6. Van Hoogstraten 1710/11
David van Hoogstraten, Aenmerkingen over de geslachten der zelfstandige naemwoorden (1710/11)
Nadat Adriaen Verwer zich in zijn ‘Brief, door den ongenoemden schryver der Idea, of Schetse der Nederduitsche spraekkunst, aen den here David van Hoogstraten’ (De boekzaal 1708, I: 524-556) in lovende bewoordingen had uitgelaten over diens Aenmerkingen uit 1700 (zie tekst 1), gaf hij Van Hoogstraten te kennen ‘UE. tweede en vermeerderde uitgeving, van uit de allerzinlykste, en louter liefhebberige, drukpersse vanden nyveren Heere François Halma, verlangend', te gemoet [te] zien’ (p. 525). Op het moment dat Verwer deze brief schreef, wist hij dus kennelijk dat de tweede druk van de geslachtlijst persklaar gemaakt werd. Toch zou het nog tot 1710 duren voordat Aenmerkingen over de geslachten der zelfstandige naemwoorden zou herverschijnen. Van dit werk zag in 1711 in Van Hoogstratens geboortestad Rotterdam bij Dominicus van der Ameyden een titeluitgave het licht.
Aanvankelijk was Van Hoogstraten helemaal niet van plan een nieuwe druk van zijn geslachtlijst te bezorgen. Ten langen leste zwichtte hij voor de aanhoudende verzoeken tot een herdruk, ook al omdat hij door diverse personen, onder wie Arnold Moonen, materiaal aangeleverd kreeg.
Korte tijd voor het uitkomen van de vermeerderde herdruk van de Aenmerkingen, was de Nederlandse taalkunde verrijkt met drie grammatica's: de Nederduitsche spraekkunst (1706) van Arnold Moonen, de Linguae belgicae idea grammatica, poetica, rhetorica (1707) van Adriaen Verwer en de Nederduytsche spraakkonst (1708) van Willem Sewel. Aan Moonens spraakkunst droeg Van Hoogstraten een steentje bij door commentaar te leveren op concepten van de Nederduitsche spraekkunst en vóór Verwers Idea is een twee pagina's tellende brief van Van Hoogstraten aan Arnold Moonen opgenomen. De Nederduytsche spraakkonst van Willem Sewel kon Van Hoogstratens goedkeuring niet wegdragen. Hij maakte er vooral bezwaar tegen dat de auteur geen duidelijke uitspraak deed over kwesties waarover onenigheid bestond tussen taalkundigen. Van Hoogstraten vond, evenals Verwer in de hierboven genoemde brief, dat een grammatica een eensluidend antwoord moest geven op gerezen vragen en de (jeugdige) lezer niet in twijfel moest achterlaten. Dat zal een van de redenen geweest zijn waarom Sewel in de voorrede niet bij name genoemd werd.