5. Sewel 1708
Willem Sewel, Nederduytsche spraakkonst (1708)
Als Willem Sewel in 1708 zijn Nederduytsche spraakkonst laat verschijnen, heeft hij al een zekere naam verworven met zijn boeken die voor Engelstaligen het Nederlands en voor Nederlandstaligen het Engels toegankelijk moesten maken: woordenboeken en spraakkunsten. In De boekzaal van mei/juni 1708 (p. 405-416) heeft Johan van Gaveren de Nederduytsche spraakkonst aangekondigd, zich even tevreden opstellend als hij had gedaan ten opzichte van Moonens grammatica (zie tekst 3).
Evenals Moonens spraakkunst werd die van Sewel in een halve eeuw tijds enkele malen heruitgegeven. Er zijn twee Amsterdamse edities bekend die de vermelding ‘tweede druk’ voeren: één uit 1712 (zie tekst 7) en één uit 1724. In 1733 en in 1756 verschenen de derde en de vierde druk. In 1717 echter was er in Sint-Petersburg al een vertaling van Sewels werk (naar de tweede druk) in het Russisch verschenen, in opdracht van tsaar Peter door Jacob Daniel Bruce of Jakov Vilimovic Brjus vervaardigd: Vilima Sevela iskusstvo nederlandskogo jazyka.
Opmerkelijk is hier Sewels taalparticularistische standpunt. Als hij op het titelblad vermeldt ‘Nederduytsche spraakkonst, waarin de gronden der Hollandsche taale naauwkeuriglyk opgedólven... zyn’, is dat ‘Hollandsch’ niet een willekeurige variant ten opzichte van ‘Nederlandsche’ of ‘Nederduytsche’. In de ‘Voorreede’ tot A Large dictionary/Groot woordenboek van 1708 (p. **2r), gedateerd 31 september 1707, heeft hij nadrukkelijk het ‘Hollandsch’ dialect als ‘goed Nederlands’ bestempeld. Die stellingname wordt hem -met name in de spellingdiscussie uit het eerste decennium van de achttiende eeuw waarin Sewel aan veel kritiek heeft blootgestaan- verweten, het duidelijkst door Adriaen Verwer in zijn ‘Brief [...] aen den heere David van Hoogstraten over de echte Nederduitsche vocaelspellinge’, opgenomen in De boekzaal van september/oktober 1708: 353-375. Verwer: ‘Op onze Nederduitsche spraek nu komende, zoo moet niemant haer in den gront aenmerken als een tael van eene Provincie alleen, veel min van eenige enkele Stadt; maer als een tael der negen Nederduitsch-sprekende Provincien’ (p. 355). Daarbij valt te bedenken dat (de Rotterdammer) Verwer, voorstander van een ‘Gemeene-Lants-tale’, had aangetoond dat zijn opponent zelfs niet ‘het’ Hollands als grondslag had genomen, maar eigenlijk alleen het hem vertrouwde Amsterdams.