De Nederlandse en Vlaamse auteurs
(1985)–G.J. van Bork, P.J. Verkruijsse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 58]
| |
dam en Leiden. Eén jaar na zijn promotie (1842) moest Bakhuizen wegens schulden het land verlaten. Hij verrichtte archiefonderzoek in Luik, Bonn, Wolfenbüttel, Breslau, Praag, Wenen en Brussel. In laatstgenoemde stad vestigde hij zich na zijn huwelijk met de Luikse Julie Marie Hélène Simon (1847), aan wie hij al twee jaar zijn liefde had verklaard voor in 1846 een einde kwam aan zijn anno 1841 begonnen verloving met de schrijfster A.L.G. (Bosboom-)Toussaint. In 1851 kreeg Bakhuizen een benoeming aan het Rijksarchief te 's-Gravenhage en drie jaar later werd hij rijksarchivaris, wat hij bleef tot zijn dood. Na het overlijden van Julie Simon (1855), trouwde hij met Jansje Boeregter (1858). Als student schreef Bakhuizen onder meer in De Muzen en De Gids, en van het laatste tijdschrift was hij redacteur van 1838 tot 1843. Door zijn kritieken, o.a. op Van Lenneps succesroman De roos van Dekama, gaf hij leiding aan de historische romantiek in Nederland. Ouder geworden publiceerde hij vooral geschiedkundige werken. Meer dan voor zijn (historische) novellen, weet Bakhuizen belangstelling te wekken voor zijn kritieken en essays. Hij is geen `scheppend' literator, maar aanvankelijk een beschouwend literator met sterk historische gerichtheid, later een historicus met literair talent. Zijn bronnenonderzoek is even baanbrekend geweest als zijn leidende arbeid aan het Rijksarchief. Vondel met Roskam en Rommelpot (De Gids, 1837, afz. uitg. 19135) is een studie over Vondels hekeldichten, die begint met een uitvoerige schildering van de zeden en opvattingen in de 17de eeuw, en waarin een beschouwing over de dichtkunst van die tijd voorkomt, die Bakhuizen de gelegenheid geeft om de door de tachtigers `genaaste' stelling te poneren, dat vorm en inhoud in de poëzie volstrekt één zijn. Het behandelde onderwerp doet hem kennen als een artistiek begaafd geleerde, met een uitzonderlijke kennis van de op de dagelijkse werkelijkheid geïnspireerde literatuur der 17de eeuw. | |
Werken:`Franciscus Hemsterhuis', in De Muzen (1934), essay; `Culemborg 428', in jaarb. Tesselschade (1937); `De verzoeking van den H. Antonius', in Idem (1840); `Trudeman en zijn wijf', in De Gids (1843), nov. | |
Uitgaven:Studiën en schetsen over vaderlandsche geschiedenis en letteren, 5 dln. (1863-1913); De studietijd van R.C.B.v.d.B. door brieven toegelicht (1969), met inl. en aant. door L. Brummel. | |
Literatuur:C. en M. Scharten-Antink, Julie Simon, De levensroman van R.C.B.v.d.B. Uit brieven en bescheiden samengesteld (1914); A. Eppens, Van Hollandsche Potaard (1943); G. Colmjon, B.v.d.B., een markante persoonlijkheid (1950); J.M. Romein, Uit de werkplaats van R.C.B.v.d.B. (1951); G. Stuiveling, `Voetstappen van de vaderlandse romantiek iii', in Vakwerk (1967); Nederl. Archievenblad (1975), B.v.d.B.-nummer; J.A.L. Lancée, R.C.B.v.d.B. en het probleem van de `tijdgeest' (1979); G.W. Kernkamp, `B.v.d.B.', in Geschiedschrijving in Nederland (1981).
[M.J.G. de Jong] |
|