| |
| |
| |
Het horloge
Kerstvertelling
bewerkt naar een oud gegeven
Mevrouw Verkuil vond het puik Kerstweertje, met nu en dan wat sneeuw, die eerst niet wilde blijven liggen, maar later op die dag van de vijfentwintigste December, bij snel dalende temperatuur, toch de straten voorzag van een laag standvastig wit. Het sneeuwdek was nog heel dun, maar de wolkenlaag dik en diepgrauw. Er zou stellig binnenkort een tweede laag worden gelegd. Dan pas werd het een echt feest: buiten veel sneeuw en duisternis, binnen veel warmte en het bizonder schijnsel van de Kerstboom.
Meneer en mevrouw Verkuil waren lieden op leeftijd zonder kinderen, die elk jaar, behalve in de laatste oorlogswinter, hun vreedzaam genoegen aan het Kerstfeest hadden beleefd en voor wie het nooit een sleur was geworden. Het schijnsel van de Kerstboom, zonder geschenken - daarvoor vonden zij zich te oud - bleef de gebeurtenis, al zou de middagtafel iets rijker gedekt staan, ook wegens de vaste verschijning van een gast, meneer Verpoorten, de enig overgebleven vriend van meneer Verkuils vader. Die vader en meneer Verpoorten hadden samen een aannemersbedrijf gesticht, dat vervolgens, na vaders dood, door me- | |
| |
neer Verpoorten met Verkuil Jr was voortgezet. Daarop had Verpoorten zich teruggetrokken, en ten slotte dreef Verkuil de zaak nog een aantal jaren alleen, eer hij haar aan derden overdeed en zich vergenoegde met de rente van een zuinig opgespaard vermogentje. De vriendschap tussen Verpoorten en Verkuil Jr had ondanks een leeftijdsverschil van zowat twintig jaar stand gehouden, en steeds zat Verpoorten op eerste Kerstdag bij de Verkuils aan tafel en bleef er de avond. Hier mag niet geheel onvermeld worden gelaten dat Verkuil in zijn hart dacht van Verpoorten te zullen erven. De man bezat immers kind nog kraai, en moest in redelijk goede doen zijn. Maar Verkuil hoopte het niet al te erg, en hij sprak er niemand van, - dit zij tot zijn eer gezegd.
Mevrouw Verkuil, klein als haar echtgenoot, maar wat jonger en veel levendiger, was op deze Zondagmiddag bezig de boom te versieren, toen zij, na lang zoeken in kasten en laden, tegen haar man, nog steeds verdiept in het dikke avondblad van de vorige dag, uitriep:
- Dat is me ook wat moois! Ik dacht nog twee pakken rooie kaarsjes te hebben, en ik heb er blijkbaar maar een. Of liever, dat ene heb ik weggegeven aan Lina.
Lina was de werkster, niet aanwezig en onbereikbaar ver. Trouwens, men kon een geschenk toch ook niet terugvragen. Meneer keek op, maar gaf geen antwoord. Hij begon reeds een weinig te vrezen. Hij zat juist zo gezellig.
- Nee, vervolgde mevrouw, dat gaat niet. Stel je voor, een boom zonder kaarsen! En dan meneer Verpoorten die wel dadelijk zal verschijnen. Toe man, loop even naar Jansen-Meijer. Die zal ons wel willen helpen. We zijn toch al zo lang trouwe klanten. Dan maak ik in die tijd de knijpertjes vast.
| |
| |
Meneer vond het opeens volstrekt niet zulk puik Kerstweertje als zijn ega de hele dag had verkondigd, maar hij hield protest terug en hees zich in zijn jas. Gelukkig was de kruidenier niet ver uit de buurt.
Nauwelijks stond hij in de donkere straat toen de zware wolken, in de nacht onzichtbaar, zich uitermate voelbaar maakten en hun belofte rijkelijk inlosten. Het werd voortdurend erger en om de hoek kwamen hem jachtsneeuw en gierende wind tegemoet. Hij kon haast geen hand voor ogen zien, maar het was Kerstdag, en dus begroef hij alle grieven en volstond met zich moedig tegen de elementen op te werken.
Zowat halverwege hield hij even stil, en knoopte zijn jas los - gelukkig zag mevrouw niet die roekeloosheid - om zijn zakdoek te krijgen, aangezien zijn brilleglazen vol sneeuw zaten. Op dit ogenblik dook een tegenkomer uit de zwartachtig grauwe baaierd op, botste met kracht tegen hem aan en verdween zwijgend. Hoewel Verkuil bijna was gevallen zweeg ook hij, steeds het Kerstfeest indachtig, en stapte, na zijn bril te hebben gereinigd, door. Maar plotseling kwam er een vreselijk vermoeden bij hem op. Zijn hand gleed naar zijn vest en... miste zijn horloge, dat dierbare gouden horloge, erfstuk van zijn vader en onverslijtbaar. Dat zou intussen niet van een leien dakje gaan. Verkuil, nietig manneke, doch door toorn bezield met kracht boven zijn normale vermogens, haalde, geholpen door de storm die hij nu in de rug had, de voortijlende straatrover in, greep toe, ontrukte hem het dierbare horloge op zijn beurt, en maakte zich toen zo gauw mogelijk uit de voeten, vrezend voor de uitslag van een verdere krachtmeting. De sneeuw verzwolg beiden.
| |
| |
Nadat Jansen-Meijer inderdaad thuis was gebleken kon Verkuil allereerst aan de kruidenier en diens vrouw een opgewonden verslag van het avontuur geven, - een ijselijke geschiedenis, maar wonderlijk goed afgelopen. Verkuil miste weliswaar een klein stukje van zijn ketting, met het ringetje dat door het knoopsgat werd gestoken, maar daarom gaf hij minder, want die gouden ketting was toch hol. Het horloge was terecht, en ongeschonden, daarop kwam het aan. Hij bekeek het nog eens goed van alle kanten in het licht. Ja hoor, er mankeerde Goddank niets aan. Toen herinnerde hij zich wat hem hierheen had gevoerd, en kreeg een pak rode kaarsjes.
Nog steeds opgewonden, en weer door de storm geholpen kwam hij snel thuis, vast van plan te poseren als held en geluksvogel. Dat zou nog eens een heel bizonder Kerstfeest worden. Hij had geen telefoon, en vergeten bij de kruidenier op te bellen. Maar kom, de politie kon best morgen worden gewaarschuwd. Gun die lui ook een Kerstfeest.
Nauwelijks had hij zijn overjas thuis uitgeschud, en nog stond hij op de gangmat de sneeuw van zijn schoenen te stampen, of reeds kwam zijn vrouw hem uit de huiskamer met alarmkreten tegemoet. Binnen vond hij die goede oude meneer Verpoorten, ook een nietig manneke, met alle kledingstukken aan en rijkelijk lekkend, als een verslagene gezakt in een fauteuil, en het volgende relaas, zeker niet voor de eerste maal, uithakkelend:
- Ik wil mijn neus snuiten, ik knoop mijn jas los, en net op dat ogenblik pakt een man, een dief, me van achteren beet en trekt me ijskoud mijn horloge uit mijn vest, mèt de ketting. Je begrijpt, ik was stijf van de schrik. Ik wou nog roepen, maar ik kon niet. Ik stond maar. Eerst dacht ik nog | |
| |
ergens aan te bellen, maar jullie waren toch vlakbij en dus ben ik maar doorgelopen. En kijk nou eens, Verkuil, wat ik nog over heb.
Dit gezegd hebbende wees Verpoorten met een trillende vinger tussen zijn openstaande jassen naar een knoop van zijn vest. Daar bengelde een stukje van een gouden horlogeketting (hol). En hij vervolgde:
- Haal er alsjeblieft dadelijk de politie bij.
Verkuil keek naar het vest, begreep de zaak nog niet helemaal, en werd toch reeds spierwit. Na iets onverstaanbaars te hebben gemompeld liep hij, zo snel als zijn benen maar konden, naar boven, onderwijl onzinnig hopend dat ‘het’ niet waar mocht zijn.
Het wás waar, natuurlijk. Hoe kon het anders? Op de slaapkamer lag zijn horloge, en de ketting was heel. Hij had het eenvoudig bij het verkleden laten liggen. Wat een toestand! Wat een figuur! Hoe kreeg hij dat ooit in orde! Een merkwaardige samenloop had de ontdekking van zijn vergissing vertraagd. Hij herkende immers bij Jansen-Meijer zijn eigen horloge? Maar het ongeluk wilde dat dit horloge, erfstuk van zijn vader, precies gelijk was, tot en met de ketting, aan dat van Verpoorten. Tientallen jaren geleden, bij zeker bedrijfsjubileum, hadden zij elkaar die horloges cadeau gedaan. Wie zou zeggen dat zij elk er zichzelf op hadden getracteerd vergist zich. In dat van Verkuil stond op de binnenkast gegraveerd: aan mijn vriend Verkuil; in dat van Verpoorten: aan mijn vriend Verpoorten.
Verkuil legde met onzekere hand het onrechtmatig verworven horloge naast het andere, maar dat maakte de zaak niet beter, Och, och, wat een uilskuiken was hij geweest.
| |
| |
Een zogenaamd geroofd horloge te zoeken (en te vinden!) daar waar een fatsoenlijk man (van de oude stempel) het bewaart: in de vestzak! En dan nog aan een ketting! Neen, het was onvergeeflijk. Hij zocht uitredding bij zijn vrouw.
Hij kwam beneden, maar niet binnen, en riep alleen haar naam door de deurkier. Mevrouw had haar echtvriend naar boven horen gaan in plaats van naar de politie, en dat reeds vreemd gevonden. Zijn benauwde stem wees op moeilijkheden. Maar toch was ze niet voorbereid op de uitlegging die in de slaapkamer volgde. Even moest ze nadenken. Ze was echter een levendige, snel handelende vrouw. Ze pakte beide horloges en kettingen en verdween, enkel zeggend - Blijf.
Verkuil bleef in de koude slaapkamer, maar hij vond dat hij het had verdiend.
Mevrouw legde daarop langzaam, voorzichtig, omstandig de zaak aan Verpoorten uit, die onderwijl, van jas en hoed ontdaan, door de kachelwarmte en een glas port werd gekoesterd. Eindelijk begreep hij het wel zowat, en, ofschoon men niet kan zeggen dat hij, na onthulling van de motieven, meer met de toedracht sympathiseerde dan daarvoor, wist ze hem ten laatste zover te krijgen dat haar man zijn excuus mocht maken. Het was een zware gang voor Verkuil, en ze leek vergeefs, want, hoewel Verpoorten de verontschuldiging aanvaardde en later van het Kerstmaal niet zonder smaak at, wilde de rechte stemming niet komen.
Toen viel Mevrouw een gelukkige en eenvoudige gedachte in. Ze stak de Kerstboom, die eigenlijk bestemd was voor de avond, reeds onder het eten aan, in de andere kamer. Verpoorten had er het volle gezicht op. En waar- | |
| |
lijk, de rode kaarsjes - onschuldige aanleiding tot een pijnlijke flater - deden hun plicht. Het licht scheen vroeger, maar ook beter. Verpoorten begreep het.
- Dat was een goed werk, zei hij, toen ze weer aan tafel zat.
- Nietwaar, antwoordde ze, een aardig handje leggend op zijn mouw. En lieve meneer Verpoorten, wilt u alstublieft bedenken dat mijn man óók een erge schrik te pakken heeft gehad?
Hij knikte. Later, in de voorkamer, zei hij nog:
- Ik had nooit gedacht dat zo'n boompje nog zo te pas kon komen.
Verder zinspeelde hij er niet op, en het werd toch nog een genoeglijke avond. Verkuil bracht hem door de diepe sneeuw terug - Verpoorten met Verkuils ketting aan zijn eigen horloge - en zij gaven elkaar daarbij een vriendenarm. Want taxi's waren er nergens, en Verpoorten kon het niet alleen af. Bij het afscheid voor zijn huisdeur zei hij: - Dank je wel, hoor. En denk er verder maar niet over. Het is allang weer vrede.
In de volgende lente stierf Verpoorten. Verkuil was geen erfgenaam; dat werd een stichting voor verwaarloosde jeugd. Maar hij was bedacht met een legaat. Het meest plezier deed het hem van de notaris te horen dat dit al besproken was in een oud testament. Hij had het dus na de bewuste Kerstdag niet veranderd, en daarmee de waarheid bewezen van zijn woorden dat het weer vrede was. Maar Verkuil kon toch niet helemaal de gedachte van zich afzetten dat hij iets tot de dood van meneer Verpoorten - een oud en broos vat - had bijgedragen. Dus besteedde hij het legaat voor liefdadige doeleinden. Mevrouw vond dat opperbest, en het echtpaar had het tenslotte ook volstrekt niet nodig.
|
|