De Nederlandse en Vlaamse auteurs

Hensen, Herwig

Ps. van Florent Constant Albert Mielants jr., Vlaams dichter en toneelschrijver (Antwerpen 22.1.1917). Docent wiskunde en dramaturgie. Hensen behoort tot de generatie dichters die net voor wo ii debuteerden en die aanvankelijk de invloed ondergingen van Karel van de Woestijne, het (taal)impressionisme en het symbolisme. Hensen heeft zich vrij snel van deze beïnvloeding losgemaakt en zijn eigen (marginale) positie in de Vlaamse poëzie ingenomen. Zijn rijpe dichtkunst staat eenzaam maar vastberaden tussen sentiment en experiment; zowel naar de vorm als wat de inhoud betreft overheersen de rede en een mathematische zin voor orde, wat ook tot uiting komt in de op het eerste gezicht conventionele structuur van de gedichten (rijm en strofenbouw), die echter evenzeer kan worden beschouwd als een melodisch

[p. 265]

begeleiden van de zoektocht naar de grote levensproblemen.

Meer dan in zijn lyriek brengt Hensen in zijn toneeloeuvre een sociale boodschap, misschien de reden waarom deze werken vaker als leesstukken worden gekarakteriseerd. De onderwerpen van het toneelwerk zijn erg gevarieerd, maar of ze nu handelen over sagen zoals Lady Godiva (1946), over historische onderwerpen zoals Het woord vrijheid (1963) of actuele toestanden behandelen (De rattenvanger van Hameln, Halleluja, wij zijn gered), men herkent steeds de auteur die met zijn intellectuele drang naar zelfkennis ook mens en maatschappij wil begrijpen en funderen.

Hensen ontving verschillende prijzen, w.o. de Staatsprijs voor poëzie en die voor toneel.

Werken:

De cirkel tot Narkissos (1938), p.; Hamlet in de spiegel (1939), p.; De dubbele vaardigheid (1940), p.; Oefeningen naar binnen (1940), p.; Het voorbeeldig bestand (1941), p.; Het onvoorwaardelijk begin (1942), p.; Antonio (1942), t.; Don Juan (1943), t.; Lof der gereedheid (1945), p.; Koningin Christina, Polukrates (1946), t.; Gedichten I en II (1947); Over de dichtkunst (1947), essays; Daidalos (1948), p.; Alles is verband (1952), p.; Alkestis, Agamemnoon, Tarquinius (1953), t.; De aarden schaal, De andere Jehanne, Sodom en Gomorra (1955), t.; Orpheus in dit avondland (1955), p.; Het venster (1958), p.; De appelboom (1963), p.; Het woord vrijheid, De rebel Gids, Morgen kan het te laat zijn (1963), t.; Naar het einde toe versmalt de weg (1965), p.; Geworpen in deze wereld (1967), p.; De bunker, De grenadier van Zijne Majesteit, Nu sla op de trommel, Niets zonder de proef, Hannibal, Kasteel te koop (1967), t.; Papieren vogel op de hand (1971), p.; Tussen wanhoop en verrukking (1976), p.; Wanhoop is een lekke schuit (1979), p.; Wij strooien zaden uit en rapen stenen (1981), p.; De grootmoedige (1982), r.; Achter woordflitsen van krijt (1983), p.

Literatuur:

M. Rutten, Tucht en ontucht in de poëzie van H.H. en Bert Decorte (1942); R. Herreman, Zeg mij hoe gij leest (1942); S. Lilar, Zestig jaar toneelliteratuur in België (1951); P. van Keymeulen, H.H. en de poëzie (1956); C.J.E. Dinaux, Gegist Bestek, ii (1961); F. Closset, H.H. (1964); De Vlaamse Gids, 65 (1981), H.H.-nummer; W.M. Roggeman, interview, in Beroepsgeheim, dl. 4 (1983).

[P. van Aken]