Voorwoord bij den tweeden druk.
Het is nu ruim twintig jaar geleden, sinds Het Vlindertje de romanliteratuur kwam binnenfladderen, en speciaal in den Haag heel wat gemoederen in beweging bracht. Eenige jonge dames en freuletjes meenden, dat zij en niemand anders ‘Het Vlindertje’ geïnspireerd hadden, men wees een nauwelijks boven den maat gegroeid huzarenofficiertje als Pim aan, men meende, dat ik met den ouden heer van Taats een hooggeplaatst persoon had bedoeld, die zich kort te voren, gecompromitteerd in een zedeeschandaal, naar het buitenland ‘verwijderd’ had, enz. enz. Van dit alles was niets waar, alle in den roman voorkomende personen - behalve eenige bekende Haagsche typen in het Kurhaus-waren fictie. Ik was tot het schrijven van ‘Vlindertje’ gekomen na lezing van Edmond de Goncourt's Chérie, maar de uitwerking van het idee bleek tenslotte een geheel andere te worden.
Nu twintig jaar later, zou Elly van Taats’ milieu een geheel ander zijn. Toen ‘Het Vlindertje’ het leven doorfladderde bestond er nog geen Palace Hotel en geen Pier, en kwam het mondaine publiek nog op het Kurhaus, dat