Willem de Mérode
(1973)–Gerrit Borgers, Gerrit Kamphuis, P.J. Meertens, Hans Werkman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
[pagina 4]
| |
2. Grootvader Hendrik Wormser, 1810-1887.
3. Grootmoeder Magdalena Wormser-Arends,
1812-1854.
4. Oudoom J.A. Wormser, voorman van het Reveil,
1807-1862.
Grootvader van moeders zijde preekte jarenlang zelf voor afgescheidenen in Nijverdal en zelfs ging de genoemde om een formeel geschil een poos naar de Gereformeerde kerk en bediende hij 't avondmaal
5. Brief aan R. Kuitert, september 1926.
Wat voortreffelijke kop en wat karakter daarbij! Ware ik koning of minister, hij bleef geen half uur langer deurwaarder.
6. Isaäc da Costa, Chr. Encyclopaedie, dl. V, 1ste
druk, blz. 755
7. Vader Jan Keuning, 1850-1926.
8. Moeder Elisabeth Keuning-Wormser,
1850-1929.
Gij waart een stille werker die maar gaf
9. Uit ‘Vader’ door Willem de Mérode.
Gij weet dat steeds naar u mijn denken gaat.
10. Uit ‘Moeder’ door Willem de Mérode.
| |
[pagina 5]
| |
11. Geboorteakte Willem Eduard Keuning.
1887. 2 september: Willem Eduard Keuning geboren te Spijk (Gr.), gem. Bierum, als zesde kind van Jan Keuning, hoofdonderwijzer der Gereformeerde lagere school en Elisabeth Wormser.
12. Geboortehuis (links).
| |
[pagina 6]
| |
13. Spijk (foto van omstreeks 1950); links onder:
school en woonhuis.
14. Gereformeerde lagere school in Spijk.
15. Bestuursnotulen van de Gereformeerde lagere
school in Spijk, 14 april 1902.
| |
[pagina 7]
| |
16. De Keuvelaar, met in de kop abusievelijk H. in
plaats van J. Keuning.
17. Willem Keuning, tien jaar oud.
Ikzelf heb 't in mijn jeugd ook niet prettig gehad [...] En op dat gat van een dorp hadden we 't heel eenzaam.
18. Brief aan P.J. Meertens, 1 december
1927.
1893. Jan Keuning richt het antirevolutionaire arbeidersblad De Keuvelaar op, dat tot 1924 zal blijven bestaan. 1897. Twee broers van Willem sterven aan tuberculose. 1898. Willem leert de gedichten van Bilderdijk, Da Costa en Ten Kate kennen. 1902. Jan Keuning neemt na een conflict met zijn schoolbestuur ontslag en verhuist met zijn gezin naar Groningen, Noorderbuitensingel 29a. Willem ontdekt de sonnetten van Kloos. | |
[pagina 8]
| |
19. Woonhuis Groningen.
20. Tekening van het Groninger Hogeland door Johan
Dijkstra.
21. Gedicht van De Mérode op Bilderdijk.
| |
[pagina 9]
| |
22. Gedicht ‘Het Hooge Land’ door Willem de Mérode,
1924.
23. Woonhuis Uithuizermeeden. Keuning bewoonde de
kamer links.
1905. Leerling van de Kweekschool met de Bijbel te Groningen, nadat hij eerst normaallessen heeft gevolgd. 1906. Slaagt voor het onderwijzers-examen en wordt op 1 juni onderwijzer aan de Christelijke lagere school in Oude Pekela. 1907. Na een conflict (hij weigert zondagschoolonderwijs te geven) solliciteert hij bij de Gereformeerde lagere school in Uithuizermeeden (op het Groninger Hogeland), waar hij per 1 mei benoemd wordt. Huurt kamers op het adres Provinciale Weg A 443 (nu Hoofdstraat 190). | |
[pagina 10]
| |
24. De Gereformeerde school in
Uithuizermeeden.
25. Keuning met een groep leerlingen in
Uithuizermeeden, 1911.
26. Personeel van de Gereformeerde school in
Uithuizermeeden, 1922. V.l.n.r.: mej. Toren, Keuning, mej. Muda, Dijkhuizen
en Ringersma (hoofd der school).
1907. Komt onder invloed van de gedichten van Boutens. Zendt verzen naar Groot-Nederland, maar Van Nouhuys weigert ze. | |
[pagina 11]
| |
27. Portrettekening van P.C. Boutens door J. Toorop,
1905.
'k Was twintig jaar toen ik uw verzen vond,
Toen borrelde ziels onbewust versmachten,
En leschte nauw ontluikende gedachten,
Een warme bron, geweld uit diepen grond.
28. Uit ‘Aan Dr. P.C. Boutens’ door Willem de
Mérode.
29. Blad uit het poëzie-album van een leerling van
‘meester Keuning’.
| |
[pagina 12]
| |
30. Reind Kuitert in de tijd van zijn vriendschap met
Willem Keuning.
31. Willem Keuning in diezelfde tijd.
32. Brief aan R. Kuitert, 2 oktober 1910.
1909. Begin van de vriendschap met Reind Kuitert. Stelt voor hem verscheidene bloemlezingen samen uit de Nederlandse poëzie. Zijn oudst bekende gedicht is geschreven op 16 juni 1907 en ondertekend met Guillaume. 1910. Conflict met een aantal ouders over zijn vertellessen. Het schoolbestuur verdedigt hem met overtuiging, want het waardeert hem zeer als onderwijzer. 1911. 1 maart: debuteert in Ons Tijdschrift onder het pseudoniem K. Gaat gedichten uitwisselen met J.A. Rispens. | |
[pagina 13]
| |
33. Op zijn kamer in Uithuizermeeden.
34. Het oudst bekende handschrift.
Voor 't zijraam moest ik de gordijnen wegnemen, omdat er anders geen licht genoeg was. En tot overmaat van smart mag ik wel zeggen, kom ik er nog met 'n bezweet gezicht als 'n uilskuiken op.
35. Brief aan R. Kuitert, 2 oktober 1910.
| |
[pagina 14]
| |
36. Envelop aan J.A. Rispens.
37. J.A. Rispens.
Je zegt soms zoo zeer onder andere invloed te staan en je zelf nog niet gevonden te hebben. Zoo is 't met mij ook. Maar ik geloof wel dat de invloed van Gossaert goed doet.
38. Brief aan J.A. Rispens, 7 maart 1912.
39. Cleo de Mérode.
1911. Stelt met behulp van Kuitert zijn pseudoniem Willem de Mérode vast, afgeleid van de naam van Cleo de Mérode, de beroemde balletdanseres. Schrijft in dit jaar 167 gedichten die hij alle naar Kuitert stuurt. Wordt beïnvloed door Gossaert, Boutens, Von Platen en Rilke. | |
[pagina 15]
| |
40. Redactiebriefje van Ons Tijdschrift met
opmerkingen van Geerten Gossaert over de inzending van De Mérode.
41. Brief aan R. Kuitert, 11 januari 1916.
42. Geerten Gossaert.
Soms kan ik Gossaert en Boutens zoo verrukkelijk vinden, dat ik er al mijn beroerdigheid om vergeet.
43. Brief aan J.A. Rispens, 1914.
| |
[pagina 16]
| |
44. Als beginnend dichter en jong
onderwijzer.
Die beroerde bankkiek [...] is de stijfheid in 't kwadraat. [...] Wàt een idiote tijd, dat je ‘als dichter zijnde’ 't liefst met een boek moest gekiekt.
45. Brief aan R. Kuitert, 17 oktober 1936.
Is er een nood die meerder nijpen kan
Dan deze:
In liefdes lusthof zijn een eenzaam man
En een bevreesde?
46. Uit ‘Eenzamen’ door Willem de Mérode.
1912. Gossaert schrijft hem als redacteur van Ons Tijdschrift enkele kritiserende brieven. In Groningen contacten met de dichters Josef Cohen en Herman Poort. 1913. 25 mei: doet openbare geloofsbelijdenis in de Gereformeerde Kerk te Uithuizermeeden. Wordt zich zijn mystieke aanleg bewust, leest Thomas à Kempis, Suso, Ruusbroec en Augustinus. | |
[pagina 17]
| |
47. Betaalbewijs voor ‘Gestalten en
stemmingen’.
48. Aflevering van Het Getij.
49. Uitgeverij Versluys aan De Mérode, 15 mei
1917.
50. Ernst Groenevelt.
1914. Opheffing van Ons Tijdschrift. De Mérode publiceert voortaan in verschillende Nederlandse tijdschriften. 1915. Augustus: waarnemend hoofd der school tot juni 1916. December: verschijning van de eerste bundel, ‘Gestalten en stemmingen’. 1916. Redacteur van het nieuwe blad Het Getij; na een jaar wordt hij gewoon medewerker. Ontmoetingen met Ernst Groenevelt en Karel Wasch. Redacteur van het Maandblad voor Letterkunde van de Jongelingsbode. Gaat ook publiceren in het rooms-katholieke literaire blad De Beiaard van Gerard Brom. Pieter Keuning recenseert de gedichten van zijn broer zeer uitvoerig in Onze Vacatures. De Mérode kiest twee nieuwe pseudoniemen: Henri Hoogland voor zijn schoolboekjes en Joost van Keppel voor zijn mystiek poëtisch proza, ‘Aanroepingen’. | |
[pagina 18]
| |
51. De vier broers, v.l.n.r.: Pieter (1882-1962. Schreef gedichten onder pseudoniem Peter van
Alsingha en twaalf romans onder eigen naam; onderwijzer, later directeur van
uitgeverij Bosch en Keuning te Baarn), Willem (De Mérode),
Johannes (1879-1956. Onderwijzer, later boekdrukker te
Bergum) en Carel (1890-1961. Onderwijzer, later directeur
van uitgeverij Zomer en Keuning te Wageningen, secretaris-penningmeester van
de N.C.R.V., voorzitter van de Vereniging van Christelijke Uitgevers,
directeur van het dagblad Trouw).
52. Colofon van de nooit gedrukte bundel in
handschrift ‘Okke’.
1917. Pieter Keuning publiceert een verhalenbundel ‘Kinderen in verstand en in boosheid’, met vele herinneringen aan het sociale onrecht in Spijk. 1918. Begin van de vriendschap met zijn leerlingen Okke en Jaap. 1919. Begin van de correspondentie met pater Jos. van Wely, Dominicaan te Zwolle. | |
[pagina 19]
| |
53. De eerste brief aan Van Wely.
54. Pater Jos. van Wely.
55. De binnenhof van het Dominicanenklooster te
Zwolle.
Hoe goed is 't hier te toeven, waar
Het levend water is en zon;
Zóó diep de stilte of men, klaar
Verzonken, Gods hart hooren kon.
56. Uit ‘Dogmatiek’ door Willem de Mérode.
| |
[pagina 20]
| |
57. Dirk Coster (rechts) met naast hem P.C. Boutens
en Lodewijk van Deyssel.
Sinds Revius klinkt hier voor het eerst het geluid op eener elementair Calvinistische poëzie.
58. Dirk Coster in De Stem, oktober 1922.
Een week hart dat door alles overmachtig wordt aangegrepen, niet meer gehoorzaamt, en stuurloos wordt meegesleept.
59. M. Nijhoff in Nieuws van den Dag, 11 augustus
1922.
60. Tekening van Jan van der Leeuw bij ‘Venezia’ uit
‘Het kostbaar bloed’, 1922.
| |
[pagina 21]
| |
61. Portrettekening door Johan Dijkstra,
1922.
62. Aflevering van Opwaartsche Wegen.
63. Handschrift van Boutens in het album amicorum van
De Mérode.
1921. Dirk Coster schrijft De Mérode zeer waarderend over diens poëzie. Reis naar Duitsland: Keulen, Frankfort, München. 1922. Eerste contacten met de Groninger schilder Johan Dijkstra, die zijn portret tekent. Oprichting van het protestant-christelijk literair tijdschrift Opwaartsche Wegen, met De Mérode als een van de belangrijkste medewerkers. Begin van de correspondentie met P.J. Risseeuw. Reis naar Vlaanderen: Gent, Brugge. | |
[pagina 22]
| |
64. Op het San Marco-plein in Venetië.
65. Begin van een recensie van Roel Houwink over ‘Het
heilig licht’ in Den Gulden Winckel, 15 februari 1923.
| |
[pagina 23]
| |
66. Wilma Vermaat.
1923. Eerste schriftelijke contacten met Wilma Vermaat. Haar roman over homofilie, ‘Gods gevangene’, verschijnt. Roel Houwink schrijft over De Mérodes ‘ganschelijk ontspoorde sexualiteit’. Pedofiele relatie met een oud-leerling. Eerste reis naar het Zuiden: Venetië, Florence, Assisi, Rome. Schrijft aan Van Wely dat hij zich noch bij de protestanten noch bij de rooms-katholieken thuisvoelt.
67. Logerend bij Wilma, 1925.
| |
[pagina 24]
| |
68, 69. Briefje vanuit de gevangenis aan pater Van
Wely.
69.
Hij heeft de dieren en de stille dingen
Met sterke aandachtigheid tot zich genomen
En lichtend zijn zij weer aan 't licht gekomen,
Wijl zij het lichten van zijn ziel doorgingen.
70. Uit ‘Jan Mankes’ door Willem de Mérode.
| |
[pagina 25]
| |
71. Briefkaart aan Willem Kloos met dank voor het
gedicht dat deze in zijn album amicorum had geschreven.
72. ‘Zelfportret met uil’ door Jan Mankes.
1924. 26 februari: arrestatie op verdenking van homosexuele contacten met minderjarigen. 5 maart: ontslagen als onderwijzer. 18 maart: gecensureerd door de Gereformeerde Kerkeraad van Uithuizermeeden. 27 maart: veroordeling tot 8 maanden gevangenisstraf en 3 jaar ontzegging van de bevoegdheid het ambt van onderwijzer te bekleden. 28 juni: signeert de 125 exemplaren van ‘Ganymedes’. 16 maart - 14 oktober: schrijft in de gevangenis de kwatrijnenbundel ‘De rozenhof’. Correspondeert vanuit de gevangenis met o.a. Van Wely, Wilma, Karel Wasch, Johan Dijkstra en Boutens. 24 oktober: invrijheidstelling. Komt in huis bij zijn broer Johannes in Leens (Gr.). 1925. 10 januari: verhuist met zijn broer naar Bergum (Fr.). April: onttrekt zich aan de Gereformeerde kerk, zonder ooit weer lid van een kerk te worden. Logeert bij Wilma in Beekbergen. 28 september: verhuist naar Rotterdam, waar hij zeven weken logeert bij mevr. dr. A. Mankes-Zernike, de weduwe van de schilder Jan Mankes. Bezoekt met haar Boutens in Den Haag. | |
[pagina 26]
| |
Het is hier zoo stil dat je de vliegen kunt hooren gapen en 't gras groeien.
73. Brief aan Jan Sodderland, 27 mei 1926.
74-77. Eerbeek.
75.
76.
| |
[pagina 27]
| |
77.
1925. 16 november: verhuist naar Eerbeek, waar hij aan de Ringlaan kamers huurt op de boerderij van mej. Doom. Voortaan is hij ambteloos burger. Heeft veel moeite met publiceren doordat hij zijn naam heeft verspeeld. 1926. Zijn vader overlijdt. Seerp Anema publiceert ‘Moderne kunst en ontaarding’, waarin hij Wilma en De Mérode scherp hekelt.
O Heer, aanzie dit hart,
dat trotsch is en verslagen.
't Heeft uwen toorn getart
En kan uw toorn niet dragen.
78. Uit ‘Miserere mei’ door Willem de
Mérode.
Sinds geruimen tijd waart het gerucht rond, dat een christen-literaat de gevangenisdeuren achter zich hoorde sluiten, omdat hij den geest van Sodom en Gomorra boven Christus in zijn ziel liet heerschen. Oscar Wilde en Paul Verlaine gingen hem voor op dien vreeselijken weg.
79. Seerp Anema in ‘Moderne kunst en ontaarding’,
blz. 158.
80. Uit een brief aan P.J. Meertens, 1 december
1927.
| |
[pagina 28]
| |
81. Pinksterconferentie 1927 van de Christelijke
Letterkundige Kringen. Eerste rij, 4de van links: Joost Allon, 7de: Jan H.
de Groot. Tweede rij, v.l.n.r.: P.H. Muller, P. Minderaa, W. ten Kate, De
Mérode, Laura Olivier, Wilma, E.G. van Teijlingen; met hoed: J. van Ulzen,
directeur van uitgeversmaatschappij Holland. Derde rij, 5de v.l.: K.
Fokkema, 10de: P.J. Risseeuw, 15de: H. van der Leek, 16de: J. de
Die.
82, 83. Briefkaart van Gerard Brom aan De
Mérode.
Ik ben geen conferentiemensch. En dan van Zaterdag tot Dinsdagmorgen! Hu! 't is eigenlijk om te rillen.
84. Brief aan Jan Sodderland, 27 mei 1927.
| |
[pagina 29]
| |
85. Opdracht in ‘'n Poar dörps-genooten’.
86. Manuscript van ‘De verloren zoon’.
87. De Mérode, A.J. van Dijk en Wilma met vòòr hen
Jan H. de Groot en Martin Leopold.
Wanneer schrijft De Mérode eindelijk met de breede streek waaraan zijn melodie behoefte heeft? Geef hem gerust tot taak een modern oratorium te schrijven voor de gelijkenis van de Verloren Zoon.
88. M. Nijhoff in de N.R.C. van 26 februari
1927.
1927. Bezoekt met Wilma de conferentie van Christelijke letterkundige kringen op de Ernst Sillimhoeve te Lage Vuursche en leest er voor uit zijn manuscript van ‘De verloren zoon’. Martinus Nijhoff had hem in een recensie geïnspireerd tot het schrijven van deze verzencyclus. Pater Van Wely probeert De Mérode warm te krijgen voor het rooms-katholicisme, maar hij kiest het reformatorisch protestantisme. Begin van de correspondentie met P.J. Meertens en met Pater Wouter Lutkie. 1928. R. Kuitert publiceert een boekje over het werk van De Mérode. De Mérode schrijft onder het pseudoniem Jan Bos verhalen in Gronings dialect. 1929. Zijn moeder overlijdt. Hij leest voor de N.C.R.V.-microfoon uit eigen werk. ‘De lichtstreep’ verschijnt, volgens hemzelf zijn beste werk. | |
[pagina 30]
| |
89. Pater Wouter Lutkie (links) in Lourdes.
90. Omstreeks 1930.
91. Strookje met namen van hen die een
presentexemplaar kregen van ‘Langs den heirweg’, o.a. Mussolini.
92. Commentaar bij zijn portretfoto.
Al houd ik van een sterke regering, fascistisch ben ik heelemaal niet. Ik vind Mussolini een kerel, maar zijn regering hier nadoen is onzin.
93. Brief aan P.J. Meertens, 18 oktober
1934.
Gods toorn heeft loutrend uitgewoed.
Hij ziet mij aan en keurt mij goed.
94. Uit ‘De pauw’ door Willem de Mérode.
| |
[pagina 31]
| |
95. Bert Bakker.
96. Barend de Goede.
97. Brief aan Barend de Goede van 1 augustus
1932.
98. In Scheveningen, tijdens zijn bezoek aan IJ.
Jacobs.
1930. Wordt medewerker aan Aristo, een cultureel blad van katholiek en fascistisch stempel, uit sympathie met de leider van het blad, Wouter Lutkie. 1931. Bert Bakker en Barend de Goede komen regelmatig op bezoek. De Mérode begint een zeer frequente correspondentie met hen. 1 maart: dichtersjubileum met de bundel ‘Laudate dominum’, uitgegeven door zijn vriend IJ. Jacobs te Scheveningen. 1932. April: lichte beroerte. Mei: bezoek aan Parijs. Juni: logeert in Scheveningen bij IJ. Jacobs en bezoekt de Indische tentoonstelling te Den Haag. De Mérode wijst De Goede erop dat de Jong-Protestantse dichters het werk van Vondel, Hooft, Revius, Camphuysen, Lodensteyn, Dullaert en Luyken moeten voortzetten. Kritiseert in zijn brieven sterk de Jong-Protestanten wegens hun vaagheid in geloofszaken. | |
[pagina 32]
| |
99. Eerste brief aan Jaap Romijn.
100. K. Heeroma.
101. Brief aan Ds. H.C. Touw.
1933. Correspondentie met K. Heeroma i.v.m. diens bloemlezing ‘Het derde reveil’, waarin De Mérode centraal staat. Correspondentie met Jan Greshoff. Oogst voortaan ook buiten de protestantse kringen lof, o.a. van Vestdijk, Ter Braak en Marsman. Zijn arts verbiedt hem het dichten. Hij vindt tijdelijk baat bij een kruidendokter. 1934. Wordt lid van de Christelijke Auteurskring. Een drukke briefwisseling met Jaap Romijn begint. Stelt het boek ‘Okke’ samen uit de mooiste gedichten op Okke geschreven. Ds. H.C. Touw wordt Hervormd predikant in Eerbeek en krijgt goede contacten met De Mérode. 26 mei - 4 juni: bezoekt Parijs. Schrijft onder het pseudoniem Beo Grinniker straatliederen. Ruzie met de firma Callenbach over de uitgave van ‘XXX Psalmen’. Opvoering van De Mérodes toneelstuk ‘Esther’ door amateurs, o.a. in Utrecht en Nijmegen.
102. Brief aan P.J. Risseeuw.
| |
[pagina 33]
| |
103. In Parijs.
104. Brief aan uitgeverij Callenbach, 10 november
1934.
105. Openluchtuitvoering van ‘Esther’ in het Willem
de Zwijgerplantsoen te Utrecht.
| |
[pagina 34]
| |
106. Vertrek uit Eerbeek voor zijn rondreis door
Nederland.
1 Maart zit me in mijn maag.
107. Brief aan Jaap Romijn, 14 januari
1936.
Ik was halfdood en ga nu de andere helft die nog leeft ook doodschrijven.
108. Brief aan Jaap Romijn, 4 maart 1936.
1935. Begint een correspondentie met de dichteres F. Poley-Scheele te Goes. Augustus: reis door Nederland met zijn vriend Bram. 1936. 1 maart: 25-jarig dichtersjubileum. De Jong-Protestanten bejubelen hem. De jubileumbundel ‘Kringloop’ verschijnt. Roel Houwink stelt de jubileum-bloemlezing ‘De wilde wingerd’ samen. De Mérode wordt lid van de P.E.N.-club. Alfred Löb schildert in Den Haag zijn portret. April: logeert bij de tekenaar/journalist Jan van der Leeuw in Sint Anna Ter Muiden en bij mevrouw Poley in Goes. Mei: tweede reis naar het Zuiden: Parijs, Venetië, Milaan. 30 augustus: ridder in de Orde van Oranje-Nassau. Herfst: lichte beroerte.
109. Jubileumfoto op zijn kamer in Eerbeek.
| |
[pagina 35]
| |
110. Sint Anna Ter Muiden.
111. Bladzij uit het reisdagboek: een van de
Venetië-gedichten.
112. Zelfportretje van Jan van der Leeuw.
113. Met Bram in Venetië.
| |
[pagina 36]
| |
114. Portret door Alfred Löb.
Ik zag een man, plechtig gekleed als een burger, onwennig aan het verschijnen onder menschen en door den harden greep van lichamelijk lijden geteekend. [...] Ik voelde plotseling zijn sterken wil, de enorme kracht en elasticiteit, die vroeger eens zijn deel geweest moeten zijn en die het oogenschijnlijk nog waren, zoodra de macht van het scheppen zich van hem meester maakte.
115. Alfred Löb in ‘Willem de Mérode herdacht’, 1939,
blz. 73-74.
116. Handschrift van ‘De visch’ uit ‘Ruischende
bamboe’.
prachtig van beelding, taalkunst en sfeer
117. S. Vestdijk over ‘Ruischende bamboe’ in de
N.R.C. van 26 november 1937.
prachtige voorbeelden van geraffineerd dichterschap
118. Menno ter Braak over ‘Ruischende bamboe’ in
‘Verzameld werk’, dl. 6, blz. 530.
119. Uitnodigingskaart.
120. Rijmprent ‘De Pauw’.
| |
[pagina 37]
| |
121. Handschrift van zijn postume kritiek.
122. Inleiding van Ter Braak bij de publikatie van De
Mérodes postume kritiek.
1937. 3 en 4 april: schrijft de Chinese bundel ‘Ruischende bamboe’, die verschijnt ter gelegenheid van zijn 50ste verjaardag en waarop Vestdijk en Ter Braak enthousiast reageren. 30 oktober-10 november: eretentoonstelling van en over zijn werk te Utrecht. Schrijft een felle kritiek op de Jong-Protestanten, die eerst na zijn dood gepubliceerd wordt in Groot Nederland. 1938. De laatste bundel, ‘De levensgift’, verschijnt. Wordt literair adviseur van uitgeverij Callenbach. 2 februari: schrijft zijn laatste gedicht. Oktober: bezoekt voor het laatst in het Westen des lands enkele schilderijententoonstellingen. 1939. 21 mei: beroerte. 22 mei: overlijden. 25 mei: begrafenis te Eerbeek; vele Jong-Protestanten zijn aanwezig. | |
[pagina 38]
| |
123. Verslag van de begrafenis in de Nieuwe Haagsche
Courant van 26 mei 1939.
124. Rouwkaart.
125. Graf te Eerbeek.
| |
[pagina 39]
| |
126. Handschrift uit de cyclus ‘Requiem’, als ‘In
memoriam-III’ opgenomen in ‘Langs den heirweg’, 1932.
|
|