
(1966) beschouwd, dat een mislukte wetenschappelijke expeditie in Lapland van
de jonge geoloog Alfred Isendorf beschrijft. Deze roman kan men eveneens op
drie wijzen lezen: als een verslag van een ontdekkingstocht, als een
psychologisch verhaal van een jongeman die zijn vader wil overtreffen en als
een filosofisch verhaal waarin de speurtocht naar meteorieten gezien moet
worden als een `graalqueeste', die de hoofdpersoon echter slechts tot het besef
brengt dat hij geen inzicht heeft in de in wezen onbegrijpelijkheid van het
leven. In verband met dit laatste zou men van een `omgekeerde Bildungsroman'
kunnen spreken. Het thema van de mislukking in de uitvoering van een taak vindt
men ook in het toneelstuk De psychologische test (in Drie
drama's, 1962); in King Kong (1972) wordt het begrip `historische
waarheid' ondermijnd, terwijl in een derde toneelstuk Periander (1974),
een op een verhaal van Herodotus gebaseerd vader-zoon-conflict, zowel tirannie
als democratie met de natuurlijke machtsdrift in verband worden gebracht.
In Herinneringen van een engelbewaarder (1971),
een opnieuw in wo ii spelende roman, waarin een `wolk van niet weten'
(ondertitel) tussen de hoofdpersoon en zijn leven hangt, wordt getoond dat het
menselijk handelen niet doelgericht is, dat het een aaneenschakeling is van
verwarring en vergissingen. Vanaf dit werk raken de grote filosofisch geaarde
en symbolisch weergegeven themata in Hermans' werk enigszins op de achtergrond
en krijgt een satirische benadering van de mens en zijn leven meer nadruk,
terwijl tegelijkertijd de verzorging van het verhaal als verhaal (intrige,
stijl) de volle aandacht krijgt: zo ook de in de Groningse academische wereld
spelende romans Onder professoren (1975) en Uit talloos veel
miljoenen (1981) en de strakke novellen Filip's sonatine en
Homme's