Parnas-Galm
(1815)–Jan Arnold van der Borght– Auteursrechtvrij
[pagina 13]
| |
Tot de hooge vorstelyke bont-genooten.‘Gy, die in de Grootheyd volmaakt konde praalen, -
‘Op 't HelgedrogtGa naar margenoot* Eeuwigen Zegen behaalen,
‘Dat d'Aarde zo lang heeft onroerd en ontzet; -
‘Gebryzeld, Gedonderd, Geplaagt, en Geplet:
‘Gy Vorsten! Verhéven in Wondere Daaden: -
‘Verbonden, om 's Werels Versmagte Geluk,
‘Te Redden, en 't Menschdom van 't Juk te ontlaaden
‘Den altyd vergrootenden Jammer en Druk: -
‘Gy, die in het Stryden, voor 't Lyden der Menschen,
‘De duyzende Bidden, de duyzende Wenschen,
‘Ziet stygen tot God, dat het, Heyl U verbeyd;
‘Zyn Zège U omgorde in d'onsterv'lykheyd: -
‘Gy die den Verwinnaar, kond' ylings Verwinnen;
‘Ontfangd onz' betuygen van Dank, die in 't hart
‘Der Kunst Min ontgloied, en ontblaakt onze zinnen;
‘Onthéven van dwang en den kanker van smart. -
‘Heel Neêrland beseft te gelyk ook de Grootheyd,
‘Die G'ons hier betuygd tot benyding der snoodheyd: -
‘En juycht in Verrukking Dankzèggingen Uyt. -
‘Ons Lot gekeerdt, - en den Dwang is gestuyt.
‘Bezittingen door het Geweld ons ontwrongen;
‘Behouden door 't Monsterlyk Fransche Bewind,
‘Voor waare Ontschaatbaarheyd immer bedongen;
‘Herkoomen ons, als een langdoolende Kind,
‘Zyn' Ouders, en Vaderland weêr mag genaaken. -
‘- Rechtvaardigheyd voeld' haare kètenen slaaken;
‘Verheft nu blyzinnig 't vermàgerde hooft, -
‘Haar schoonheyd was door het bestryden gedooft:....
‘Zy word nu bevyligd door sterreke magten,
‘Voor monsters die haar in verbitterden moed,
‘Steeds poogen te schenden, en 't rooven betragten,
‘'T was haar, die g'opbeurden ten prys van uw Bloed.
‘- - - En Gy, O te lang onderdrukte Oranje!
Beluysterd, door 't Praalend en Roem Ryk Brittanje;
‘Die thans in uw' Luyster, U Wettig Bestemd;
‘Gevoeld dat U niets in 't bestuuren meer stremd:
‘Die Néderlands harten meest all' hebt veroverd;
‘In 't byzyn van 't smaalende bryneloos volk;
‘En 't wenschen Uws Heyls in ons alle ver overd:
‘Waar voor onz' bedryven U strekken ten tolk;
| |
[pagina 14]
| |
‘Gy waardige Vorst! die voor onze belangen
‘Uw' vlyt, uw' vermogens gaat immer vervangen, -
‘Die in all' het geene g'ons immer vertoond,
‘Betuygd, dat de deugd, en de vrède U bewoond:
‘En niets dan het Heyl van uw Volk kunt bedoelen;
‘En U wilt Verbroederen met ons geslagt: -
‘(God gaave, dat ieder uw wensch konde voelen;
‘Nooit wierd uwe Grootheyd miskent of misagt. -)
‘Gy toond buyten alles, dat kunst uwe zinnen
‘Vervoerde, dat gy die op 't hoogste kunt minnen:
‘Wy zien, dat het kunst-vuur U driftig bewoond;
‘Daar gy haar bewerkers Gulhartig beloond -
‘En dat Uw belang, in 't herkoomen der wêrken,
‘Door kunst van de ouden in Neêrland geteeld;
‘Die praalden in Kloosters, Paleyzen en Kerken,
Volkomen in all' uw bedoelingen speelt.
Dit is ons betuygd, in 't onthaalen der VriendenGa naar margenoot*,
Die zich voor die taak gingen driftig verbinden,
Tot wéder bezitting dier kunstigen schat;
Die gaan te ontrukken, aan Vrankeryks StadGa naar margenoot*: -
Daar die in 't Bewind eener dwingeland pronkte,
Doch Echter tot nut van de leerende kunst;
Daar ieder mans drift, tot het snélste ontvonkte;
Daar 't nut van Urope verspryde zyn gunst. -
Daar téffens Parys zyn Geluk zag vergrooten,
Door vréemdelings schatten, alom overgooten,
'T geluk was gedubbeld, - eens door het bezit
Der wonderen, en van de wereld het pit,
En eens door de Ryzende Ryken der Aarde,
Die d'overvloet storten in 't praalend Parys:
Daar zelfs behoefte nog overschot spaarde,
Tot èèns het aanvangen dier vreugdige Reyz'.
- Nu moet gy kunst leerende Néderladds Zoonen;
Geen vreemde gewesten meer verder bewoonen,
Tot oefening van Uwe Leerzaame Geest:
Wyl Néderlands School heeft de Kwééking geweest,
Van vroome Kunst-Hélden, die kan het weer wézen;
Het geen G'hier gaat vinden is ruym, in bestand,
In 't schoon van de Kunst hoog te komen gereezen;
G'hebt schatten van Kunst, thans genoeg in Uw Land.
Schoon g'ook zult ontbeeren de schoon Italiaenen;
O, Rubens, Van Dyk, konnen Wégen U baanen:
Tragt Enkel Natuur, en den Zwieren den Toon,
Zyt groot in Verbeelding dan schildert gy schoon.
Indien-ge voor kunstenaar moogt zyn gebooren,
Geeft Neêrland U alles, dat U is van nut: -
| |
[pagina 15]
| |
Wilt verder dan op deze Rènbaan niet spooren,
Op dat geen belaaging uw snédigheyd stut.
‘Tot U wéer o Vorst, onzen Prachtige Landen:
‘Gy gaat ook bezitten uw' heerlyke panden,
‘Der Hollandshe kunst, die men Eertyds by U
‘Zo Roemryk zag praalen: dien schat hebt ge nu. -
Daar men aan den Haag, aan het treurend Oranje,
Ook tevens ontrukten een maatloozen schat;
Tot nyd en naijver van 't Ryke Brittanje,
Dat zó geen verzameling (dagt men) bezat.
Daar ieders verrukking voor Wézenloos dwaalde,
Wou schatten verpanden vér boven 't gedagt, -
Maar Échter, niet vallen kon in zyne magt. -
Dat werelsche Wonder van Landschaps Tafreelen;
Word Vrankryk ten deel, tot onz' brandenden nyd! -
Parys zyn Muzeüm, mag pronken, en speelen;
Met 't geen Potter maakt' zyn' Onstervelykheyd. -
(Verpoozing.)
- - - Hoe moet gy Parys! nu in Vrevelen Woede
Verbitteren, - en U thans worden te moede! -
Gy, - die door heel d'Aarde zo trots hebt gepraald! -
Daar thans Uw Muzeüm word nèder gehaald! - -
- Hier vind ge nu stof tot het Opera maaken;.....
Tot Drams en Tragedien. - Dat nu Voltair,
Racine, en Corneille eens konden ontwaaken; -
De Dicht kunst, kreeg thans de verbaazenste Air. -
- Want zeker, nooit was voor Musyk of Poëeten,
Meer stof, als nu, daar ge word néder gesméeten,
En daar uw Museum den glans van heel d'Aard,
Gesloopt word, en méde gesleept met een vaart. -
- ... 'T is slimmer, dan dat een aardbéving U schokte, -
En néder brak, al wat uw' eygendom is; -
En 't Water, Kasteel en Paleys binnen slokte;
Niets mag m'hier gelyken dat houde ik gewis.
'T is Éven als of de verwoede orkaanen,
In't dwar'len van winden, als vliegende haanen
Uytrukken, en smakken uw' Kunst-Berg neêr:
Waar 't eene door 't ander vliegt, heên, - ende weêr:
Daar alles breekt neêr, - of - aan flarden moet scheuren: -
'T is slimmer, dan dat'er een brand was aan gang; -
| |
[pagina 16]
| |
Géén onwéér, - géén vuur, zou men zó nog betreuren, -
Dat die daar verwoeste, door hemelschen dwang.
Wat is te gelyken aan zo een Desaster? -
'T is't Nootlot; - het is eene drukkende Aster: -
Gy spotte wel eens met die groote Comeet,
Die zig eens vertoonde; - en vynsd, dat ge weet
Dat immer Comèeten de straffen verkonden.
Gy g'loofden niet -, maar, nu bekend g'het vooral,
Daar thans uw Muzeum word voor U verslonden -
En, - dat's de Comeet..... die U brengt tot den val, -
- Dat leer' U nu spotten met vreemde Élementen;....
Wil bèter het g'loov' in uw' zielen gaan prenten:
- Maar (Ernstig) O Franschen; - gy spotte met God; - -
- Wie heeft uwe trotsheyd ter nèder geknot.
Wie heeft uwen Vorst van zyn' steylte doen vallen? -...
Wie heeft ook d'onwinbaarheyd nèder gerukt? -....
Wie kwam U vergruyzen, in 't hévigste brallen? -....
'T is God, - die Rechtvaardig met rampen U drukt!! -
- De Boosheyd praald heerelyk op haaren zétel, -
En dwingd, - en verslind en beroerd steeds vermétel,
En plundert - en stàpelt de schatten te gaêr;
En Éens - O, - Éen zwenk, - - en - den vloek is ontbonden!....
God blikt;; - en - daar valt het; - .... als Lucifer viel....!
En - Kyzerschap, - Rykdom, en - tróts breekt ten gronden; -
Vergaat, - en verzinkt.. in een maalende wiel. -.......!! -
- Zo zien wy 't Muzeüm dan ylings verhuyzen. -
De Franschen verwelken, hun Rykdom verguyzen. -
En ieder zyn zaaken, gaan wèder na huys; -
Met streelend,... en woede verwekkend gedruys. - ....
- Italiën koomt zyne Béélden-kunst haalen: -
Zyn schilder kunst, - en nog veel zaaken beroemd.....
En Pruyssen en Oostenryk zien wy niet faalen,
Te slóópen het geene voor hen is benoemd.
- En Neêrland koomt nu op zyn beurt aan-geloopen, -
En gaat, - niet om kunst of om waaren te koopen; -
Maar klampt hier, (‘wyl men hen voor roovers erkend)
Zyn zaakenGa naar margenoot*, - en zoekt die van voor tot aan 't end,....
En breekt die, - en sleept die nu uyt het Muzeüm. - -
- Schoon Sàcrès! - en Nòndes!, van Franschen hier gaan
In knarsseling, daar men eerst zong den Te Deum; -
'T is vruchteloos, niemand bekreunt 'er zich aan. -
- Mogt gy nu, o Franschen uw' Schoonheên behouden; -
De wond're gewrogten; 't aandenken der Ouden: - -
Uw' Boeken-zaal, die geene schatting gedoogd; -
Veel zaaken ten Hemel in waarde verhoogd;
Gesteenten, - Madailles, - all uw Mineraalen, -
Uw Schelpen, - Versteeningen, - Bronsen; - en 't geen
| |
[pagina 17]
| |
D'al oude Bééldkunde (door niets te betaalen)
Voortbragt, tot verbyst'ring van kunst en van reên:
'T verbaazende àantal, zo veel onderschyden,
Van wond'ren het wonderst' en 't zelzaamst der tyden,
Dat hier, tot verstomming der wereld, in pracht,
Uyt alle gewèsten was t'saamen gebragt; -
Mogt gy dit behouden; - dan hield ge nog schatten: -
Dan was uw Muzeüm, nog immer in stand; -
Maar 't meest moet helaas! in verdééling ontspatten; -
En ellek bezitter, voert dit in zyn Land.. - -
‘Nu zult gy o Neêrland! by 't zien uwer stukken,
Die allen uw' geesten op nieuw gaan verrukken,
In kunst-min ontvlammen, zo lange gedoofd,
Daar gy van het Luysterlyk Schoon wierd beroofd.
- En gy O Antwerpen! dat immer voor déezen,
De kunsten, en kunstenaars hulde kwam doen; -
Uw' kunst-drift was hoog, bóven and're gereezen;
Uw' stappen zag men tot haar' oefenaars spoên;
Ten tyde dat alle de Kloosters, en Kerken,
In luyster uytbralde, met kunstige Werken,
Zag men uwe kunst-min zeer hévig gebrand:
Gy minde de kunstenaars 't meest van ons land. -
Maar sédert dat Roven, dat Schenden, en Plaagen;
Verloort gy uw' moed; - en uw vuur werd gedoofd: -
Schoon kunstenaars kwamen in kunsten op dààgen;
Zy waaren deels van Uwe Gunsten beroofd....
- Onbillyk hoorde ik U somtyds wat besmaalen.....
‘Dat m'hier is omwillig om kunst te betaalen.....
‘Dat kunstenaars, hier in de schoolen gekweekt;
‘Verhuyzen: dat alles ten yver ontbreekt......
‘Dat andere Steden, en andere Landen,
‘De Schilders gewònnen, - hen Hulden met Eer: ---
‘En Goud aan hunn' Werken met yver verpanden:
‘Naijverig minden z'hun, meer ende meer.
‘Schoon dit in Geval ook een Waarheyd zou wézen,
‘Voegt hier geen gesmaal uyt te koomen gereezen,
Natuur doet haar zaak, in een rédelyk mensch: -
'T geval doet onbeeren de vuurigste wensch. -
Het prangen van 't góed, dat den staat moet verermen,
Ontneemt aan de kunsten heur' wélige zwier;
Den Overvloed moet het verval doch beschermen;
De Rèden bepaald haare werreking hier.
En wyl het beschouwen doet immer gedenken;
Voelt men in het duyster zyn zinnen - stel krenken: -
De Wond'ren der Schilder-kunst waaren gemist; -
Den moed was ontzonken voor kunst: --- en dat is 't
| |
[pagina 18]
| |
Dat vééle inwoonders van Hier, - waare Ryken,
Steeds duyzelig, by all' het geen m'hen vertoond'
Gevoeloos, (dit pryzend) vast stonden te kyken,
En niemand van Alle de waarde Beloond'.....
- 'T geen Enkel 't Geluk voor onz' Kunst wilde maaken
Was, dat m'in ons Binnen veel Vreemden zag naaken;
Wyl 't zwierig Antwerpen is immer beroemd,
En Één van de Prachtigste Stéden benoemd.
IK zag in den Tyd van de Ruym twintig jaaren,
Den Vreemdeling immer voor Kunsten in 't vuur; -
Zyn Eerbied, en Agting den kunstenaar paaren;
- Dit zag ik ten Tyde van 't Fransche Bestuur.
- De Franschen door Monster Bewind hier gezonden,
En veelen in Valscheyd niet wel te doorgronden, -
Wat vlyënd - verspillend, - en kwastig van aart;
Gëaartheyd, met wynig bedaaren gepaart; -
Zag men buyten alles, de Kunsten beminnen:
Den Kunstenaar Hulden met Eer en met Goud:
Hoog agting verzwolg onze juychende zinnen, -
Gelyk uyt het Oosten het Veld word bedoud.
- Maar nu, in het Heylzaam en Heuchelyk keeren
Der dwang-volle Tyden, en Schatten vermeêren,
Nu 't loeiënde onweêr des Krygs is gedaan; -
Men niemand meer ziet in de kétenen slaan; -
Nu onze geroofde verrukkende Schatten,
Van Kunst weêr verryzen, het geen als een droom,
Myn zinnen van 't vreemste gevoel doet omvatten,
Word ieder voor Kunsten ontwaakend en vroom.
Nu zal men in Neêrland de Kunst zien ontglooren,
Die eerst in vergetelheyd weg moeste smooren: -
De Driften die sliepen, zyn wakker gemaakt; -
Ik zie, dat Reeds Alles voor Schilderkunst blaakt. -
De Jeugd, als de geen die in kunst zyn bedreeven,
'T is alles vervoerd; - opgebeurd, en verblyd, -
Werkzugtig, om ook in het Roem-boek geschreeven,
Te mogen bekomen d'Onstervelykheyd.
- 'K zie Rykdom, te Lang zyne Koffers geslóoten,
Die openen, en voor de Kunst uyt gegóoten; -
De Kunstenaars Eeren, - verdringen door Lof; -
Vòòr komen, met Peruwsche Edele Stoff'. - ....
De Rykdom van Hier zal naijverig worden
Nog Kunstenaars - nog hunne Werken van hier
Te zien héenen Trekken van Vréemden omgorden,
En niet meer zich op doen met ydele Cier.
- Den Moed is herbooren, - te lang aan het smagten, -
De Rust breekt nu aan, --- en d'Ellendige nagten,
| |
[pagina 19]
| |
Van ramp, en Weêrbartigheyd aan ider mensch,
Zyn héenen, - en 't Licht straald op ieder mans wensch.
De Pracht en de Luyster der wondre Tafreelen,
Zo lange Gemist, zullen nu het Verstand,
Ontsluyten - en Kunst haare waarde bedeelen;
Die haar door de Reên en Natuur is verpand.
--- Maar zagt... ik zie woelen, 'k zie vollek vergad'ren...
Wat nieuwigheyd, staat ons met vreugde te nad'ren! -
Elk loopt; - ellek reyd, - ellek juycht, danst en singdt, -
Wat vreems! - hoe het Volk Elkander verdringdt! -
Staak zanger: --- vernéem hier, --- wat zyn'er voor mààren?
O dáár, - dáár daar zyn Ze!! dáár's Klokken gebrom!! -
'T Kanon hoor ik dreunen! - - 'k hoor d'inkoomst verklaaren
Van onze Tafreelen! - ,, Triumph! - Wellekom! -
Triumph! - dat Verrukking de Wolken doe Scheuren!
'T is uyt voor onz' Schatten nog langer te treuren!
Daar's Ommeganck, - Stiers - Regenmorter - Van Hal, -
Met Rubens, - Van Dyk al hun luyster gebral!!! -
‘Gy Lééft nog?! Triumph! - 's Hemels vyligen zégen
‘Behield U by Vrankeryks brandenden haat?! -
‘Verrukking, - Dankzeggingen juychen U têgen; -
‘'T Kunst minnend Gevoelen vergeld' uwe Daad.
|
|