kamer altijd, dat stille, eenzame om je heen, dat thuiskomen en niemand te vinden, alleen boeken, en nogeens boeken, en dan een hart hebben dat ál maar langt naar vriendelijkheid en warmen gloed.
Toen begon Paul er op eens aan te denken, hoe jammer het toch was, dat hij geen zuster had. Een zuster, dat is van de vrouw enkel het zachte, vertrouwelijke, en lief-genegene, het vriendelijkwarme zonder hartstocht, met iets van moedertje en vriendin tegelijk, een zuster, om alles te vertellen, wat zoolang was opgekropt in je hart, om stil bij haar uit te schreien tegen een zachten schouder, en haar blanke handen gaan streelend langs je hoofd...
O! om een zuster, om een zachte, rustige vriendin!....
Dat werd nu opeens de nieuwe droom van zijn nieuw leven, om nog eens ergens een vriendin te vinden, die een zuster voor hem zou zijn. Hij stelde zich voor, hoe heerlijk het zou wezen, als ergens een meisje zijn zou, die om hem dacht, die tusschenbeide bij hem zou zijn, om wat liefs en warms te brengen in zijn eenzaam leven, aan wie hij zijn mooiste boeken zou laten lezen, en die hem dan vertellen zou, hoe ze het vond. Hij zou haar ook bloemen geven, en kleine cadeautjes, van zijde of peluche, en zij zou voor hém souvenirtjes borduren, een boekenlegger, of zoo iets, en allerlei intieme dingen van haar zouden op zijn