opdracht was die slechts met eigenzinnigheid, ernst en
discipline kon worden uitgevoerd. Lang was voor haar de psychische spanning te
groot om volledig weer te geven wat haar bezielde, maar met Het levend
monogram, op 50-jarige leeftijd gepubliceerd, kreeg haar stem volume: zij
bevrijdde zich dichtend van wat haar remde, het onverwerkte verdriet om wat
haar in haar jeugd door naasten was aangedaan.
De persoonlijkheid van de dichter, zeker onmiddellijk in
het randlicht rond haar scheppingen aanwezig, was van nu af aan niet meer weg
te denken uit haar werk. De sociale opdracht bleef zij uitvoeren. Menig gedicht
uit De slechtvalk (1966) en De ravenveer (1970) en de langere
gedichten Twee uur: de klokken antwoordden elkaar (1971) en `Een
herfstavond' (uit Vijf vuurstenen, 1974) getuigen van haar diepe zorg
voor het geestelijk en materieel milieu, of, naar de aard van haar dichterschap
geformuleerd, voor de kosmos en de microkosmos. Het gaat haar om de wijze
waarop mensen met elkaar en met de dingen omgaan: bruusk en oppervlakkig, zoals
zij meent dat thans vaak het geval is, of wezenlijk lief en aandachtig.
En zo is de tweede opdracht eigenlijk afgeleid van de
eerste of valt zij daarmee samen: ook de dichter, ook de kunstenaar moet die
eis van aandachtigheid aan zichzelf stellen. In een gedicht als het bekende `De
akelei' vindt men beide opdrachten verwoord ineen. Men kan zeggen dat deze
dichteres haar opdracht heeft verstaan en tot de grootste 20ste-eeuwse
dichteres in ons taalgebied is uitgegroeid, aan wie, nadat zij al versch.
literaire bekroningen had verworven, in 1980 met recht en reden de P.C.
Hooftprijs is toegekend.
Men mag dan denken aan haar poëzie zoals deze vanaf
Het levend monogram in een reeks van bundels gestalte heeft gekregen,
met als hoogtepunten De ravenveer en Het sterreschip (1979), maar
het is meermalen terecht gezegd dat Gerhardts werk een grote innerlijke eenheid
vertoont vanaf haar eerste gedicht.
Gaandeweg is deze poëzie, die is voortgekomen uit de
traditie van onze dichtkunst, met Leopold en Gorter als peetvaders van het vers
dat zwenkt tussen het luchtige kinderliedje en de knoestige, bijbelse psalm -
robuuster, zwaarder en diepzinniger geworden. Bewust paart zij archaïsmen
aan zinvolle eenvoud, zodat de profetische toon en de hoge ernst licht wordt
getemperd. Dat deze dichter niet alleen zingen kan, maar ook vertellen, bewijst
zij in menig kort gedicht. Zij doet dat ook in Twee uur en in het milde,
verzoenende Dolen en dromen (1980), dat veel van haar thema's en
motieven in het bestek van tijd en plaats bijeenbrengt, een gedicht over de
taak van de kunstenaar en het loon dat hem toekomt maar ook over verwachting en
vervulling en het verlangen van de dichteres naar één die haar
opdracht overneemt.
Van onschatbare betekenis voor onze cultuur is de
weerbarstige, zorgvuldige vertaling van de psalmen die Gerhardt, met hulp van
haar Eckermann, Marie H. van der Zeijde, in 1972 het licht deed zien. Ook haar
vertaling van Vergilius' Het boerenbedrijf (Georgica) (1949) bewijst
haar dichterlijk vermogen. In 1968 kreeg zij voor haar vertalingen de Martinus
Nijhoffprijs.