ste successen, stichtte hij in
1885 met Kloos, Verwey, Van der Goes en Paap het tweemaandelijks orgaan De
Nieuwe Gids. De eerste aflevering, oktober 1885, werd geopend met De
kleine Johannes, ten dele geïnspireerd door Multatuli's Woutertje
Pieterse, maar grotendeels een in sprookjesvorm verhulde autobiografie; het
is Van Eedens meestgelezen boek gebleven en heeft door versch. vertalingen zijn
naam ook in het buitenland bekend gemaakt. Van Eeden schreef dit symbolische
verhaal in de laatste jaren van zijn studietijd te Amsterdam; het ontstond uit
verlangen naar zijn jeugd in de duinstreek nabij Haarlem. In de ontmoeting met
de elf Windekind is de verbeelding aangeduid; in de avonturen, die Johannes
dank zij Windekind beleeft, vindt men zowel de jeugdliefdes als de religieuze
onzekerheden van de jonge Van Eeden weerspiegeld. Bij de Nieuwe-Gidsers,
die overigens veel waardering voor dit verhaal hadden, bestond tegen de
religieus-ethische slotwending bezwaar.
Aan de strijd tegen de retoriek van stichtelijke en
vaderlandslievende dichters zoals Ten Kate nam hij deel door zijn parodistische
bundel Grassprietjes (1885). Nadat hij in 1886 was gepromoveerd,
vestigde hij zich als arts in Bussum.
Na De kleine Johannes werkte Van Eeden vooral aan
De Nieuwe Gids mee met essays over literaire en psychologische
onderwerpen. Mede onder invloed van Tolstoj en Thoreau nam zijn sociale
belangstelling sterk toe; bij Marx miste hij de religieus-ethische factor, die
voor hemzelf zo belangrijk was. Toen het sociale vraagstuk door artikelen van
Tak en Van der Goes ter sprake kwam, nam Van Eeden een eigen positie in. Vooral
de botsing met Kloos in de Lieven-Nijlandzaak (De Nieuwe Gids febr.
1892) heeft kwalijke kanten van mystificatie en rancune. Na de breuk in de
Nieuwe-Gidsredactie (okt. 1893) vervreemdde hij snel van zijn vroegere
vrienden. Toch is deze tijd literair zeer belangrijk: in 1894 verscheen het
drama-in-verzen De broeders, in 1897 het romantisch-historiserende drama
van liefde en trouw Lioba, en in 1900 de voortreffelijke psychologische
roman Van de koele meren des doods. In dit boek is Van Eeden het meest
objectief te werk gegaan. Evenals Eline Vere van Couperus en Mathilde uit Van
Deyssels roman Een liefde, is ook Hedwig Marga de Fontayne een
pathologische vrouw van goede afkomst, erfelijk belast en zwaarmoedig.
Het trieste verhaal in sobere stijl heeft de
tijdgenoten-critici niet overtuigd. Daarentegen heeft Albert Verwey gemeend dat
Van Eeden, indien de auteur van dit werk onbekend ware, zou worden aangeduid
als `de meester van de Koele Meren'.
Ofschoon Van Eeden als psychiater uiterst belangrijke
arbeid verrichtte, besloot hij zich geheel te wijden aan letterkundig en
maatschappelijk werk. Op het terrein van een groot landgoed te Bussum begon hij
de idealistische kolonie Walden. Afkeer van de stad en terugkeer tot de
tuinbouw kenmerken dit experiment dat ondanks bespotting een datum betekent in
de ontwikkeling van het Nederlandse socialisme en dat aandacht en navolging
heeft gevonden tot in Noord-Amerika. Hoe groot de spanningen soms zijn geweest,
toch is Walden te gronde gegaan door een oorzaak van buiten af. Na de mislukte
spoorwegstaking (1903) stichtte Van Eeden terwille van de ontslagen stakers een
verbruikscoöperatie; toen deze door onoordeelkundig beheer failliet ging,
verloor Van Eeden zijn particuliere bezit dat mede als grondslag had gediend
voor Walden; de kolonie werd in oktober 1907 ontbonden. Het belangrijkste werk
uit deze periode is De kleine Johannes II en III (1905, 1906),
ironisch van toon en niet vrij van effectbejag, maar zowel in literair als in
sociaal opzicht karakteristiek.
De ervaringen brachten Van Eeden tot wijziging van zijn
maatschappelijk inzicht, met behoud van zijn principiële kritiek en zijn
ethisch standpunt. Teruggrijpend op humanisten als Erasmus en Thomas More,
wilde hij een internationale vriendenkring oprichten, waarvan de leden
krachtens hun persoonlijk gezag invloed zouden oefenen op de politieke en
economische machthebbers. Door zijn internationale contacten, o.a. met
schrijvers als Upton Sinclair in Amerika, Romain Rolland in Frankrijk en de
psycholoog Sigmund Freud in Oostenrijk, kon Van Eeden een centrale figuur zijn
in deze vorm van sociale actie, waartoe vooral Duitse intellectuelen zoals
Walther Rathenau, Gustav Landauer en Martin Buber zich aangetrokken hebben
gevoeld, maar die door wo i tot mislukking werd gedoemd. Hoewel Van Eeden deze
jaren tot de vruchtbaarste van zijn leven gerekend heeft, bereikte zijn werk
met toneelstukken als Minnestral (1907) en IJsbrand (1908) en met
dichtwerken als Dante en