Depauw, Valère
Vlaams romanschrijver (Ronse 7.4.1912). Textielfabrikant,
daarna journalist, boekhandelaar en uitgever. Begon zijn literaire loopbaan met
anekdotische, vlakke ontspanningslectuur zoals in de verhalenbundel Tavi
(1937). Drie afzonderlijk verschenen novellen, later samengebundeld in
Triptiek van heimwee en berusting (1948), beschouwt hijzelf als zijn
debuut. Wij artisten (1944) is de bevestiging van zijn peilen naar de
drijfveren in het menselijk bestaan.
Na wo ii kwam als een verrassing zijn trilogie over de
weefnijverheid: Het lied van de oude getrouwen (1946), Niet versagen,
Mathias (1948) en De zege van het verzaken (1949; romanprijs van de
provincie Antwerpen). Aan de na-oorlogse actualiteit gebonden zijn ontroerende
verhalen als De dood met de kogel (1952; bewerkt herdrukt in 1979) over
zijn ten onrechte gefusilleerde vriend Leo Vindevogel, en Een handvol
aarde (1959). Autobiografisch zijn Hebben alle vogels hun nest...
(1950) en veel later Uit alle dalen der herinnering (1974). Intussen
schreef hij verschillende streekromans: Alleen moeder (1951),
Gisteren is het mei geweest (1956), evenals historische werken zoals
Het brandoffer dat wij dragen (1959).
Als Vlaams-nationalist getuigde hij voor de
vrijheidsstrijd van de Bretons in Breis atao (1964) en van de Basken in
Opdracht in Guernica (1965). Met De zevende bron van de zeven
(1971) komt hij in het magisch-realisme terecht. Dit boek betekent een
opmerkelijke vernieuwing, die zich doorzet in Op weg naar
Montségur (1976), dat een magische brug slaat naar de schandelijke
kruistocht tegen de Albigenzen in Zuid-Frankrijk, en daarbij aansluitend
Troubadour tussen kruis en vuur (1978). En toen begon een vreemde
droom (1979) is een roman met een parapsychologische inslag, die terugvoert
naar de voorpelagiaanse tijd.
Daarna schreef hij de historische romantrilogie over het
leven van de heilige Lutgardis: Bijwijlen lief, bijwijlen leed (1981),
Ik ben zo wijd (1983) en Bevrijd van alle nood (1984).