dese lenten is ervaren, dat te weten de soetste vruchten onrijp zijnde, schier meerder amperheyt hebben als de vranghe, even-eens dan mijn verstant zijnde noch onrijp, bevinde ick noch soo gestelt, dat ick my den onbequaemsten soude achten, waer 't sake dat ick noch niet eenen soeteren ooft verhopte, die dan (mijns ghissens) allen de schulden van mijne jongheyt sal uyt-wasschen. VVel aen ! dan, sekere toe-vlucht, neemt uwen reden-rijcken schilt; die, begaeft met alle welsprekentheyt, dreyght de onrust nimmer te verlaten, om my horologie-wijs voor te staen teghen alle schamper-gheesten, die (selden iet verbeterende) alles met slijck-slijmighe vuyligheyt dreyghen te bekruypen. VVel aen ! dan, verjaeght de modder-beesten, ende over-stroyt hun met het sout van uwe