getuigt
van zelfinkeer en pessimisme.
Even persoonlijk en spontaan is zijn essayistisch en
kritisch proza, waaruit een voorkeur spreekt voor de spirituele Franse
literatuur en voor Nederlandse geschriften die het stempel van persoonlijke
echtheid dragen. Oppervlakkige grootheden van die tijd gaat hij op
onbarmhartige wijze te lijf. Ondanks het journalistieke karakter zijn bundels
als Spijkers met koppen (1931), Voetzoekers (1932) en In alle
ernst (1938) nog zeer leesbaar. De bundel Rebuten (1936) bevat zeer
geestige boutades.
Door het op schrift stellen van zijn herinneringen aan
schrijvers, bracht hij hun werk weer onder de aandacht (bijv.
Volière, 1956, en de verzamelbundel Het boek der
vriendschap, 1950).
In vele bundeltjes aforismen (verzameld in
Nachtschade, 1958) heeft hij op bondige wijze zijn zelfportret getekend
en zijn levensopvatting uiteengezet. Hij komt hierin naar voren als een
ondogmatisch, ietwat conservatief, maar toch nonconformistisch man, afkerig van
leuzen en collectivismen, gevoelig voor vriendschap, en bij voorkeur rustig
levend met zijn poëzie. Greshoff maakte voor kortere of langere tijd deel
uit van de redactie van o.a. De Witte Mier, Den Gulden Winckel, Groot
Nederland en Standpunte. Ook verzorgde hij tal van
bloemlezingen.
Samen met A.A.M. Stols e.a. was hij actief op het terrein
van de boekverzorging. Hij was o.m. redacteur van bibliofiele reeksen als De
Zilverdistel, Palladium en Ursa Minor.