Aken, Piet van
Vlaams romanschrijver (Terhagen 15.2.1920-Antwerpen
3.5.1984). Zijn werk, gesitueerd in zijn geboortestreek aan de Rupel met als
achtergrond het harde leven in de steenbakkerijen, vertoont in woordgebruik en
atmosfeer invloeden van De Pillecijn. Maar bij Van Aken zijn de helden door
instinct gedreven krachtmensen, beheerst door haat en begeerte. Zodra hij zijn
passionele problematiek ent op een stam van klassesolidariteit, vindt hij de
bij hem passende toon. Hij staat aan de zijde van de sociaal onterfden, maar
zijn begrip voor de complexiteit der menselijke drijfveren behoedt hem voor
tendentieuze oppervlakkigheid.
In Alleen de dooden ontkomen (1947), een roman
over aanpassingsmoeilijkheden van jeugdige verzetslieden aan de naoorlogse
maatschappij, bereikt hij door koele observatie en onthechte weergave een
innerlijke geladenheid, die beklemmend de menselijke eenzaamheid suggereert.
Nog overtuigender is Het begeren (1952), waarin de verstrengeling van
individuele en sociale beweegredenen als kernprobleem opnieuw wordt opgenomen.
De novelle Klinkaart (1954), die uitmunt door psychologische
beschrijvingskunst met naturalistische middelen, behandelt de ontluistering van
een kinderziel door mensonterende sociale toestanden. Van technisch
meesterschap en pessimistische levensvisie getuigen ook De wilde jaren
(1958), waarin hij met subtiel psychologisch naturalisme de jeugdmisdadigheid
uitbeeldt, en De nikkers (1959) dat, vooruitlopend op historische
gebeurtenissen, met illusieloze schamperheid het uitbreken en onderdrukken van
een oproer in Belgisch-Kongo schildert.
Van geheel andere aard is de omvangrijke roman De
onschuldige barbaren (1964) waarvoor hij in 1965 de Prijs van de Vlaamse
Lezer ontving, met de aan Mark Twain herinnerende avonturen van twee
opgroeiende jongens in de Rupelstreek. Hier sluit Van Aken aan bij de traditie
van de onderhoudende Vlaamse vertelkunst, waaraan hij bovendien
thrillerelementen toevoegt. Dit laatste is ook het geval in de beide volgende
romans, die geconcentreerder geschreven zijn en van psychologische diepgang
getuigen: De jager, niet de prooi (1964) en Slapende honden
(1965). In beide onderneemt de hoofdpersoon een speurtocht naar het verleden;
in verband met de minnaars van zijn overleden vrouw, respectievelijk met de
bezettingsjaren. Laatstgenoemd werk werd met de Driejaarlijkse Staatsprijs
(1966) bekroond.
In zijn Goddemaers-verhalen lijkt hij op zoek naar de
wortels van zijn personage God uit De falende God (1942). Deze verhalen
werden gebundeld in o.m. De Goddemaers (1983). In De blinde
spiegel (1981) oefent hij ongezouten kritiek uit op de baantjesjagerij en
carrièrezucht van politici en vakbondsmensen. De roman werd algemeen
gezien als sleutelroman, geschreven vanuit Van Akens eigen
vakbondservaringen.