schilderijen wierden behangen, is ordentelijcker daermede gehandelt, en de camers en salen soo bekleet met schilderijen, van de voornaemste meesters gemaeckt, dat die waerdich sijn bij de inwoonders en vremdelingen met opmerckinge bespeculeert te werden; waervan de voornaemste sijn op de salen van de Kleveniers- en Voetboochsdoelen. De overluyden van de Hantboochdoelen hebben, doen van de Pol, Purmerlant en ........Ga naar voetnoot1) overlieden waren, alle de schilderijen doen tyckenen in een boeck, met de naemen der schutters, haer qualityt en waepens, sooveel als hebben met naerstichyt connen uyt-vinden, welck boeck noch op die doelen is berustendeGa naar voetnoot2). De overluyden hebben eenige tijt geleeden, soo voor de schoorsteenen als anders, mede enige haerder conterfytsels geplaetst. De compaigniën sijn geschildert uyt de (p. 190.) beurs van de schutters, en de overluyden apparent uyt de gemene cas. Waer deselve voors sullen vervaeren, als de doelens sullen verhuert werden tot herbergen, logementen, verblijf eeniger compaigniën, tot packhuysen ofte anders, sal den tijt leeren, alsoo op den krijgscamer die alle niet souden connen geplaets werdenGa naar voetnoot3).
|
-
voetnoot1)
- In het HS. is één bladzijde blanco tusschen p. 180 en 182.
-
voetnoot2)
- Op het gemeente-archief van Amsterdam wordt een handschrift bewaard, getiteld: ‘Oudheden van Amstelredamme, met aanteekeningen opgehelderd, meerendeels door Abraham Rademaker getekent, benevens een korte beschrijvinge van de oude Schuttersdoelens derzelver stad. Uit liefhebberij vergaderd en beschreven door Christoffel Beudeker.’ Het dagteekent uit het laatst der 17de of het begin der 18de eeuw - volgens opgave van Mr. Veder, archivaris van Amsterdam, overleed Beudeker in 1723 - en is vooral belangrijk door de vele teekeningen van oude gebouwen, afbeeldingen van schuttersstukken, wapens enz. Bij Beudeker vond ik de volgende mededeeling omtrent de overlieden der doelens: ‘Tot ider doelen waren oudstijds vier overluiden of doelheeren gesteld, die ider in de zijnen het oppergezag hadden, die alles bestierden en reekening hielden van ontfang en uitgave. Van ouds gingen alle jaren twee van die heeren af, wanneer het gerecht weder twe nieuwe in deszelfs plaats aanstelden, dog naderhand is die gewoonte veranderd, blijvende de overluiden, die daertoe eens verkooren waren, dat ampt voor hun leven behouden.’ Deze aanteekening is waarschijnlijk ontleend aan: Domselaer, Boek IV p. 213. Zij stemt niet geheel overeen met wat Schaep, in den derden bundel van zijne aanteekeningen, zegt omtrent de overlieden van den Voetboogsdoelen: ‘De oudste memorie van de overluyden in dese doelen is van den jare 1551, ut ipse vidi; waren 4, plachten alle jare bij de scutters in den somer 2 nieuwe gecoren (te werden) in de plaets van de 2 afgaende.’ In zijne lijst van overlieden van den Voetboogsdoelen, die ik beneden afdruk, deelt hij mede, dat van 1593 tot 1609 ‘geen nieuwe electie in de afgesturven plaets is gedaen, (en dat) daerna den 16den Junij 1609 bij Burgemeesteren gecoren zijn’ enz. Bij Beudeker vindt men een lijst van overlieden van den Handboogsdoelen in de jaren 1460-1659. In Bontemantel's Aanteekeningen van verschillende zaken I p. 672 vond ik een dergelijke lijst, in hoofdzaak overeenkomende met die van Beudeker. Daar de namen der overlieden ons van elders niet bekend zijn, laat ik de lijst van Bontemantel (hoewel onvolledig, evenals die van Beudeker) hier afdrukken, met opgave van de afwijkingen, die men bij Beudeker vindt. De laatste vermeldt niet de qualiteit van de overlieden in de stedelijke regeering, voegt dus niet achter de namen: Schepen, enz. In de manuscripten van Schaep vond ik slechts enkele namen van overlieden van den Handboogsdoelen, die ik in de aanteekeningen bij deze noot mededeel.
Hantboochdoelen. Overlieden.
Bontemantel. |
1460 |
Jan Harmensz., Doedes Claesz., Joost Buyck, Gerbrant Albersz.Ga naar voetnoota). |
1477 |
Feckke Pietersz., Jacob de Waal (vroetschap en schepenGa naar voetnootb)), Dirck Hendriksz. Kannemaecker, Jan Wybransz.Ga naar voetnootc). |
1525 |
Jonge Jan Banning, Jan Michielsz. Loef, Jan Pietersz. Quintijn, Direk Jacobsz. Schaap. |
1536 |
Jan Pietersz. van Campen, Meeuw(is) Adamsz., Pieter Claszen, chirusijn, Frans Riael. |
1546 |
Frans Walichsz., Harmen Otz, Willem Albe(rt)sz. van Diemen, Adriaen Ryersz. |
1549 |
Bouwen Jacobsz., Jan Oom Jansz., Albert Marcus, Hendrick Egbers. |
1550 |
Lourens Harmen, Pieter Gijsbersz. |
1552 |
Harmen T. Coninck, Mijnd. Luyez, Jacob d. Roosecrans. |
1559 |
Jacob Cornelisz., Jan Siversz., Hendrick Symons Hoppesack, Rynier Symensz. van Neck. |
1560 |
Gerbrant Egges, Pieter Corver. |
1598 |
Tijs Pietersz., Barthout Steenhuys, Claes. C. Cruys, Egbert Cornelisz. |
1603 |
Isaac Ouwerooch. |
1607 |
Jacob de Graef, Pieter de Vlaming. |
1615 |
Jan Witse, Jan Jacobse de Vries, Adriaen Pietersz. Raep, Raet. |
1616 |
Ernst Roeters, schepenGa naar voetnoota). |
1626 |
Hendrick Rynst, schepenGa naar voetnootb). |
1628 |
Pieter Hasselaer, schepen. Doen genaemt die CarremelckxdoeleGa naar voetnootc). |
1636 |
Door Bontemantel niet vermeld. |
1648Ga naar voetnoota) |
Frans Benning Cock, schepen. Jan van de Pol, schepen. Albert Paeter, schepen. |
1651 |
Jan Blaeuw, schepen. |
1655 |
Jannes Uytdenbogert, ontfanger. |
1659 |
Cornelis Geelvinck, schepen. |
Beudeker. |
1460 |
Als bij Bontemantel. |
1477 |
Als bij Bontemantel. |
1525 |
De namen zijn gelijk, behalve den derde, die hier luidt: Jan Dirksz. Quinting. |
1536 |
Frans Saal, in plaats van Frans Riael; overigens gelijk. |
1546 |
Als bij Bontemantel. |
1549 |
Als bij Bontemantel. |
1550 |
De eerste naam is hier: Lourens Harmensz.; overigens gelijk. |
1552 |
Mijndert Luytsz., Harmen, Koning, Jacob Dirksz. Rosekrans. |
1559 |
De derde naam is hier: Hendrik Harmens Hoppesak; overigens gelijk. |
1560 |
Als bij Bontemantel. |
1598 |
Thijs Pietersz., Barth. Steenhuisen, Klaas Klaesz. Kruis, Elbert Cornelisz. |
1603 |
Isaac Ouwerog. |
1607 |
Als bij Bontemantel. |
1615 |
De tweede naam is hier: Jan Gijsberts de Vries; overigens gelijk. |
1616 |
Als bij Bontemantel. |
1626 |
Als bij Bontemantel. |
1628 |
Als bij Bontemantel. |
1636 |
Hendrik ReynstGa naar voetnootd). |
1648 |
Beudeker noemt alleen Frans Banning Kok en Jan van de Poll. |
1651 |
Albert Pater en Joan BlauwGa naar voetnootb). |
1655 |
Als bij Bontemantel. |
1659 |
Als bij Bontemantel. |
In Dapper's stedebeschrijving worden op p. 447 en 448 de namen genoemd van de heeren, die in 1663 overlieden van de drie doelens waren.
In Ter Gouw's Geschiedenis van Amsterdam vond ik slechts de volgende namen van overlieden van den Handboogsdoelen genoemd.:
Joost Buyck Sijbrantszoon was in 1538 en 1539 overman. |
}Ter Gouw, Amsterdam V p. 397. |
Simon Cops Klaaszoon was in 1539 en 1540 overman. |
}Ter Gouw, Amsterdam V p. 397. |
Sybrant Occo was in 1540 en 1541 overman. |
}Ter Gouw, Amsterdam V p. 397. |
Albert Dirkszoon Marcus werd in 1549 overman. |
}Ter Gouw, Amsterdam V p. 397. |
Harman Roodenburg, Yf Gerritszoon, Jan Beth Jakobszoon Hooft en Simon Hendrikszoon Jonkhein waren in 1558 overlieden. |
}ibid. VII p. 391. |
Met uitzondering van Albert Marcus en Joost Buyck zijn dit toevallig na men, die niet op de lijst van Bontemantel voorkomen.
In den derden bundel van Schaep's manuscripten vond ik de volgende lijsten van overlieden van den Voetboogs- en Kloveniersdoelen.
Overluyden van de Voetboogsdoelen. |
Anno 1551. |
Hendric Cornelisz., Ernst Roetersz., oude, Claes Dirxz., Claes Reiniersz., jongeGa naar voetnootc). |
Anno 1552. |
Claes Dirxz., Claes Reiniersz., Geurt Woutersz., Dirck Claes Ripsz. |
Anno 1553. |
Geurt Woutersz., Dirk Claes Ripz., Sijmon Baucke, Scout Arent. |
Anno 1554. |
De 2 oude, Jacob Jansz. Scipper, Claes Loen Cornelisz. |
Anno 1555. |
De 2 laetst voorgaende, Crijn Hooft, Hendric Haeke. |
Anno 1556. |
De 2 oude, Gerrit Jacobsz. Haring, Hendric Elbertz. Bijbel. |
Anno 1557. |
De 2 oude, Sijbrant Sijmonsz. Appelman, Tijman Meynertsz. |
Anno 1558. |
De 2 oude, Pieter Jansz. Pau, Arent in Coesvelt. |
Anno 1559. |
De 2 oude, Frans Otsz. Reiniersz., Jan Dirck Marcusz. |
Anno 1560. |
De 2 oude, Gerrit Jansz., Cornelis Florisz. van. Teylingen. |
Anno 1561. |
De 2 oude, Pieter Fransz., Albert Florisz. |
Anno 1562. |
De 2 oude, Antonis Vos Hendrixz., Hendric Jacobsz. |
Anno 1563. |
De 2 oude, Marten Jacobsz., Claes Hendrixz. |
Anno 1564. |
De 2 oude, Lucas van Teylingen, Dirck van Deyman. |
Anno 1565. |
De 2 oude, Jacob Roelofsz., Cornelis Barentsz. |
Anno 1566. |
De 2 voorgaende, Jan Sijmonsz., Cornelis Claesz. |
Anno 1567, |
68, 69, 70, 71, 72, 73, 74, 75, 76, 77: onbewust, mogelijck de voorgaende. |
Anno 1578. |
Jan Sijmonsz., Bayer Gerritsz., oude, Claes Jansz. in 't Hart, Jan Claesz. Sampson. |
Anno 1579. |
Bayer Gerritsz., Claes Jansz. in 't Hart, Willem Meynertsz., Pieter Boom. |
23 Augustus 1580. |
De 2 laetst voorgaende, Matijs Coenraetsz., Vrederic Vogel. |
4 Julij 1581. |
De 2 voorgaende, Hendric Pietersz. Hooft, Gerrit Jaep Witsz. |
Anno 1582. |
De 2 voorgaende, Jan Claes Reiniersz., Bartel Adriaensz. |
Anno 1583. |
De 2 voorgaende, Jacob Boelisz., Reynier Pau. |
Anno 1584, |
85, 86, 87, 88, 89: mogelijc de voorgaende; daerna gevonden: Jan Sijmonsz., Claes Henricxz. |
Anno 1590, |
22 October, 1591, 92. Jacob Boelisz, Reynier Pau, oude, Dirck Jacobsz. Rosecrans, Jan Pottey. |
Anno 1593, |
9 December. De 2 laetste voorgaende, Jillis Jansz. Valckenier, Siewert Meyndertsz.
Van dit jaer tot 1609 is geen niewe electie in de afgesturven plaets gedaen, daerna den |
16 Junij 1609 |
bij Burgemeesteren gecoren: Jillis Jansz. Valckenier, Marten Claesz. Kalf, Arent ten Grootenhuys, Abram Boom, en gebleven |
Anno 1610, |
11, 12, 13. Ut supra. |
Anno 1614. |
Jacob Poppe. |
Anno 1615. |
Jan ten Grootenhuys in sijn broeders plaets. |
Anno 1616. |
Ut supra. |
Anno 1617. |
Geurt Dirxz. in plaets van Marten Claesz. Kalf. |
Anno 1618, |
19, 20. Als anno voorgaende. |
Anno 1621. |
Jacob Pietersz. Hoogkamer, in de plaets van Grootenhuys, die Schout geworden was. |
Anno 1622, |
23, 24. Dr. Albertus Coenradi in de plaets van Poppe. |
Anno 1625, |
26, 27. Abram Boom, Geurt Dirxz., Jacob Pietersz. Hoogkamer, Dr. Albertus Coenradi. |
Anno 1628. |
Jacob Reael in de plaets van Albertus Coenradi, die overging ende overman werde van de Cloveniersdoelen. |
Anno 1629. |
Ut supra. |
Anno 1630. |
Abram Boom, Geurt Dirxz., Jacob Pietersz. Hoogkamer, Reinier Reael, in plaets van sijn broeder Jacob, die bancquerout speelde. |
Anno 1631. |
Deselve. |
Anno 1632. |
Deselve. |
Anno 1633, |
34. Dr. Raephorst in Geurt Dirxz. plaets. |
Anno 1635. |
Deselve. |
Anno 1636, |
37. Abram Boom, Hendric Hoogkamer, speelde banquerout anno 1638, Reynier Reael, Dr. Matijs Willemsz. Raephorst. ob. 2 Februarij anno 1638. |
Anno 1637, |
38. Ut supra. |
Anno 1639. |
Den 29sten Januarij gekoren 2 dienende Schepens, als: Dr. Allert Clouck ende Dr. Cornelis Jan Witsz., doch dese was doenmaels niet van de chrijgsraet. |
Anno 1653. |
Hendric Dirxz. Spiegel, Jan Huydekooper, Franc van der Meer. ob. 1653. |
Overluyden van de Cloveniersdoelen. |
|
Dr. Volckert Overlander, ob. 1630. |
Anno 1635. |
...... |
Anno 1636. |
Pieter Reael, Dr. Albertus Conradi van anno 28, Jan Claesz. Vlooswijck, Jacob Wilkes in Overlanders plaets. |
Anno 1652. |
Jan Claesz. Vlooswijck, Cornelis Witsen, Gerrit Reynst, Roelof Bicker. |
Anno 1653. |
Mr. Cornelis Witsen, Cos. elect., Roelof Bicker, Gerrit Reynst, Mr. Symon van Hoorn. |
-
voetnoota)
- Voor deze vier namen staat geen jaartal, ook bij Beudeker niet; daar de laatste echter zegt, dat hij de namen vermeldt van de overlieden van 1460-1659, heb ik er het jaartal 1460 vóór gezet.
-
voetnootb)
- Wagenaar, Amsterdam. III p. 480 vermeldt alleen, dat hij in 1478 Schepen werd, en noemt hem niet als lid van de vroedschap. Ten onrechte. Toen op 1 Februari 1477 het aantal leden der vroedschap werd uitgebreid van 24 tot 36, behoorde Jakob de Wael Jansz. tot de nieuw benoemde leden. Zie: Ter Gouw, (bij wien men in 't register te vergeefs dezen naam zoekt) Amsterdam. III p. 397.
-
voetnootc)
- Schaep noemt als overlieden van den Handboogsdoelen ‘circa 1505’ de volgende heeren: ‘Claes Bie Jacobsz., Walich Jacobsz. ende Claes Gerritsz.’
-
voetnoota)
- Wagenaar, Amsterdam. III p. 488 laat hem eerst in 1625 schepen en raad worden. In den tekst bij Bontemantel staat 1516, wat natuurlijk een schrijffout is voor 1616.
-
voetnootb)
- Wagenaar, Amsterdam. III p. 488 laat hem in 1626 raad, en in 1627 schepen worden.
-
voetnootc)
- Deze woorden, die Beudeker niet heeft, worden verklaard op p. 187 van het HS. en de daarbij behoorende noot.
-
voetnootd)
- Schaep heeft: ‘Anno 1637 in April Hendric Reynst in de plaets van Witsen.’ Jan Witsen noemt hij als overman in de jaren 1635 en 1636; ‘obiit 19 October’ (1636.) Ook noemt hij als overlieden van den Handboogsdoelen, zonder jaartal, ‘Jan Gijsberts en Pieter de Vlaming.’ Waarschijnlijk moet bij deze namen het jaartal 1633 gezet worden, want zij staan naast de overlieden van den Voetboogsdoelen in dat jaar.
-
voetnootb)
- Beudeker teekent bij de overlieden van 1648 en 1651 aan, dat hunne wapens voor den schoorsteen in den Handboogsdoelen staan geschilderd.
-
voetnootc)
- ‘Oude’ zijn de overlieden, die voor het tweede jaar zitting hadden; ‘jonge’ de nieuwgekozenen. Vgl. de plaats uit Schaep's aanteekeningen, die ik meedeelde in noot 2 van p. 170.
-
voetnoot1)
- De bedoeling is: op de opstelling (voordracht) mochten alleen kapiteins of gewezen kapiteins van de schutterij voorkomen.
-
voetnoot2)
- Op 24 April 1654 was in den oud-raad besloten, dat Burgemeesteren en Oud-Burgemeesteren in het vervolg geen overlieden van de doelens meer mochten zijn. Reeds den 19den November van hetzelfde jaar werd dat besluit weer ingetrokken. (Resolutieboek van Burgemeesteren en Oud-Burgemeesteren II fol. 63 en 70.) In het artikel van Dr. Johs. Dyserinck, getiteld: ‘De vier overlieden van den St. Sebastiaandoelen’, (een andere naam voor den Handboogsdoelen) verschenen in Oud-Holland XI, p. 190 sqq., is de resolutie van 24 April 1654 in haar geheel afgedrukt. Ten onrechte spreekt hij van een besluit van de vroedschap, in plaats van Burgemeesteren en Oud-Burgemeesteren.
-
voetnoot2)
- ‘De gildebroeders, schutters genaemt, waren verplicht de magistraten in haer authorityt voor te staen, de stadt te beschermen en, des noot, (hen) ten dienste van 't lant van Hollant te laeten gebruycken, des van Burgemeesteren indertijt daertoe vermaend sullende werden, en sonderlinge als een Burgemeester of anderen uyt den Gerechte mede-vaeren sullen; hetwelcke aen den Heylighen lijfelijck, met opgerechten vingeren, gestaefs eede beswooren.’ (Civ. en Judic. Aant. IV.)
-
voetnoot1)
- De mededeeling van Bontemantel in den tekst is onjuist. Eerst op 24 April 1480 werd de visscherij van 't Gouwenwater binnen en buiten aan de twee jongere schutterijen (d. z. de jonge schutterij van den voetboog, en de handboogschutterij) tezamen gegeven. De oudste schutterij (nl. de oude schutterij van den voetboog) had reeds 5 September 1394 de visscherij van de stadsgrachten gekregen. Zie: Noordkerk's Handvesten I p. 140 - en Ter Gouw II p. 193 en 194, III p. 288.
-
voetnoot2)
- Zie over de visscherij en het recht van den wijntap: Ter Gouw II, p. 194.
-
voetnoot3)
- Oudeigen was de naam van een kleine erfpacht of rente, welke bij het uitgeven van den grond om te bebouwen, door den grond-eigenaar op het gebouw, of op een deel daarvan, ten behoeve van een derde werd gelegd. Het kon aan een ander dan den huiseigenaar vervreemd worden en gold, in den beginne van dit rechtsinstituut, voor onaflosbaar. Daaruit ontstonden vaak moeielijkheden. Bij een keur van 10 November 1497 (Keurboek B, p. 33) werd door mijne Heeren van den Gerechte bepaald, dat voortaan, ook al was dit niet bedongen in den vestigingsbrief, ‘eene eeuwige jaerlijcke pacht ende renthe, dat men noemt oudeygen’, wanneer het ‘vercoft, vervreemt ofte in andere handen getransporteert’ werd, door den huiseigenaar steeds zou kunnen afgelost worden door betaling van het 20-voud van dezelfde munt, waarmede de jaarlijksche rente werd betaald, en dat de debiteur daarmee kon volstaan, zelfs al had de houder er bij koop meer voor gegeven. Toen nu in later tijd de oude muntsoorten door nieuwe verdrongen werden, steeds zeldzamer voorkwamen en in evenredigheid daarvan in waarde stegen, en bovendien het juiste begrip van de waarde der oude munten aan het volk begon te ontschieten, gaf de genoemde keur aanleiding tot tal van processen, waarin Schepenen dikwijls eerst uitspraak konden doen, nadat deskundigen de waarde van de munt hadden vastgesteld. Ook werden vele processen eerst in hooger beroep door het Hof van Holland beslecht. Een enkele maal gaven partijen de voorkeur aan een minnelijke schikking: een voorbeeld daarvan vindt men in Groot Memoriaal VI fol. 321 (27 April 1679). In het midden der 17de eeuw waren de meeste oudeigens in het bezit van kerken of liefdadige instellingen, zoodat een oudeigen dan ook den naam kreeg van emphyteusis ecclesiastica. Na het placcaat van de Staten van Holland van 27 September 1658 (Groot Placaet Boeck II p. 2526) is het oudeigen - al wordt de naam daarvan in het plakkaat niet uitdrukkelijk genoemd - als een aflosbare rente te beschouwen. Over de oudeigens zie ook: Commelin, Beschrijvinge van Amsterdard. I p. 528.
-
voetnoot1)
- Zooals is meegedeeld in noot 1 bij p. 163, vangt het oudste resolutieboek van Burgemeesteren en Oud-burgemeesteren aan met het jaar 1603. Het door Bontemantel meegedeelde ‘extract uyt de registers van de resolutiën’ van den oudraad heeft tot datum 3 Juni 1594. Welk register hier bedoeld wordt, is mij onbekend. Daar de resolutiën van den oudraad in de 16de eeuw opgeteekend werden, eerst in het Groot-Memoriaal, later in de vroedschaps-notulen, heb ik den archivaris van Amsterdam verzocht te willen nagaan, of de resolutie van 3 Juni 1594 wellicht in één van beide was opgeteekend: zijn antwoord luidde ontkennend.
-
voetnoot2)
- In het rapiamus (van 1663) worden dan ook onder de inkomsten van de stad genoemd: ‘de visscherijen, die bij de overluyden van de Hantbooghdoelen overgedaen sijn aen de stad,’ nl. ‘de visscherije, genaemt het buytenwater, streckende van de Papenbrugge tot aen het halve Ye, tot Mohtelbaenstooren toe aen de oostsijde, en tot de Haer-lemmerdijck, daer de beer lyt, aen de westsijde’; verder ‘de visscherije, genaemt het Guldewater, streckende van de Langebrugge tot aen den Amstelbrugge en wederomme.’ Uit de laatste woorden blijkt, tot hoever het Guldenwater of Gouwenwater zich uitstrekte, waarover Wagenaar nog in het onzekere was. (Amsterdam. I p. 129.)
-
voetnoot1)
- Civ. en Judic. Aant. IV heeft het uitvoeriger aldus: ‘De gemelde visserijen sijn eenige jaren geleeden bij de stadt overgenomen, en yder doelen daervoor toegelyt dry-hondert guldens 's jaers, ten lasten der tresory. Uyt welke en andere resolutiën af te nemen is, hoe smal de incomsten waren, die door de Spaensche troebelen en binnelandsche oneenicheeden meer en meer sijn comen af te nemen, terwijl, die wapenen in ongebruyk gecomen (sijnde), die excercitie allengs is teniet geloopen. Door de vervolginge der herstelde godtsdiensten, daer veele van onder de schutterijen waren, en eenige haer te ijverich hadden ingelaten in 't voortsetten der predicatiën buyten en in de stadt, herbergen der leeraers, bijeencomsten der Heer van Brederode, in 't stormen der beelden en ciraden der kercken en kloosters, tegen haere overicheeden misgrepen hebbende, sijn veele uyt de stadt gevlucht; te meer de tirannye van Duc d'Alba alle, die wat op haer hoornen hadden, in benauthyt bracht, daer de listichyt van Don Johan op volchde. Somtijts is, door de oproeren der gereformeerden, de magistraten eenige overeen-komste, om bloetstortinge te mijden, afgedrongen, daer de schutterijen haer de meeste meede bemoiden, die dus en soo, naer de tijtsgelegenthyt, wierden naegecomen. De doelens-excercitiën sijn gedurende die tijden in confusie gebleeven tot den jare 1576, als wanueer de pacificatie den 8sten November was gemaeekt; daer de satisfactie, aen dese stadt geaccordeert door sijn Princelijcke Excellentie, als stedehouder van sijn conincklijcke Magistyt als Grave van Hollant, en de Staeten derselver provintie, den 8sten Februari 1578 op is gevolcht, waerbij yder bij sijn geloof wierde toegestaen te blijven, de gevluchten, gebannen en verdreevenen wederom te mogen incomen en de schutterijen der doelens weder opgerecht te werden, als in de gemelde satisfactie breeder te lesen. De vertrockene inwoonders alsoo wederom in 't lant en de stadt gecomen sijnde, en de schutterijen met desselfs officianten herstelt, is evenwel geen vertrouwen tusschen partijen geweest. De gereformeerden, door aendringen eeniger groote ende voornaemste der inwoonders, oordeelende het werck machtich te weesen, hebben het hooft gehangen nae veranderinge, daertoe (hem) omtrent en in de stadt onthielden twee commissarissen van wegen de Staten van Hollant, die de gemelde satisfactie hadden besorcht en onder eede gebracht. De saecke dus staende en dat de kans gewaecht most werden, sijn veel hatelijcke klachten, soo bij monde als geschrifte, tegen de regeeringe uytgestroit, den 26sten Mey 1578 fytelijk bij 't hooft gevat, van het raedhuys en uyt de huysen gehaelt, te scheepe gebracht, neffens eenige geestelijcken, en ter stede uytgevoert met groote smaethyt. Daegs nae de opstandinge deporteerden de dry schutterijen de uytgesette magistraten van hunnen eet, ende dachten niet op die sij over de meer gesyde satisfactie hadden gedaen. Voors wierd uyt elck rot door de schutters tot een getal van XXXVI gecooren, die op het stadhuys maeckten den Schout, Burgemeesteren, Schepenen en Raden, veel de verkiesinge soo bestellende, dat selfs in de plaetse wierden gestelt. Den Heer Barnevelt, Heer van Rodenrijs, advocaet van Hollant, werd in seecker libel, in den jare 1618 uytgegevenGa naar voetnoota), beschuldicht, in 't elfde artykel, dat hij de Heeren van Amsterdam heeft derven verwijten, dat sij hare Heeren in den jare 1578 ter stadt uytgeset hadden. De nieuwe aengestelde Heeren, door de satisfactie haer besoedelt vindende, sijn te rade geworden accoort met de Staeten van Hollant aen te gaen, 't welck den 20sten December 1581 is getroffen, genaemt den afstand van de satisfactie ende alle andere misverstanden, waerbij van deselfde satisfactie werd gerenuncieert, alsoock van den eet, daerop gedaen, ende en wert in deselfde afstant van geen doelens noch schutterijen gesproocken, alsoo neffens de andere inwoonders, die in compaigniën ende wijken waeren verdeelt, onder één eet sijn getrocken, volgens de krijsordonnantie, gepubliceert den 8sten September 1580’Ga naar voetnootb).
-
voetnoota)
- Pracktijcke van den Spaenschen Raedt, p. 49. Vgl. Verhooren van Oldenbarnevelt, (Berichten van het Histor. Gezelschap te Utrecht, Tweede deel, Tweede stuk, 1849.) p. 163, No. 283.
-
voetnoot1)
- 3 Augustus volgens Noordkerk's Handvesten 1 p. 146.
-
voetnoot2)
- Op den Voetboogs- of St. Joris-doelen is het kasteleinschap - tot 1632 - waargenomen door Maarten Ray, den schoonzoon van den admiraal Swartenhondt. Zie: J.G. Frederiks, In den Swarten Hondt (Amsterd. Jaarboekje, 1888, p. 56-80.) Ik herinner aan wat de heer Frederiks t. a. p. meedeelt, dat deze admiraal Swartenhondt en zijne vrouw eigenaars geweeest zijn van de deftige herberg ‘de Prins’ in de Nes. Weinigen, die Rembrandt's portret vande weduwe van den admiraal Swartenhondt in het Rijksmuseum bewonderen, zullen vermoeden, dat deze statige matrone eigenares van een herberg geweest is. - In Scheltema, Aemstel's Oudheid. I p. 183 wordt uit Groot-Memoriaal V fol. 126 de volgende aanteekening meegedeeld: ‘Burgemeesters ende regeerders der stadt Amsterdam hebben tot casteleyn van de Handboochdoelen in plaetse van Jan Adriaense Keyser, die overleden is, aengenomen Jacob van der Helst, mits dat hij, alvoren possessie daervan te nemen, aen d'aelmoeseniers-regenten 't recht, daertoe staende, voldoet. Actum 31 January 1664.’ Deze Jacob van der Helst was een broer van den schilder Bartholomeus van der Helst. Het kasteleinschap in de doelens was in zijn soort een voorname betrekking. (Scheltema, t. a. p. p. 165 en 166 - en De Roever, Uit onze oude Amstelstad. I p. 107.) In Bontemantels Aanteekeningen van verschillende zaken I vond ik over de weduwe van der (H)elst - die klaarblijkelijk na den dood van haar man de affaire voortzette - nog deze mededeeling: ‘In December 1677 heeft de weduwe van der (H)elst op de Handboochdoelen (mij gesyt), dat jaerlijx uytkeert aen de weduwe van Kyser ses-hondert guldens, omdat hij Kyser, die de doelen was vergunt, en onbequaem, haer de plaets vergunde. De weduwe van der (H)elst syde voors, dat haer (man) de plaets had verkreegen, mits betalende een recognitie jaerlijx, doch dat het haer aenging.’
-
voetnoot1)
- De kastelein Christoffel Poock is afgebeeld op een paar doelenstukken van van der Helst, o.a. op den Schuttersmaaltijd, waar hij naet de schenkkan rondgaat. Zie over hem ook: De Roever, Uit onze oude Amstelstad. I p. 107, de noot,
-
voetnoot2)
- De overlieden van de doelens deden hun best om de voordeelige regeeringsmaaltijden op hun eigen doelen te krijgen. Zoo vertelt Bontemantel: ‘In deese tijt’ (September 1659) ‘was Valckenier seer heevich tegen Geelvinck, seggende dat hij een cuyper was, alsoo, overman van de (Hantbooch)doelen sijnde, socht de saecke te beleggen van Schepenmael op sijn doelen soude werden gelyt, daer Valckenier tegen was; of 't waer was ofte niet, can ick niet seggen.’ (Resol. Raad II, 1. p. 351.) De groote regeeringsmaaltijd, het ‘Heerenmael’, op Vrouwen-Lichtmis werd sinds 1636 op de doelens gehouden, blijkens de volgende mededeeling, die ik vond in het derde deel van de manuscript-aanteekeningen van Mr. Gerrit Schaep Pietersz.: ‘Dit mael plachte op het stadtshuys in Schepenkamer gehouden te worden, ende moste ydereen ende ooc alle gereetschap vóór 9 uren vertrocken en opgeschickt wesen, alsoo aldaer de burgers mosten vergaderen ende in deselve camer de hooftwacht gehouden werden; maer door den aen was der collegiën’ (nl. de regeerings-sollege's) ‘de plaets te cleyn wordende, ende dat de oncosten door 't ongeschickt rekenen van den conchierge soo hoogh beliepen, soo hebben Burgemeesteren geresolveert deselve maeltijden op een van stadtsdoelens te leggen ende 't selve aen te besteden, gelijck voor d' eerste mael Ao 1636 op de Cloveniers-doelen geschiet is.’
-
voetnoot1)
- ‘De Handboochdoelen (was) genaemdt de Karremelckx-doelen, alsoo de overluyden Adriaen Pieterse Raep, Ernst Roeters, Hendrick Rynst en Pieter Hasselaer in haer tijt wynich en soober tracteerden.’ (Uit het stuk over de doelens in Civ. en Judic. Aant. IV.)
-
voetnoot2)
- Bontemantel schrijft in Resol. Raad III, 2. p. 384: ‘Den apoteecker Danckers maeckte de gemeente wijs, dat de doelen, genaemt ........, tachentich-duysent guldens 's jaers incoomen had; deese was een der voornaemste roervincken in September 1672 op de doelen.’
-
voetnoot3)
- In Resol. Raad III, 1. p. 124 wordt dit aldus gezegd: ‘Omtrent deese tijt’ (Maart 1669) ‘syde Burgemeester van Beuningen, discoureerende van de overlieden der doelens, en maeckte een definitie daervan: de overmans van de doelens sijn Burgemeesteren of andre Heeren, die moogen verteeren yder omtrent vier-hondert guldens, op stadtscosten.’
-
voetnoot1)
- ‘Nae afsterven der bewoonders.’ (Uit het stuk in Civ. en Judic. Aant. IV.)
-
voetnoot3)
- De in den tekst genoemde resolutie omtrent het mortificeeren van het overmanschap der doelens is in haar geheel afgedrukt in het reeds door mij geciteerde artikel van Dr. Dyserinck. (Oud-Holland XI, p, 196 en 197.) Ten onrechte noemt Dr. Dyserinck dit besluit een resolutie van den Oud-Raad; het was een vroedschapsresolutie, zooals blijkt uit den inhoud. Een andere bezuiniging, in 1672 ingevoerd, was de afschaffing of beperking van de talrijke officieele maaltijden, waarover door de vroedschap de volgende resolutie genomen werd:
‘Den llden November 1672 is, op voorstel van Burgemeesteren, bij den met geresolveert ende vastgestelt het afschaffen der maeltijden, die bij de Heeren van de regeeringe ofte eenige collegiën, tot costen van het publiq, soo op 't stadtshuys als elders werden gehouden, daeronder oock gereeckent de jaerlijxse maeltijden met de Raeden ter Admiralityt ende met de Heeren predicanten en alle andere, hoedanich die oock genaemt souden moogen wesen, geene uytgesondert; en voors t' allen tijden blijven afgeschaft. En dat oock (tot) geene maeltijden van collegiën, tot welcke de Heeren Burgemeesteren of anderen souden mogen werden geroepen, niets uyt des stadts casse sal mogen werden gecontribueert, maer dat, in plaets van alle costen, tot de voorsyde maeltijden voorheenen gedraegen, in afcortinge van de subsidiën, die jaerlijx aen de Aelmosseniers bij de stadt werden verstreckt, sal uytgetelt werden een somme van vier-duysent guldens, onder den naem van maeltijtgelt. Ende werden de Heeren Burgemeesteren wijders geauthoriseert omme de maeltijden, dewelcken uyt den hoofde van de sandpaden met eenige naebueren wedersijds werden gehouden, en tot gemeene costen, insgelijck te morteficeeren, en de saecke soo te reguleeren, dat op alle bijeencomsten op de voorsyde santpaden de meeste mesnage mach werden betracht. Dat wijders, nae het exempel van de regeeringe, de regenten van de respective godtshuysen sal werden aenbevoolen, haere maeltijden te modereeren en daervoor jaerlijx wel minder, maer niet meerder tot laste van yder godtshuys in reeckening te brengen als hondert guldens eens. Ende voor sooveel de gilden belangt, verstaen Burgemeesteren en den raet, dat de respective overlieden voor alle verteeringe, hoe die souden genaemt sijn, niet meer sullen mogen brengen in reeckening tot laste (der) gildecasse, tot haer respective administratie staende, als thien gulden voor yder overman gedurende het jaer van sijne bedieninge. Sullende van alle 't voorsyde bij copye deeser resolutie bekent gemaeckt werden, om haer daernae promtelijck te reguleeren’. (Resol. Raad III, 2. p. 381-382.) Bontemantel teekent hier in margine bij aan: ‘In den jaeren 1674 en 1675 hebben wederom eeuige maeltijden begonnen’.
-
voetnoot1)
- ‘De schilderijen op de doelens hebben haer begin genomen in den jaere 1520.’ (Civ. en Judic. Aant. IV.) In Bontemantels Aanteekeningen van verschillende zaken I vond ik nog de volgende opgave van schuttersstukken uit den Handboogsdoelen:
‘Schilderijen op de Hantboochdoelen.’
1533Ga naar voetnoota) |
{ Dirck Jansz. Graef, Burgemeester 1578Ga naar voetnootb). |
1562 |
{ Dirck Jansz. Graef, Burgemeester 1578Ga naar voetnootb). |
zonder jaartal. |
{ ..... Boelesz., Capityn. |
zonder jaartal. |
{ Thomes Jansz. Schellingwouw, Luytenant. |
id. |
{ Adriaen Pietersz. Raep, Capityn. |
id. |
{ Dirck Heems (?) Luytenant. |
id. |
{ Egbert Vinck, Capityn. |
id. |
{ Pieter Willemsz. Vrint. |
id. |
{ Claes Claesz. Cruys, Capityn. |
id. |
{ Fredrick de Vries. |
id. |
{ Hend. Oetgens van Waveren, Vaendrager. |
id. |
{ Rijck Hendricksz. Staets. |
id. |
{ Jan Jansz Carel, Capityn. |
id. |
{ Thijs Pietersz. Schrijver, Luytenant. |
id. |
{ (Lambert Jansz., Vaendrager. |
id. |
{ Pieter van Neck, Capityn. |
id. |
{ Jacob Luyesz., Luytenant. |
id. |
{ Outger Pietersz. Spiegel, Vaendrager. |
1529 |
{ Pieter Gent. |
1529 |
{ Willem Albersz. Blauw. |
1531 |
{ Rynier Symensz. van Neck. |
1531 |
{ Pieter Nieus (Mieus? Meeus is een bekende Amsterdamsche naam.)
|
1531 |
{ Harmen Myndersz. |
1535 |
{ Braeseman. |
1535 |
{ Egbert Mend. |
1535 |
{ ..... Bicker. |
1585 |
{ Ryer Pietersz., Capityn. |
1585 |
{ Claes Claes Cruys, Vaendrager. |
1595 |
{ Darck Tijmensz., Capityn |
1595 |
{ Rijckert Ouwerol (?) Luytenant. (Ouweroch is een bekende Amsterdamsche naam.) |
1595 |
{ Pieter Bas, Vaendrager. |
Uit het bovenstaande kan men de lijst van schilderijen op den Hand-boogsdoelen, die voorkomt in de aanteekeningen van Mr. Gerrit Schaep Pietersz., en door Dr. Scheltema werd meegedeeld in Aemstel's Oudheid. VII p. 127-131, aanvullen.
-
voetnoot1)
- Tot het dragen van de Jeruzalemsveer waren de Jeruzalemsheeren gerechtigd, die ‘'t heylighe graf ghevisiteert hadden en in de kerk der Opstanding met het zwaard van Godfried van Bouillon tot ridder der orde van het Heilige Graf waren geslagen.’ ‘Die ridderlijcke broederscap van den Heylighen Lande’ - in de wandeling Jeruzalemsheeren genoemd - was het aanzienlijkste van de Amsterdamsche devote gilden. (Zie: Ter Gouw, Amsterdam. III p. 282 - en Mr. S. Muller Fz., De schilderijen van Jan van Scorel. p. 9-19.)
-
voetnoot2)
- ‘In de gangen en camertjens’ volgt hierop in Civ. en Judic. Aant. IV.
-
voetnoot1)
- Op de door Bontemantel opengelaten plaats moeten de namen ingevuld worden van de overlieden Albert Pater en Jan Blauw, blijkens een aanteekening van Mr. Gerrit Schaep Pietersz. Zie: Scheltema, Aemstel's Oudheid. VII p. 129 en 131.
-
voetnoot2)
- Volgens een mededeeling van Dr. P. Scheltema in Aemstel's Oudheid VII p. 126 zijn deze registers niet meer aanwezig. Het door Bontemantel in den tekst verhaalde bevestigt de aanteekening van Schaep, meegedeeld in Aemstel's Oudheid. VII p. 131.
-
voetnoot3)
- ‘1683 in Junij sijn eenige schilderijen uyt de Hanthoochdoelen gebracht op 't stadhuys; de compaignie van Witsen ende Maerseveen, geschildert door van der (H)elst en Flinck, en Capityn Jacob Roch, en meer anderen.’ (Civ. en Judic. Aant. IV.) Bontemantel bedoelt natuurlijk de compagnie van Witsen, geschilderd door van der Helst, en de compagnie van Huydecooper, Heer van Maarseveen, geschilderd door Flinck. De eerste schilderij is meer bekend onder den naam ‘Schuttersmaaltijd’. In zijn artikel ‘De Nachtwacht van Rembrandt’ (Gids November 1890, p. 243 en 244) deelt Dr. Dyserinck een resolutie mee (van wie? dit blijkt niet; waarschijnlijk is het een resolutie van Thesauriers-Ordinaris) van 11 Maart 1683, luidende: ‘Is goetgevonden dat Jan Rost sal gelast ende geauthoriseert werden, in gevolge van de resolutie van de vroedschap van den 5den December Ao 1682, om de schilderijen van het West-Indisch huis’ (den vroegeren Voetboogsdoelen) ‘mitsgaders twee oft drie van den Kleveniersdoelen, die hem nader geordonneert sullen werden, over te brengen op een van de boven-kamers van het stadhuis’ enz. Hij meent verder, dat deze resolutie eerst in 1699 is ten uitvoer gebracht, en niet in 1683, omdat het in de krijgsraadskamer - waarheen de schilderijen gebracht moesten worden - zeer inregende, vanwege den slechten toestand van de kap van den achtergevel, ‘weshalve werd goedgevonden ende verstaen de Heeren Burgemeesteren te versoeken ende te authoriseren de voorseyde kappen en verder dak - provisionelijk met roode pannen ongestreken gedekt geweest zijnde - door het herdecken met coper ofte loot op de bequaemste wijse van het inlecken te preserveren, om alle verrottingh te prevenieren.’ Voor dit ‘herdecken’ zullen toch wel geen 16 jaar noodig geweest zijn! zooals Dr. Dyserinck schijnt te meenen. ‘In 't voorbijgaan’ merkt Dr. Dyserinck op, ‘dat Jan Wagenaar in zijne beschrijving van de bovenzalen van het stadhuis ten onrechte, met een beroep op de resolutie van 1682, schrijft: al deze schilderijen zijn in 't begin van 1683 uit de Cloveniers- en Handboog-doelens op het stadhuis overgebracht’. Dat echter - zooals Wagenaar (Amsterdam II p. 27) bericht, al beroept hij zich dan ten onrechte op de vroedschapsresolutie van 5 December 1682 - in 1683 schilderijen uit den Handboogsdoelen zijn overgebracht naar het stadhuis, wordt bevestigd door Bontemantels mededeeling in het begin van deze noot, waar enkele van de overgebrachte schilderijen zelfs met name genoemd worden. Volgens Bontemantel - en ik zie geen reden zijn bericht in twijfel te trekken - was de Schuttersmaaltijd daaronder. Deze schilderij hing in 1653 (volgens de lijst van Schaep in Aemstel's Oudheid VII p. 131) in den Voetboogsdoelen. Om het bericht van Bontemantel te verklaren, moet men dus aannemen, dat het stuk reeds vóór 1683 van den Voetboogs- naar den Handboogsdoelen is overgebracht (wat b.v. geschied kan zijn, toen in 1674 de Voetboogsdoelen aan de West-Indische Compagnie verhuurd werd) en vandaar in 1683 naar het stadhuis. Wil men veronderstellen, dat Bontemantel ‘Hantboochdoelen’ in plaats van ‘Voetboogsdoelen geschreven heeft, dan blijft van zijn bericht toch nog dit over, dat de Schuttersmaaltijd in 1683 over is gebracht naar het stadhuis. Op p. 394 van zijn artikel ‘De Schutters-maaltijd van Bartholomeus van der Helst’ (Gids Juni 1891) zegt Dr. Dyserinck, dat hem ‘de oplossing van het vrij samengesteld vraagstuk der afsnijding van den Schuttersmaaltijd zeer moeielijk gebleken is; samengesteld, omdat men de schilderij tot driemalen onder handen heeft gehad en wêl het einde, maar - voor zoover mijne nasporingen reiken - niet het begin geboekstaafd werd.’ Of nu de eerste verminking kan plaats gehad hebben bij de overbrenging van de groote ‘negen ramen breede’ bovenzaal van den Voetboogsdoelen naar een misschien kleinere zaal van den Handboogsdoelen, dan wel bij het transport naar het stadhuis in 1683, waag ik niet te beslissen. Geheel onmogelijk is het niet, daar Dr. Dyserinck het wel waarschijnlijk gemaakt, maar niet bewezen heeft, dat de schilderij in het begin dezer eeuw nog onverminkt was.
Eindelijk wil ik er nog op wijzen, dat Dr. Dyserinck zelf een bewijs heeft aangebracht voor het feit, dat in elk geval vóór 1699 reeds schilderijen uit den Handboogsdoelen naar het stadhuis zijn gebracht. In zijn artikel ‘De Nachtwacht van Rembrandt’, p. 245 deelt hij een extract mede uit de resolutiën van Thesaurieren-ordinaris in het jaar 1688, luidende: ‘geaccordeert met Marcus Corsen, dat hem, eens voor al, voor 't uythalen van de schilderijen op de doelen van van der (H)elst zal betaalt worden de somme van veertienhondert guldens, zonder dat hij dieswegen eenigh actie of pretentie meerder zal hebben te maken’. Achter ‘de doelen van van der (H)elst’ schrijft Dr. Dyserinck ‘d. i. de Voetboogsdoelen’, maar vergist zich hierin, want de doelen van van der Helst was de Handboogsdoelen. Zie hiervóór, p. 182, noot 2.
|