Gijsen, Marnix
Ps. van Joannes Alphonsius Albertus Goris, Vlaams
dichter, essayist, criticus en romanschrijver (Antwerpen 20.10.1899-Leuven
29.9.1984). Streng katholieke opvoeding, o.m. bij de jezuïeten van Sint
Ignatius, waar hij echter in 1917 een consilium abeundi kreeg als strijdbaar
flamingant. Werkte tijdelijk in het uitgeversbedrijf. Debuteerde als dichter
met Loflitanie van de Heilige Franciscus van Assisi (1920) en als
essayist met een Studie over Karel van de Woestijne (1920). Promoveerde
te Leuven in 1925 op Études sur les colonies marchandes
méridionales (portugaises, espagnoles, italiennes) à Anvers de
1488 à 1567. In dat jaar verscheen ook zijn eerste grote
expressionistische dichtbundel Het huis, gebaseerd op persoonlijke
relaties. Gijsen onderhield contacten met Paul van Ostaijen, Karel van den
Oever, Victor J. Brunclair e.a., auteurs die elkaar vonden in het
humanitair-expressionistische tijdschrift Ruimte (1920-1921).
Intussen zette Gijsen zijn studie voort in Freiburg,
Parijs (Sorbonne) en Londen (School of Economics). Belangrijk was vooral zijn
studiereis naar de V.St., waar hij de stof opdeed voor het reisverhaal
Ontdek Amerika (1927). Gijsen bekleedde tal van overheidsfuncties:
kabinetchef van de burgemeester van Antwerpen (1928-1932), kabinetchef van de
minister van economische zaken (1932-1937), commissaris-generaal voor het
toerisme, adjunct-commissaris voor de Belgische deelneming aan de
wereldtentoonstelling (1939-1940). De laatste functie bond hem aan New York,
omdat inmiddels wo ii was uitgebroken. Hij verbleef er als hoofd van het
Belgian Government Information Centre en als gevolmachtigd minister van
België (1959), in welke functies hij vooral als cultureel attaché
actief was.
Gijsen had zich intussen ook ontwikkeld tot essayist over
beeldende kunst: Karel van Mander (1922), Jozef Cantré,
houtsnijder (1937), Hans Memlinc te Brugge (1939). Daarnaast schreef
hij dagbladkritieken, verzameld in Peripatetisch onderricht i en ii
(1941, 1942) en stelde hij een succesvolle bloemlezing samen onder de titel
Breviarium der Vlaamsche lyriek (1937). Voorts schreef hij De
literatuur in Zuid-Nederland sedert 1830 (1940).
wo ii betekende voor Gijsen een belangrijk keerpunt in
zijn leven: hij wijst het geloof definitief af; daarvoor in de plaats groeit
een steeds sterker wordend stoïcijns agnosticisme. Niet alleen in zijn na
zoveel jaar weer hervatte activiteit op het gebied van de poëzie blijkt
deze mentaliteitswijziging (Vier gedichten van Joachim, opgenomen in de
herdruk van Het huis, 1948), maar vooral uit de reeks romans en novellen
die na de oorlog begon te verschijnen. Zijn eerste roman, Het boek van
Joachim van Babylon wordt door bemiddeling van zijn vriend Jan Greshoff in
1947 uitgegeven door A.A.M. Stols. De roman is gebaseerd op de bekende bijbelse
geschiedenis van de kuise Suzanna, symbool van deugd en schoonheid. Gijsen
gebruikt dit gegeven echter om het te plaatsen in een contemporaine context en
het te behandelen met iro-