Couperus, Louis Marie Anne
Nederlands romanschrijver ('s-Gravenhage 10.6.1863-De
Steeg 16.7.1923). Als jongste kind uit een groot gezin groeide hij op onder de
hoede van zijn moeder en zusters in ontzag voor zijn vader, bestuursambtenaar
in Nederlands-Indië, aan wiens verwachtingen hij niet kon voldoen. Deze
situatie heeft zijn persoon en het karakter van zijn werk sterk bepaald. Zes
jaar van zijn jeugd bracht hij in Nederlands-Indië door. In 1878 keerde
hij naar Den Haag terug en bezocht er de hbs, die hij niet voltooide. In 1886
legde hij het middelbaar examen Nederlands af.
Zijn eerste werk bestond uit gedichten, waaraan vanwege
hun gekunsteldheid bij De Nieuwe Gids een slechte ontvangst ten deel
viel. Hij rehabiliteerde zich als prozaïst met de
psychologisch-realistische roman Eline Vere (3 dln., 1889). Met
gedichten trad hij sindsdien nog slechts bij uitzondering op. In 1891 huwde hij
zijn nicht Elisabeth Baud. Vanaf 1893 reisde en woonde hij in het buitenland,
vooral in Zuid-Frankrijk en Italië. Gedurende wo i vertoefde hij weer in
Den Haag. Met W.G. van Nouhuys en C. Buysse maakte hij sinds 1903 deel uit van
de redactie van Groot Nederland. Het werk van de vaak als een precieuze
luiaard poserende Couperus, type van de dandy, kan globaal in vier groepen
worden verdeeld; eigentijdse psychologische romans; symbolische sprookjes en
mythologische romans; historische romans, die zich steeds in een ten ondergang
gedoemde of decadent geworden cultuur afspelen; korte historische verhalen,
reisimpressies en journalistieke schetsen, die hij voornamelijk sinds 1909 voor
het dagblad Het Vaderland en sinds 1916 voor het weekblad De Haagsche
Post schreef en in talloze bundels bijeenbracht. Vele van zijn werken
werden vertaald (in het Engels door zijn vriend A. Teixeira de Mattos).
Hoofdmotief in zijn romans is het noodlot, dat mens en
maatschappij beheerst. In Eline Vere wordt het nog in hoofdzaak
deterministisch opgevat, later wordt het meer en meer gezien als een in wezen
onbegrepen fataliteit (bijv. De stille kracht, 1900; Van oude
menschen, de dingen die voorbijgaan, 1906; De ongelukkige, 1915).
Zowel ieder mens afzonderlijk als gehele volken en culturen zijn aan dit
noodlot, dat ervaren wordt als een onbegrepen schuld die men boeten moet,
onderworpen. Ook wordt zijn werk gekenmerkt door het motief van de
tegenstelling tussen noordelijke streken en de zuidelijke landen aan de
Middellandse Zee. Het noorden representeert de benepen, sombere, koude, onvrije
en stoer-manlijke vorm van leven tegenover het open, warme, vrije, soms zwoele
en vaak week-vrouwelijke leven in het zuiden. Couperus' voorkeur voor het
laatste hangt samen met zijn psychische structuur, die hij eerst in
Dionyzos (1904) geheel weet te aanvaarden. Daarna pas schrijft hij zijn
reeks historische romans, spelend in het Rome van de keizertijd en andere
decadente cultuurgemeenschappen.
Eline Vere is de geschiedenis van een zeer
onevenwichtige jonge vrouw met zwakke gezondheid, die door het noodlot langzaam
tot zelfmoord wordt gedreven. Dit noodlot zetelt in de eerste plaats in haar
eigen gesteldheid, produkt van erfelijke factoren, opvoeding en het milieu
waarin zij verkeert, geheel volgens de opvattingen die leefden binnen het
naturalisme. Eline's angst voor de werkelijkheid doet haar zichzelf verliezen
in dromen, die echter onhoudbaar blijken, zodat haar angst en melancholie
verhevigd terugkeren. De ondertitel `Een Haagsche roman' bestempelt Eline
Vere tevens als zedenroman. Voornamelijk de gegoede Haagse kringen van het
einde der 19de eeuw zijn er achtergrond én tegenspelers. Het verhaal is
nl. opgebouwd uit vergelijkbare scènes: Eline's lotgevallen vertonen
overeenkomst met die van anderen of zijn daarmee in tegenstelling.
In De boeken der kleine zielen, bestaande uit
De kleine zielen (1901), Het late leven (1902),
Zielenschemering (1902), Het heilige weten (1903), komt de
tegenstelling naast het compositorisch gebruik ervan, voor als motief in de
opzet van bijna alle figuren. Hierdoor reikt deze roman verder dan Eline
Vere. Het betreft de tegenstel-