Castelein, Matthijs de
Zuidnederlands dichter (Pamele bij Oudenaarde
1485/1486-Pamele 1550). Priester te Pamele en notaris te Oudenaarde.
Gezaghebbend rederijker met als kenspreuk `Wacht wel tslot, Castelein' en
factor van de kamers Pax Vobis en de Kersauwe. Schreef veel toneelwerk, nl. 36
esbattementen, 38 tafelspelen, 12 spelen van zinne en 30 wagenspelen (zie
Const van rhetoriken, str. 13 en 212). Slechts twee overgeleverde spelen
kunnen aan De Castelein worden toegeschreven: de (Historye van) Pyramus ende
Thisbe, een sentimenteel-romantische dramatisering van het verhaal uit
Ovidius' Metamorphosen, hier bewerkt naar de Bible des
poètes (anonieme eerste uitg. ca 1540) en het Oudenaardse spel van
zinne voor het rederijkersfeest te Gent in 1539. Ook de drie refreinen voor het
Gentse feest zijn wsch. van De Castelein (het refrein `in 't zot' is opgenomen
in zijn Const), evenals een refrein `op die Dronckaerts'.
De lyrische dichtbundel Diversche liedekens
(eerste uitg. 1573) bevat naast zes historische liederen en een lied op de
zeven weeën van Maria vnl. amoureuze teksten (24) die ondanks hun
conventioneel en stereotiep karakter niet geheel los te denken zijn van het
biografische feit dat De Castelein omstreeks 1520 vader van een bastaardzoon
was geworden.
Naar aanleiding van de verovering van Doornik op de
Franse kroon door Karel v (30 nov. 1521) schreef De Castelein de Baladen van
Doornijcke (oudst bekende uitg. 1571). Eerst geeft de auteur de
geschiedenis van de stad, verheerlijkt dan Karels overwinning en maant de
Franse koning zich vreedzaam in zijn nederlaag te schikken terwijl hij in een
tweede gedeelte (niet in alle uitgaven) de Doornikers zwart maakt. Hij gebruikt
daarbij allerlei klassieke, mythologische, bijbelse en astrologische
voorbeelden en motieven. Zijn geleerdheid bezorgde De Castelein in zijn tijd de
benaming `excellent poète moderne'.
Van dezelfde geleerdheid getuigt ook zijn hoofdwerk,
De const van rhetoriken (voltooid in 1548, gedrukt in 1555). Hierin zet
De Castelein in 239 strofen voor alle `ancommers ende beminders' de `const van
rhetoriken', haar meest gebruikte dichtsoorten en `sneden' uiteen en
illustreert dit met voorbeelden uit eigen werk. In zijn rijmtechnische
beschouwingen heeft hij zich vooal laten leiden door Jean Molinets L'art de
rhétorique (tussen 1482 en 1492) en de eigen Vlaamse
rederijkerstraditie, maar voor zijn opvattingen over de retorica heeft hij veel
aan de klassieken, met name Quintilianus, maar ook Cicero en Horatius,
ontleend. Vooral zijn kennis van de klassieken heeft, zoals blijkt uit de zes
herdrukken tussen 1571 en 1616, aan zijn leerboek lang autoriteit verleend.