Decker, Jeremias de
Noordnederlands dichter (Dordrecht aug. 1609-dec. 1666).
Vader en moeder beiden om het geloof uitgeweken uit Antwerpen. Vader
`cruydenier' (handelaar in specerijen e.d.) te Dordrecht en vanaf 1616 te
Amsterdam; na 1620 `makelaar', in welk beroep Jeremias hem assisteerde.
Ongehuwd. Dooplid van de gereformeerde kerk; heeft geen belijdenis gedaan, daar
hij geen keuze kon doen tussen calvinist en remonstrant. Zijn werk is
gereformeerd te bestempelen en wel bepaald ethisch- en
piëtistisch-gereformeerd. Bevriend o.a. met Rembrandt, die zijn portret
schilderde in 1660.
Oudste dateerbare gedichten van 1631. Eerste publikatie:
Puntdichten (1650). In 1651 verscheen de eerste druk van `Goede Vrydagh'
in Verscheyde Nederduytsche gedichten, Van Grotius, Hooft, Barlaeus, Vondel
e.a. (verzameld door G. Brandt), wel een bewijs hoezeer zijn werk in de
smaak viel; dit gedicht werd tijdens zijn leven nog driemaal herdrukt, o.a. in
zijn Gedichten (1656), waarin ook opgenomen is zijn treurspel
Baptistes of Dooper, door hem vertaald uit het Latijn van G. Buchanan
(1ste druk 1652). De dichter verzamelde zijn werk onder de titel:
Rymoeffeningen, verdeelt in dry boecken (1659). Een zo goed als
volledige uitgave van het werk van De Decker is de uitgave der
Rymoeffeningen van 1702, doordat er aan is toegevoegd Lof der
geldsucht, ofte Vervolg der rymoeff. Verdeelt in twee boecken. Een slordige
en onbetrouwbare herdruk darvan is Alle de rym-oeffeningen van 1726
(vermeerderd met een levensbeschrijving door M. Brouërius van Nidek). Met
zijn ruim 750 puntdichten neemt hij, naast Roemer Visscher en Huygens, een
belangrijke plaats in onder de epigrammendichters; vooral in het meditatieve
genre blinkt hij uit. Zijn satirisch talent komt ook tot zijn recht in Lof
der geldsucht (voor het eerst postuum uitgegeven in 1667), geschreven in de
trant van Erasmus' Lof der zotheid. Felle hekeling treft men soms aan in
zijn antiroomse en vaderlandse poëzie. Daarnaast eenvoudige lyrische
poëzie als bijv. `Lente-lied'. Tot zijn mooiste dichtwerk is te rekenen
zijn vijfdelige suite in memoriam patris Suchten en tranen over 't lyck myns
vaders, overleden den 16 mey, 1658. In zijn eigen tijd, in de 18de en de
eerste helft der 19de eeuw werd hij zeer gewaardeerd. Daarna kwam een periode
van verguizing, tot ca 1910 Kloos, Verwey en vooral De Raaf hem in ere
herstelden.