Dèr Mouw, Johan Andreas
Nederlands dichter en filosoof (Westervoort
24.7.1863-'s-Gravenhage 8.7.1919). Studeerde en promoveerde te Leiden in de
klassieke letteren, en was leraar aan het gymnasium te Doetinchem, totdat een
conflict inzake zijn antichristelijke theorieën, met een felle
lastercampagne, een dubbele poging tot zelfmoord en een rechtszaak daaraan in
1902 een eind maakte. Sindsdien woonde hij als privé-leraar in Den
Haag.
Ofschoon van vroom protestantse afkomst, had Dèr
Mouw zich in zijn studietijd afgewend van iedere dogmatiek en het standpunt
ingenomen van de kritische wijsbegeerte. Onvoorwaardelijk in zijn logisch
denken, verzette hij zich ook tegen het hegelianisme zoals dat door de Leidse
hoogleraar Bolland retorisch werd verkondigd en verheerlijkt.
Dèr Mouw - hij verrijkte zijn naam met een accent
- streefde naar een algemeen verstaanbare taal, vrij van het specialistenjargon
van de vakfilosofen, zuiver en zakelijk en toch juist daardoor voor wijsgerige
studies hoogst individueel. Ofschoon als denker verwant met de Groningse
wijsgeer Heymans en diens psychisch monisme, oordeelde hij dat ook deze te
lichtvaardig de grens tussen absolute zekerheid en relatieve waarschijnlijkheid
overschreed; in kennis-theoretisch opzicht stond immers niets vast dan de eigen
onmiddellijke geestesinhoud alleen; al het andere, waaronder geheel de
waargenomen wereld en zelfs de eigen lichamelijkheid, was in strikte zin
slechts een afgeleid gegeven, en daarom in principe onzeker. Het solipsisme
langs deze weg erkend, was voor hem méér dan theorie: hij leed
onder de eenzaamheid waartoe elk individu wezenlijk en levenslang gedoemd is,
al kon hij tegelijk emotioneel genieten van muziek en van de grootse
vergezichten in de moderne sterrenkunde.
Omstreeks zijn vijftigste jaar vatte hij een dichterschap
waarvan hij de mogelijkheden al in zijn jeugd had vermoed en verkend, weer op.
De realiteit van de eigen geest verbond zich naar het voorbeeld van de Indische
mystiek met de enkel in geloof te ervaren kosmische werkelijkheid van de
Algeest. Van de tweespalt genezen, noemde hij zich als auteur voortaan Adwaita;
hij schreef reeksen sonnetten en ook een enkel omvangrijker gedicht, waarin hij
zijn nieuwe levensgevoel tot uitdrukking bracht, zijn verrukking om de gevonden
eenheid, zijn vreugde om wat natuur, kunst en wetenschap hem hadden geschonken,
maar ook zijn zwaarmoedigheid om een leven dat door diepten van schuld,
ontreddering en miskenning was gegaan, en door de liefde was gered. Na enkele
proeven gepubliceerd te hebben in tijdschriften, waarbij hem de bewondering van
Albert Verwey en Frederik van Eeden ten deel viel, maakte hij zijn werk gereed
voor de tweedelige uitgave Brahman (1919, 1920), waarvan hij de
voltooiing niet meer heeft beleefd. De oorzaak van zijn dood is niet volkomen
zeker.
Wegens het uitzonderlijk karakter van de inspirerende
problematiek en het zeer persoonlijke van de quasi-nuchtere taalvormen vol
verrassende zinspelingen, oorspronkelijke beeldspraak, gesyncopeerde ritmen en
niet zelden ironische esprit, heeft de poëzie van Adwaita bij haar
verschijning in de bewogen jaren omstreeks 1920 niet de aandacht gekregen die
zij verdient; maar ook na de uitgebreide heruitgave in 1947-1949 is de
waardering beperkt gebleven tot de kringen van de literaire kenners.