| |
| |
| |
Bibliografie
1. Werken van Van Ostaijen
Van de in boekvorm verschenen werken van Van Ostaijen vindt men een tot eind 1965 bijgewerkte, gedetailleerde beschrijving in het kaartsysteem Mededelingen van de documentatiedienst, aflevering 15-11-55 en 15-1-65, dat uitgegeven wordt door het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te Den Haag en het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven te Antwerpen.
In verkorte vorm, maar bijgewerkt tot eind 1970, vindt men deze gegevens ook in Paul van Ostaijen, handleiding bij de tentoonstelling van 19 december 1970 tot en met 24 januari 1971 in het Haags Gemeentemuseum, Antwerpen, 's-Gravenhage, 1970, laatste bladzijde (ongepagineerd).
Vrijwel alle eerste publikaties van Van Ostaijens werk in dagbladen, weekbladen en tijdschriften worden vermeld in de verantwoordingen achterin de vier delen van het Verzameld werk.
| |
2. Publikaties over Van Ostaijen
I. Vindplaatsen
Een uitvoerige lijst van studies en artikelen over Van Ostaijen is opgenomen in A. de Roover, Paul van Ostaijen, Ontmoetingen 1, z. pl., 1958, blz. 54-60. Deze lijst is uitgebreid en bijgewerkt door Paul Hadermann in Het vuur in de
| |
| |
verte, Antwerpen, 1970, blz. 322-326. Van 1967 af worden alle publikaties betreffende Van Ostaijen beschreven in de jaarverslagen van het Paul van Ostaijengenootschap, waarvan tot nu toe één deel, Verslag over 1967 en 1968, [Antwerpen, Den Haag], 1969, verschenen is.
Voor de artikelen in dag- en weekbladen, waar De Roover een vrij willekeurige keus uit gemaakt heeft, kan verwezen worden naar de uitgebreide knipselverzamelingen van het A.M.V.C. en het Letterkundig Museum. Zoals in de verantwoording van deze documentatie wordt vermeld (blz. 9), berust het hiervoor aangelegde kaartsysteem van gesignaleerde publikaties over Van Ostaijen eveneens ter raadpleging in het A.M.V.C. Hierin vindt men ruim 170 titels meer dan De Roover (tot april 1957) vermeldt en ruim 50 meer dan de aanvulling die Hadermann hieraan (tot begin 1968) toevoegt. In verband met deze hoeveelheid en de in verhouding geringe informatieve waarde van dit materiaal is in deze uitgave de voorkeur gegeven aan een globale en op hoofdzaken gerichte bibliografische oriëntatie.
| |
II. Algemeen
Een eerste verzameling van artikelen, zowel over het leven als het werk van Van Ostaijen, is gepubliceerd in het herdenkingsnummer van Vlaamsche Arbeid, deel 23, afl. 3-4, Brussel, 1928, welk nummer ook afzonderlijk als boek is verschenen onder de titel Paul van Ostayen, Antwerpen, 1928. Het bevat de volgende opstellen: Jozef Muls, Paul van Ostayen en de stad, Victor J. Brunclair, In memoriam Paul van Ostayen, Fritz Francken, Paul van Ostayen voor en na den oorlog, Paul Joostens, Paul van Ostayen herdacht, Edgar Peetermans, Herinnering aan Paul van Ostayen, H. Marsman, De criticus Paul van Ostayen (Kort samengevat), Wies Moens, De dichter Paul van Ostayen en de studenten der Gentse Vlaamse universiteit (1916-1918) en André de Ridder, Paul van Ostayen als kunstkenner.
Een kleinere verzameling van dergelijke artikelen verscheen in Vandaag, jg. 1, nr. 4, 1 april 1929 en bestaat uit: M. R[oelants]., Paul van Ostayen of de les in poëzie, Victor J. Brunclair, Poëzie van intuïtive doorleving der dingen, E. du Perron, Bijdrage nummer zoveel, R. Herreman, Een overwonnen standpunt en Willem Rombauts, Paul van Ostayen en de openbare rust.
Vooral uit biografisch oogpunt zijn beide tijdschriftafleveringen van belang, zij het dat na nader onderzoek enkele gegevens hieruit gecorrigeerd dienden te worden.
Meer op het werk gericht zijn de volgende twee bundelingen van artikelen. In de eerste plaats de door G. Borgers samengestelde bloemlezing uit tevoren verschenen publikaties, Paul van Ostaijen, [Antwerpen, Den Haag, Amsterdam], 1952, die het verschijnen van de eerste delen van het Verzameld werk begeleidde. Hierin zijn opgenomen: een fragment uit Karel van de Woestijne's Paul van Ostaijen en Willem Kloos (uit Over schrijvers en boeken, Brussel,
| |
| |
1933, blz. 11-16) als inleiding en vervolgens: Jozef Muls, Paul van Ostaijen en de stad (herdruk van de reeds genoemde bijdrage aan het herdenkingsnummer van Vlaamsche Arbeid, 1928), E. du Perron, Cahiers van een lezer (de stukken van 4 en 22 april 1928 en van maart 1929), Jan Engelman, Paul van Ostaijen (herdrukt uit Parnassus en Empyreum, Maastricht, 1931), M. Nijhoff, Paul van Ostaijen (door de schrijver gewijzigde herdruk van zijn gelijknamig artikel in De Gids, jg. 93, nr. 12, december 1929, blz. 355-363), Maurice Gilliams, De man voor het venster (uit De man voor het venster, Amsterdam, 1943), Gaston Burssens, Paul van Ostaijen, zoals hij was (uit Paul van Ostaijen zoals hij was en is, Wilrijk-Antwerpen, 1933) en J.J. Klant, De poëzie van Van Ostaijen en de muziek van het woord (uit Standpunte, jg. 2, nr. 2, Kaapstad, april 1947, blz. 41-54). In de tweede plaats het Van Ostaijen-nummer van het tijdschrift Tijd en Mens, jg. 4, nr. 1, december 1953 met de volgende artikelen: Jan Walravens, Van Ostaijen en de paradox van '53, Marcel Wauters, Het eerste boek van Schmoll en Louis-Paul Boon, De bende van de Stronk, of Paul van Ostaijen als romanschrijver.
De belangrijkste boekuitgaven die zowel werk als biografische gegevens behandelen, zijn: Gaston Burssens, Paul van Ostaijen zoals hij was en is, Wilrijk-Antwerpen, 1933; Etienne Schoonhoven, Paul van Ostaijen, introduction à sa poétique, Anvers, 1951, dat voor de helft uit vertaalde gedichten bestaat; A. de Roover, Paul van Ostaijen, Ontmoetingen i, z. pl., 1958 en Paul Devree [de Vree] en Henri Floris Jespers, Paul van Ostaijen, Galgeboekje 14, Brugge, Antwerpen, 1967 [1968].
| |
III. Biografie
De literatuur over het leven van Van Ostaijen bestaat ten dele uit gepubliceerde herinneringen van tijdgenoten en voor een zeer gering deel uit publikaties die op zelfstandig onderzoek berusten. Herinneringen dienen in 't algemeen met omzichtigheid verwerkt te worden, daar zij geen wetenschappelijke pretentie hebben en zelfcontrole weinig wordt toegepast. Anderzijds geven zij talrijke aanknopingspunten en bezitten de beschreven indrukken een hoge mate van authenticiteit.
De belangrijkste herinneringen treft men aan in Burssens' Paul van Ostaijen zoals hij was en is en in de speciale Van Ostaijen-afleveringen van Vlaamsche Arbeid en Vandaag.
Buiten deze publikaties zijn voor verschillende perioden nog een aantal artikelen van belang. Over de jeugdjaren vanaf de lagere school tot de tijd in Hove handelt De jongelingsjaren van Paul van Ostayen door Jos. Léonard in Vlaamsche Arbeid, jg. 25, nr. 5-6, 1930, blz. 479-482. De conflicten op het katholieke college worden door Van Ostaijen zelf beschreven in Het landhuis in het dorp en De jongen, twee hoofdstukken van een onvoltooide autobiografische roman, dat binnenkort in de reeks Achter het Boek van het Letterkundig
| |
| |
Museum te Den Haag verschijnen zal. Ook Robert van Passen geeft zijn herinneringen aan deze collegetijd in Zo was Paul van Ostayen, dat in De Nieuwe Linie van 21 augustus 1953 is opgenomen. In Paul van Ostaijen veertien dagen te Vught (zomer 1912), Trefpunt, jg. 3, nr. 4, 1966, blz. 22-29, geeft Dries Janssen de levendige herinneringen van zijn moeder aan de jonge Van Ostaijen weer. Over Van Ostaijens optreden in de Vlaamsche Bond vindt men gegevens in Oskar de Smedt, De ‘Vlaamsche Bond’ en zijn voorgangers, Antwerpen, 1954 en in het interview met Geert Pijnenburg, Hoe P. van Ostaijen St-Lutgardis aanriep en gehoor krijgt in ‘Bezette stad’, in de Gazet van Antwerpen van 17 maart 1964, worden bijzonderheden over de demonstratie tegen kardinaal Mercier in 1917 vermeld. Guido van Hoof laat in De man die ‘Bezette stad’ een gezicht gaf Oscar Jespers in De Standaard van 11 september 1965 vertellen hoe Van Ostaijens derde bundel tot stand kwam. De terugblik van Jozef Peeters op de tijd van het Tweede Kongres voor Moderne Kunst (1922) en de oprichting van De Driehoek (1925) is - misschien het minst scherp van alle - vastgelegd in twee interviews: Mon Steyaert, Bij kunstschilder Jozef Peeters, in De Periscoop van 1 november 1959 en Nic van Bruggen, Paul van Ostayen en de waarachtige (?) voetbalkamp of een kroniek van artistieke ruzies anno 1925, eveneens in De Periscoop, van januari 1964. Enkele herinneringen aan Van Ostaijens voordrachten in Brussel zijn te vinden in een herdenkingsartikel van Joh. de Maegt in Het Laatste Nieuws van 27 maart 1928 en in Marc Eemans, Bij Paul van Ostaijen in de leer, De Periscoop, jg. 7, nr. 1, november 1956.
Kort na Van Ostaijens dood verschenen talrijke herdenkingsartikelen, waarvan genoemd herdenkingsartikel van Joh. de Maegt, Burssens' Bij Paul van Ostaijen's uitvaart in De Schelde van 22 maart 1928, Fritz Franckens In memoriam Paul van Ostaijen in De Volksgazet van dezelfde dag en E. du Perrons Paul van Ostaijen † in Den Gulden Winckel, jg. 27, nr. 4 van april 1928 de meeste biografische gegevens bevatten.
Bij gelegenheid van Van Ostaijens herbegrafenis in 1932 werd door Ludo (ps. van Lode van Rousselt) een reeks korte memoires van Maurice Roelants, Oskar Jespers, René Victor, Karel Albert, Victor Brunclair, Jozef Muls, Floris Jespers, Marnix Gijsen en Gaston Burssens gepubliceerd onder de titel In memoriam Paul van Ostaijen, Eenigen, die hem gekend hebben, Nu zijn lichaam in Vlaamsche aarde rust in De Standaard van 21 en 26 maart 1932. Gedeeltelijk op herinnering, gedeeltelijk op onderzoek, maar helaas ook gedeeltelijk op fantasie - zodat ze met grote voorzichtigheid gehanteerd moeten worden - berusten de publikaties van Mark Edo Tralbaut over Van Ostaijen. In boekvorm verscheen van hem Van Gogh-refleksies op Van Ostaijen, Deurne, z.j. Verder schreef hij twee artikelen over Van Ostaijens eerste publikaties in 1914, Paul van Ostaijen als journalist in De Tafelronde, jg. 2, nr. 5-6 en nr. 7, 1954 en maart 1955, blz. 216-238 en 294-304; een
| |
| |
artikel over Van Ostaijens medewerking aan de Antwerpsche Courant, Paul van Ostaijen en de sport of Richard Declerck als interviewer in het Liber amicorum voor Gouverneur Richard Declerck van januari 1960; een bijdrage over een voorstelling voor de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen in de zomer van 1925, waar Van Ostaijen bij betrokken werd, ‘Van Nu en Straks’ in de Antwerpse poesje, De Tafelronde, jg. 2, nr. 2, mei 1954, blz. 98-112; een verslag over Paul van Ostaijen te Viersel in De Autotoerist, jg. 8, nr. 1, van 1 januari 1955 en één over Paul van Ostaijen te Miavoye-Anthée in De Autotoerist, jg. 9, nr. 4 van 16 februari 1956. Over dit laatste onderwerp was reeds een artikel van P. Lenain in Het Laatste Nieuws van 2 oktober 1946, Bezoek aan Miavoye, Waar Paul van Ostayen overleed, gepubliceerd en volgde nog een tweede van L. de Backer, Paul van Ostaijen, te vroeg heengegaan... in A.B.C., jg. 26, nr. 17, van 27 april 1957.
K. van Acker steunde voor zijn karakterologische schets, Paul van Ostaijen, in Vlaamsche temperamenten, Antwerpen, Brussel, Gent, Leuven, 1944, blz. 70-79, geheel op Van Ostaijens werk en Burssens' herinneringen, waarmee hij het reeds bekende materiaal niet uitbreidde, maar zich tot een vrij ongenuanceerde interpretatie beperkte.
De eerste en vrijwel enige die een onderzoek naar biografische gegevens instelde, was Etienne Schoonhoven, hoewel hij ze slechts in beperkte mate kon gebruiken voor zijn boek, Paul van Ostaijen, Introduction à sa poétique.
Nieuwe bronnen voor biografische studie - zonder hier zelf echter meer dan zeer oppervlakkige nasporingen aan te verbinden - werden openbaar gemaakt door Paul de Vree, die een artikel over het contact tussen Van Ostaijen en De Troyer met de tussen hen gewisselde brieven, onder de titel Paul van Ostaijen en de plastische kunsten, plaatste in De Tafelronde, jg. 1, nr. 7, juli 1953, blz. 357-372. Hierop volgde van hem in dezelfde jaargang van dit tijdschrift, nr. 11-12, blz. 579-587, een publikatie van de brieven die Van Ostaijen aan G. Marlier had geschreven, ditmaal met een zeer summier commentaar. Een dergelijke, nagenoeg onbecommentarieerde uitgave van de brieven van Van Ostaijen aan Jozef Cantré bezorgde Karel Jonckheere in het Nieuw Vlaams Tijdschrift, jg. 13, nr. 10, 1960, blz. 1163-1171, onder de titel Bij vier brieven van Paul van Ostaijen. Op grond van de daarbij gedeeltelijk weergegeven brieven van Van Ostaijen aan Geo van Tichelen en Jozef Peeters schreef De Vree vervolgens een tweetal commentaren, Paul van Ostaijens Berliniale en Paul van Ostaijen en ‘De Driehoek’ in De Tafelronde van januari 1966, jg. 11, nr. 1, blz. 2-26 en 31-37. Een uitwerking van Paul van Ostaijens Berliniale verscheen als Paul van Ostaijen en het dadaïsme in het reeds genoemde 14de Galgeboekje, Paul van Ostaijen, Brugge, Antwerpen, 1967 [1968], dat voorts nog een bijdrage van Henri Floris Jespers bevat, Notities rond en om Paul van Ostaijen, waarin onder meer ook gegevens over de verhouding tussen Van Ostaijen en Floris Jespers worden verstrekt.
| |
| |
De uitvoerige biografie in Paul de Roovers Ontmoetingen-deeltje, Paul van Ostaijen is een compilatie zonder enige controle, zodat er vele onnauwkeurigheden in voorkomen. Dientengevolge is dit helaas ook het geval bij de, grotendeels hierop steunende, uitgebreidere studies, zoals deze van Paul Hadermann, waarin het biografisch element slechts een ondergeschikte rol speelt.
| |
IV. Dichtwerk
De belangrijkste eigentijdse reacties op de drie dichtbundels die Van Ostaijen tijdens zijn leven heeft uitgegeven, zijn in deze documentatie ter sprake gebracht in hoofdstuk V, § 6 (Music-hall) en § 17 (Het sienjaal) en in hoofdstuk VII, § 1 (Bezette stad).
Hierop volgden, kort na zijn dood, toen de door Burssens verzorgde bundel Gedichten verschenen was, nog een reeks artikelen, waarvan enkele die in Nederland waren verschenen, niet in De Roovers literatuurlijst genoemd worden, zoals dat van Maurits Uyldert in het Algemeen Handelsblad van 24 augustus 1929 en van N.G.H. Deen in De Maasbode van 12 oktober 1929. De belangrijkste, wèl door De Roover genoemde bijdrage, die deze reeks afsluit is het essay van M. Nijhoff, Moderne dichters I, Paul van Ostaijen, dat in De Gids, jg. 93, nr. 12, december 1929, blz. 355-363, werd opgenomen en later herdrukt is in Verzamelde werken 2*, [Den Haag, Amsterdam], 1961, blz. 625-634.
Een tweede golf artikelen over Van Ostaijens poëzie volgde na het verschijnen van de eerste twee delen van diens Verzameld werk in 1952. Hiervan dienen, buiten de door De Roover genoemde titels, vermeld: Jan Engelman, Paul van Ostaijen herdrukt, De Tijd, 25 oktober 1952; Pierre H. Dubois, Paul van Ostayen een groot lyricus, Het Vaderland, 15 november 1952; Ben van Eysselsteijn, Waardig monument voor Paul van Ostaijen, Haagsche Courant, 15 november 1952; C.J.E. Dinaux, Wedergeboorte van een dichter, Haarlems Dagblad - Oprechte Haarlemsche Courant, 22 november 1952; H.A. Gomperts, Terug naar het aftelrijm, Het Parool, 22 november 1952 (herdrukt in De geheime tuin, Amsterdam, 1963, blz. 117-120); B. Stroman, Paul van Ostayen jongleerde met vuurfakkels, Algemeen Handelsblad, 29 november 1952 en Reinold Kuipers, Experiment en inspiratie in de poëzie van Paul van Ostaijen, Het Vrije Volk, 17 december 1952. Tot deze groep behoren tevens de, eveneens door De Roover genoemde, artikelen Document en monument, Paul van Ostaijens Verzameld werk door Anthonie Donker in Critisch Bulletin van januari 1953, blz. 1-11; Het dwaas geluk van de dichter door Paul Rodenko in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 24 januari 1953; Een visie op Paul van Ostaijen, Van het maniërisme naar een zuiverheid door Albert Westerlinck in Dietsche Warande en Belfort van april-mei en juni 1953, blz. 215-235 en 286-305 en Kanttekeningen bij Van Ostayen en bij de experimentele poëzie door
| |
| |
P. Minderaa in Wending, jg. 8, nr. 9, november 1953, blz. 618-631.
Van de op zichzelf staande studies die Van Ostaijens dichtwerk tot onderwerp hebben, moet in de eerste plaats het volgende tweetal genoemd worden: Een bezoek aan het Prinsengraf van Maurice Gilliams (Lier, 1952; herdrukt in De kunst der fuga, Lier, 1953 en in Vita brevis, deel 4, Antwerpen, 1956), die vooral aandacht schenkt aan Van Ostaijens experimenten in De feesten van angst en pijn en Bezette stad, en de tot nu toe uitgebreidste studie over het geheel van Van Ostaijens poëtische produktie, De kringen naar binnen, De dichterlijke wereld van Paul van Ostaijen door Paul Hadermann, Antwerpen, 1965, waarin een poging wordt ondernomen de ‘essentiële eenheid’ in het lyrische proces dat zich door het dichtwerk van Van Ostaijen voltrekt, aan te tonen.
Hiernaast dienen ook het reeds genoemde en in de bundel Paul van Ostaijen van 1952 herdrukte artikel van J.J. Klant, De poëzie van Van Ostaijen en de muziek van het woord vermeld, voorts Topkonferentie V, Van Ostaijen en de sonoriteit van het woord door Piet Calis, gepubliceerd in Maatstaf, jg. 10, nr. 7, oktober 1962, blz. 419-430 en herdrukt in diens Daling van temperatuur, Ooievaar 171, Den Haag, 1964, blz. 51-63, en ten slotte de uitvoerigste bespreking van Hadermanns De kringen naar binnen, die op zichzelf een waardevolle bijdrage voor de kennis van Van Ostaijens lyriek is: Luc Wenseleers, Paul van Ostaijen en zijn lyriek, Tijdschrift voor Levende Talen, jg. 33, nr. 1, 1967, blz. 39-53.
Verder zijn er enige opstellen die een speciaal facet van Van Ostaijens poëzie belichten. Aan de ritmische structuur hiervan wijdde H. Hunnekens aandacht in De verstechniek van Paul van Ostayen, Roeping, jg. 28, nr. 10, december 1952, blz. 506-516. Paul de Vree wees in Paul van Ostaijen in de school van de literaire kubisten, De Tafelronde, jg. 5, nr. 1, september 1958, blz. 27-36, op de verwantschap met een aantal Franse dichters. K. van Acker poogde in Over Van Ostaijens inspiratie, Periodiek, jg. 13, nr. 10, december 1958, blz. 235-240 (herdrukt in Zeven diagnosen, Antwerpen, Amsterdam, 1960, blz. 39-62) aannemelijk te maken dat Van Ostaijen in een aantal van zijn gedichten ‘niets anders doet dan een farmacotoxische roes herbeleven’.
Ten slotte is er een groep verhandelingen verschenen die op één afzonderlijk gedicht van Van Ostaijen gericht zijn. Wouter Paap reageerde in Groot Nederland van januari 1935, blz. 94-98, op Van Ostaijens theoretische opvattingen, aan de hand van de toepassing daarvan op het gedicht Berceuse nr. 2, in zijn artikel Dichtkunst en muziek. A.J. Schneiders gebruikte het gedicht De oude man als demonstratiemateriaal bij een didactisch betoog, Kleine versstudie, literair-pedagogische bijdrage in De Nieuwe Taalgids, jg. 29, 1935, blz. 363-371. Martien J.G. de Jong publiceerde een artikel ‘Boerecharleston’ van Paul van Ostaijen in De Nieuwe Taalgids, jg. 52, nr. 3, 1959,
| |
| |
blz. 136-141. Gerard Vandenhaute richtte zich tegen bovengenoemd artikel van K. van Acker uit Zeven diagnosen door hier een overtuigende analyse tegenover te stellen in Paul van Ostaijens ‘Jong landschap’, een gedicht dat farmacotoxische reminiscenties bevat?, Tijdschrift voor Levende Talen, jg. 27, nr. 3, 1961, blz. 193-200. Vandenhaute publiceerde in hetzelfde tijdschrift, jg. 28, nr. 1, 1962, blz. 39-48, bovendien nog ‘Het dorp’ van Paul van Ostaijen; poging tot analyse. H. Uyttersprot bundelde een aantal afzonderlijk verschenen analyses in de brochure Uit Paul van Ostaijens lyriek, Levende Talen, nr. 59, z. pl., [1963], waarin achtereenvolgens de gedichten Melopee, Nachtelike optocht, Geologie, Bedreigde stad en het prozastuk De sirenen behandeld worden. Voorlopig de laatste publikatie in deze reeks van detailstudies is de scherpzinnige analyse van het gedicht Avondgeluiden in Maanstralingsgevaar en andere lunatica door J. van der Steen in Raster, jg. 2, nr. 2, juli 1968, blz. 171-185, welk artikel tevens op de rol van archetypische voorstellingen in de poëzie van Van Ostaijen wijst.
| |
V. Proza
Aan de twee proza-uitgaven, De trust der vaderlandsliefde en Het bordeel van Ika Loch, die Van Ostaijen zelf heeft gepubliceerd, is door tijdgenoten slechts weinig aandacht geschonken (de beide uitgaven werden door Marc. Eemans in 7 Arts van 1 november 1925 en 4 april 1926 en Het bordeel van Ika Loch door Burssens in Marie van 1 juni 1926 besproken) en aan het proza dat hij in dagbladen en tijdschriften heeft geplaatst, in het geheel niet. Ook op het postuum verschenen Vogelvrij en Intermezzo kwam geen noemenswaarde reactie. Eerst na het verschijnen van De bende van de Stronk en Diergaarde voor kinderen van nu in het begin en aan het eind van 1932 kreeg men ook voor dit gedeelte van zijn werk meer oog. Onder de titel Pallieter en de antipallieter besprak J. Greshoff De bende van de Stronk tezamen met De exploten van Tabarijn door Joris Vriamont in Forum, jg. 1, nr. 6, juni 1932, blz. 392-395, nadat Du Perron aanvankelijk pogingen in het werk had gesteld dit verhaal eerst in Forum geplaatst te krijgen. Van de overige besprekingen van De bende van de Stronk bevat de recensie van A.C. [Arthur Cornette] in De Gids, jg. 96, nr. 7, juli 1932, blz. 148-150, enige ‘achtergrondinformatie’. Jaren later, in het reeds genoemde Van Ostaijennummer van Tijd en Mens (december 1953) zou Louis-Paul Boon dit verhaal - zonder veel fiducie in Van Ostaijen als verteller - nogmaals bespreken in De bende van de Stronk, of Paul van Ostaijen als romanschrijver.
Het belangrijkste artikel over Diergaarde voor kinderen van nu, waarin voor het eerst zeer nadrukkelijk op de betekenis van Van Ostaijen als prozaschrijver wordt gewezen, is De trage onsterfelijkheid van Albert Helman in De Groene Amsterdammer van 21 januari 1933.
Met het verschijnen van het derde deel van het Verzameld werk in 1954 kwam
| |
| |
er meer belangstelling voor Van Ostaijens proza. Buiten de door De Roover genoemde besprekingen van Boontje, C.J. Kelk, H. L[ampo]., Paul Rodenko en Ivo Michiels moet zeker ook melding gemaakt worden van de bespreking door H.A. Gomperts, Paul van Ostaijen, een fascinerende Europeaan in Het Parool van 10 november 1954, dat later herdrukt is in De geheime tuin, Amsterdam, 1963, blz. 122-125.
Na deze doorbraak zijn er twee uitvoeriger studies aan Van Ostaijens proza gewijd. H. Uyttersprot liet een uitgebreid artikel, dat in drie opeenvolgende nummers van het Nieuw Vlaams Tijdschrift was opgenomen, hetzelfde jaar verschijnen in de Nieuw Vlaams Tijdschrift Reeks, Paul van Ostaijen en zijn proza, Antwerpen, Rotterdam, 1959, waarin hij onder meer ook het proza van Van Ostaijen met dat van Franz Kafka vergelijkt. De recente uitgave van E.M. Beekman, Homeopathy of the absurd, The grotesque in Paul van Ostaijen's creative prose, Bibliotheca Neerlandica Extra Muros i, The Hague, 1970, kan als de belangrijkste studie over Van Ostaijens proza beschouwd worden, waarin Beekman dit werk een eigen plaats toekent in de ontwikkeling van het moderne Westerse proza en de relaties hiervan aantoont met de eigentijdse filosofie, esthetiek en linguistiek.
| |
VI. Kritisch proza
Na enkele artikelen over Van Ostaijens kritisch werk naar aanleiding van de delen Krities proza I en II, die in 1929 en 1931 zijn verschenen - waaronder Marsmans bespreking in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 14 maart 1931, later opgenomen in zijn Verzameld werk III, Critisch proza, Amsterdam, 1947, blz. 137-141 - heeft A.T.W. Bellemans het eerst een descriptieve samenvatting van Van Ostaijens theoretische beschouwingen over de lyriek gegeven in Poëtiek van Paul van Ostaijen, Antwerpen, 1939. Een tweede verdienstelijke weergave van Van Ostaijens opvattingen over de lyriek gaf M. Rutten in Paul van Ostaijen of beveiliging van het essentiële, opgenomen in De Vlaamsche Gids, jg. 30, nr. 10, september 1946, blz. 612-620. Hierop volgde, in 1951, het reeds genoemde Paul van Ostaijen, Introduction à sa poétique van Etienne Schoonhoven. Aan een onderdeel van Van Ostaijens kritische werkzaamheden wijdde C. Tindemans een uitgebreide voordracht, die onder de titel Paul van Ostaijen als theatercriticus is opgenomen in de Handelingen van de Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, nr. xx, [Brussel], 1966, blz. 293-334. Een groot deel van Van Ostaijens kritisch proza is gewijd aan de beeldende kunst. Hieraan wordt aandacht besteed door Phil Mertens in Paul van Ostaijen, Promotor van de moderne schilderkunst, Artisjok, jg. 1, nr. 2, 30 april 1968, blz. 47-56. Doordat zij niet alleen zijn standpunten ten opzichte van de beeldende kunst, maar ook zijn verhouding tot de beeldende kunstenaars bespreekt, heeft haar artikel ook een sterk biografisch karakter. In dit op- | |
| |
zicht steunt het vrijwel uitsluitend op niet gecontroleerde publikaties, zodat er talrijke onjuistheden in voorkomen, maar de hoofdstrekking van haar betoog blijft niettemin overtuigend.
In de inaugurele rede van A.C.M. Meeuwesse, Muziek en taal, Over poëzie en poëtiek van Martinus Nijhoff en Paul van Ostaijen, Amsterdam, 1961, worden de verschillen en overeenkomsten in de lyriek èn in hun theoretische opvattingen hierover van beide tijdgenoten behandeld. Een voortreffelijke samenvatting van Van Ostaijens kritisch credo en een bepaling van de betekenis hiervan in de ontwikkeling van de Nederlandse literaire kritiek geeft J.J. Oversteegen in zijn dissertatie Vorm of vent, Amsterdam, 1969, waarvan de veertiende paragraaf (blz. 155-184) geheel aan Van Ostaijen gewijd is. Ten slotte dient vermeld dat - evenals dit voor de poëzie het geval is - Paul Hadermann ook over het gehele kritische en essayistische werk de meest omvattende studie gepubliceerd heeft, Het vuur in de verte, Paul van Ostaijens kunstopvattingen in het licht van de Europese avant-garde, Antwerpen, 1970, welke studie echter van te recente datum was om voor deze documentatie nog geraadpleegd te kunnen worden.
|
|