Gebruik en Mis-bruik van de Thee
(1686)–Steven Blankaart, Cornelis Bontekoe– AuteursrechtvrijMitsgaders een Verhandelinge wegens de Deugden en Kragten van de Tabak. Hier nevens een Verhandelinge van de Coffee, Met des zelfs krachten in gezonde, en ongezonde
[pagina 103]
| |
Verhandeling van de Tabak, En des zelfs krachten in gezondheid en ziekten.d' OOrzaak, die my het meest aangedreeven heeft om een korte verhandeling van het alleruitsteekendste kruid Tabak te schryven (daar ik ook elders noch gewag af gemaakt heb) is dat, hoewel 'er veele van de Kruiden hebben geschreeven, 'er zeer weinig zijn, behalven Nicolaus Monardes, een Spaansch Geneesmeester (die een byzondere historie opgesteld heeft wegens de Planten en Kruiden, welke uit de Nieuwe Wereld aan ons zijn gebracht) die de verscheidene en uitmuntende gaaven van dit edele kruid na waarde uitgelegt, en verklaard hebben, mitsgaders des zelfs verwonderlijk gebruik in de Geneeskonst. En dewijl ik niet en twyfel, of daar zijn 'er zeer | |
[pagina 104]
| |
veel, die een groote begeerte hebben om de zelven te kennen, heb ik, op dat zy van deze begeerte niet langer versteeken mogen blyven, en dat zy het kruid, 't geen zy met de naam kennen, ook met de daad kennen mogen, dezen arbeid niet ongaarne op mijn schouderen genomen; met een oprecht voornemen van, zoo kort en getrouwelijk als het my mogelijk zal zijn, in het licht te brengen, 't geen ik voor een gedeelte gehoord en geleezen, en wel voor het grootste gedeelte door een gestadig gebruik zelve ondervonden heb, op dat de zodanigen, die zorg voor hun gezondheid willen draagen, zich tot hun voordeel van mijn vermaaningen en opmerkingen mogen dienen. De TABAK heeft haar naam getrokken van het landschap, 't geen een provincie van Nieuw Spanjen in de West-Indien der Nieuwe Wereld is, omtrent vier-en-veertig mylen boven Mexico, de grootste stad van geheel America. In deze provincie Tabaco dan (naderhand van de Spanjaarden Onze Lieve Vrouw van d' Overwinning geheeten, ter oorzaak dat Ferdinandus Cortesius, de Stichter van Nieuw Spanjen, in den jaare 1519. aldaar een groote overwinning behaalde) is allereerst dit uitsteekend kruid gevonden, en heeft ook naderhand zijn naam daar van behouden. | |
[pagina 105]
| |
Het word ook veeltijdts in de Latynsche taal Nicotiana of Nicosiana geheeten, na de naam van Johannes Nicotius (Jean Nicot) Raadtsheer en naderhand Request meester van Franciscus de II. Koning van Vrankrijk, die het in Vrankrijk eerst bekend heeft gemaakt, gelijk die vermaarde Ridder van het Gulde Vlies en Admiraal Franciscus Drake in Engeland omtrent het jaar 1564. ter welker oorzaak zy beiden by alle dankbaare nakomelingen een eeuwigen naam verdiend hebben. Deze Johannes Nicotius in den jaare 1560. voor Gezant in Portugaal zijnde, gebeurde het op zekeren dag dat hy de gevangenis of liever het tuchthuis van Lisbon, alwaar toen ter tijd het Hof van Portugaal gehouden wierd, bezichtigende, een Nederlandts Edelman, Bewaarder van de Koninglijke Archiven, hem deze plant, als een uitheemsche, en eerst uit het Eiland Florida gekomen, vereerde. De Gezant ontfing ze blymoediglijk, en gaf last, dat men ze, als zeer raar en nooit van hem gezien, met groote zorg in zijn tuin zou voortkweeken; te meer, dewyl hy verstaan had, dat ze van een byzondere kragt was om sweeren en wonden te geneezen, waar van men al verscheidene maalen met een gelukkig gevolg de proef had genomen. d' Achting van dit kruid wierd derhalven wel haast soo groot, dat 'er de | |
[pagina 106]
| |
Spanjaarden en Portugeezen in hun gedichten de lof af zongen; en dewyl het allereerst aan den gemelden Gezant gechonken was, wierd 'er de naam van Gezantenkruid aan gegeeven. Nicotius niet lang daar na weer in Vrankrijk gekomen zijnde, vereerde het zaad van dit voortreffelijk kruid aan Catharina de Medicis, Koningin van Vrankrijk. Deze verstaande, dat deze plant inzonderheid uitsteekend goed was voor kwaade sweeren en wonden, en verwonderende zich als over deze nieuwe Panacaea, gaf 'er haar naam aan; waar van daan het naderhand Koninginne-, Katryna-, en Mediciskruid door gantsch Vrankrijk genoemd Is geweest. De Verginiaanen heeten het Uppowok; anderen Groot-Prioors-kruid, ter oorzaak dat deze uit Vrankryk in Portugaal gekomen, en te Lisbon van Nicotius in zijn huis ter herberg ontfangen zijnde, niet weinig van die planten van hem gekreegen, en ze in zijn tuin overgevoerd, en voortgekweekt had. De meeste Inwoonders van Hispaniola noemen het Cozobba. Caesalpinus heet het Tornabona, om dat het allereerst door eenen Alphonsus Tornabonius, Aardtsbisschop van Burgos, toenmaals Ambassadeur by den Koning van Vrankrijk, in Italien gebracht is. Schwenckfeldius, en andere beweerders van des zelfs voortreffelijke deugden, noemden het Herba | |
[pagina 107]
| |
sancta; Camerarius, Vulneraria planta Indica; anderen Piperina, doch met wat reden kan ik niet zien; die van Lyons, Bugloßum Antarcticum; Renealmus, Βλεννοχροι̴ς; Dodoneus, die vermaarde Herbarist, Hyosciamus Peruvianus, maar niet wel; de Romeinen eertijdts, Herba S. Crucis, om dat de Kardinaal de S. Cruce, of van het H. Kruis, voor Apostolische Nuncius in Portugaal gezonden zijnde, het allereerst van daar te Romen bracht; De Nederlanders en Engelschen, Tabak; de Duitschers veeltijdts, Heilig Wundkraut, Indianisch Wundkraut, Indianissche Beinwelle: doch dit zy genoeg van de verscheidene benaamingen, waar af wy 'er noch al ettelijken zouden konnen ophaalen; een zeker teken dat het al van den beginne af in een groote achting geweest heeft, hoe zeer 'er ook een party vieze menschen, die den neus overal van opschorten, en inzonderheid van de liefelijke rook des Tabaks, even of het een onverdraagelijke stank was, tegen geschreeuwd hebben, en noch dagelijks tegen schreeuwen: maar d' oogen zijn hen noch niet verlicht; en indien zy d' onuitdrukkelijke deugden van de Tabak wel kenden, zy zouden zich wel wachten van ze met zulk een onrechtmaatigheid te blameren, en ze in tegendeel dagelijks gebruiken, als een der allerbeste dingen welke | |
[pagina 108]
| |
ooit tot der menschen gezondheid geschapen zijn. De Tabak word van d'Indiaanen gezaaid en verplant, gelijk by ons de Kool; daar na, eer ze bloeit, afgesneden, de kleinste bladeren, steelen, en knoppen in Spaansche Wyn, Malvezey, of ook Joopen-bier gezooden met zout, en als dan Anyszaad en Gember 'er by gedaan. In dit uitgeperst en afgegooten nat, van de Spanjaarden Caldo genaamd, laaten zy de grootste Bladeren warm staan broeyen, tot dat ze een geelachtige koleur krygen. Alsdan rygen zy ze aan een dikke draad, en hangense uit de Zon te droogen; en gedroogd zijnde, rollen zy ze op, gelijk ze hier te lande tot ons overkomen. ‘De Tabak is niet koud van aart ('t Zijn de woorden van een onzer Hollandsche Geneesmeesters) om dat hy den mensch slaaperig maakt, gelijk Dodonaeus eertijdts placht te meenen, maar heet en droog, gelijk hy daar na ook door reden en ervarenheid wel geoordeeld heeft, en dat wel omtrent den darden graad, gelijk hy ook gesteld word van den Engelschen Schryver Eduard Done, hoewel hier in wat verschillen den Italiaanschen Casalpinus, den Spaanschen Monardes, en den Francoischen Dalechamps, van dewelken de twee laatsten niet verder en | |
[pagina 109]
| |
gaan in beide de gematigdheden als in den tweden graad; de eerste houd hem wel voor droog in de darde, maar alleen warm in den eerste. Deze hette blijkt genoeg uit de bytende scherpigheid, die men in den Tabalk gewaar word, als ook door dien hy zo geweldig alle vochtigheid en slymerigheid uit het hoofd trekt. Maar behalven deze kracht heeft hy noch een verdroogende eigentheid; en de rook in 't ligchaam komende (inzonderheid in de geenen die hem ongewent zijn te drinken) werpt de maag om, en maakt den buik heel los, met groote ontroeringe van 't geheele ligchaam, &c.’ 'k Zal hier niets spreeken wegens zijn koude of hette in den tweden of darden graad; maar laat eens zien, wat 'er tegens d'andere punten in te brengen valt. Dat men den Tabak voor heet en verdroogende uitkrijt ('k heb dit voor een gedeelte al elders gezegt, maar het moet ook hier herhaald wezen, dewyl het 'er de regte plaats toe is) is een grove misslag, en behoorde van wyze lieden niet begaan te worden, immers niet schriftelyk, om also aan al de wereld hun dwaling bekent te maken. Laat de Tabak warm, ja heet; en verwarmende, ja verhettende wezen; zo is ze daarom noch niet uitdroogende: want 't geen verhettende is, is goed, gezond, en bevoordert den snellen loop der sappen; by gevolg houd het ie- | |
[pagina 110]
| |
mand gezond. Nu, dat iemand gezond houd, dat droogt hem niet uit, noch doet hem verteeren. Een man, die by een goed vuur zit, of die zwaaren arbeid doet, die jaagt, jagt, ryd, en rent, tot sweetens en aamechtigheid toe, verhet zich veel meer als de grootste Tabakrooker ooit kan doen; en nochtans vreest men hier geen uitdrooging, welke men zoo zeer van een minder verhitting in de Tabak vreest, en daar men zulk een geweldigen gebaar af maakt, als of men geen of weinig Tabak rooken mocht, om niet uit de droogen, en dor en onvruchtbaar te worden. Maar om alle swarigheid eens voor al weg te neemen, moet men het vooroordeel van d' uitdrooging aan een kant smyten, op dat het ons nooit meer in de weeg zy. Dit vooroordeel is, nevens meer andere diergelijke vodderyen, door onze Naam-Doctoren in de wereld gebracht. Als ze een mensch zien, die dor en mager is, of die, dewyl hy uitteert, van tyd tot tyd magerder word, besluiten zy terstond, dat zulks van d' uitdrooging komt; en wanneer anderen met pynen en swellinge gekweld zijn, 't geen men dan dikwils meent voort te spruiten uit zinkingen en overvloed van vocht, zo gebruikt men alles om 't lighaam op te droogen. Maar gelijk het laatste gemeenlijk zeer kwalijk gelukt, zo is ook 't eerste niet waar. Want als iemand | |
[pagina 111]
| |
mager is, of maager word, zo droogt hy niet uit, maar hy word niet gevoed; en door de transpiratie, sweet, urine, afgang, enz. gaat 'er na den gewoonlijken loop alle dagen meer uit, als 'er aangrooit: en derhalven moet het ligchaam noodzaakelijk mager worden. Zo nu iemand sterk sweet, of een groote doorgang heeft, zo word hy gewisselijk mager, dor, ja, om dat hy zijn sappen verliest, droog; maar niet om dat hy door een hette uitdroogt: dewyl sterk sweeten, doorloop, of andere ziektens, die de sappen verminderen, en den aanwas beletten, door geen hitte veroorzaakt worden, gelijk te vooren beweezen is; zulks dat niemand, hoe mager hy is, of hoe zeer hy vermagert, uitdroogt; Want men word mager niet door hette en uitdrooging, maar by gebrek van voeding, en om dat onze sappen door al te opene en gebrokene pypen uitlekken; ja om dat onze vochten zo scherp zijn, dat ze veele vaste deelen ontdoen, gelijk sterk water de metaalen ontbind, 't geen vuur, hoe sterk het ook wezen mag, door zijn hette niet kan doen. Zoo 'er dan geen uitdrooging is, zo zijn 'er ook geen uitdroogende dingen; en men kan noch Tabak, noch Theé, noch zo veel andere zaken, voor uitdroogenden schelden en uitkryten, hoe heet ze ook zijn, om dat heet, voor zo veel het heet is, nooit | |
[pagina 112]
| |
schade doet. Laat ons dan voor de hette en verdrooging van onze edele Rook nooit bekommert zijn; dewyl alles, 't geen men den menschen daar af zoekt wys te maken, ydelder als rook is. Wat nu het ander punt belangt, te weeten dat de Tabak, als de rook in't ligchaam komt (daar de zelve Auteur zeer wel bygevoegd heeft, inzonderheid in de geenen die hem ongewent zijn te drinken) de maag omwerpt, en den buik heel los maakt, met groote ontroeringe van 't geheele ligchaam: daar hebben wy het volgende op te antwoorden. Veele dingen, om dat ze ongewoon zijn, schynen schadelijk te wezen; en echter blykt het door de gewoonte, dat ze in der daad goed zijn. Van deze natuur is ook de Tabak: want als men zich een weinig aan 't rooken gewent, en door het dagelijks gebruik de konst van zuigen gekreegen heeft, om den rook niet in te swelgen, doet de Tabak niet het minste kwaat, noch ontsteld iemand in geenerley wyze; in tegendeel doet ze grooten dienst, en menigmaal zodanig, dat men het aanstondts gevoelt. Nu, dat de Tabak iemand, die ze niet gewoon is, ontstelt, komt voor eerst daar van daan, dat dit kruid niet geschapen is om te drinken en in te neemen, maar om te rooken; overzulks dat de geenen, die de kennis niet en hebben van wel te rooken, den | |
[pagina 113]
| |
rook inswelgen, welke dan met het maagsap, en ook met het bloed en andere vochten gemengd wordende, zo word 'er een braak- purgeer- en sweet-drank uit, en daarom raaken ze aan 't braaken, sweeten, purgeeren, en worden zeer ontsteld. Maar inzonderheid word het zenuwsap door het sal volatile en den olie, die veel en sterk in de Tabak zijn, zeer bewoogen; 't geen dan de herssenen ontstelt, en beeving en andere toevallen veroorzaakt. Doch indien men dikwils Tabak zuigt, en zich weet te gewennen om den rook in de mond te neemen, en terstond weer uit te blaazen, ook het bloed en alle sappen tot beweeging, die de Tabak in de zelven verwekt, bekwaam te maaken, zo kan men Tabak rooken zo veel als men wil, des morgens, middags en 's avondts, om kort te gaan, tot allen tijde als men begeert, zonder eenige de minste alteratie daar af te gevoelen. Maar dit is een zeer heerlijke deugd in dit voortreffelijk kruid, en die hier derhalven geensints vergeeten moet worden, dat 'er niets beter, ja zelfs niets zo goed is, wanneer men den geest wil inspannen, en 't verstand in diepe bespiegelingen, in 't onderzoek van waarheden, en de naspeuring van deugd en weetenschappen, te werk stellen, als een pyp Tabak: want ze heldert het ver- | |
[pagina 114]
| |
stand op, maakt den geest luchtig, doet de werktuigen der zinnen gaan, en brengt het gantsche ligchaam in actie om de ziel ten dienst te staan. Dit alles doet de Tabak, dit werkt onze lieffelijke rook uit; en noch zijn 'er menschen, onbeschaemt genoeg om zo uitmuntend een kruid te laaken. Dewyl men ook door het rooken zijn bloed en sappen opvult met vluchtig zout, daar dit onwaardeerlijk kruid vol af is, en 't geen in d' aderen welken in de mond zijn, indringt: en alzo over al verspreid word; by gevolg, dewyl onze sappen zeer verdund en gaande worden; zo word men lustig, vrolijk, dispoost: is 'er vermoeidheid door arbeid of oeffening veroorzaakt, men word verkwikt: Zitten onze longe pypen met slym beladen, de zelve raakt los, word uitgeworpen, en men voelt de borst als opgeruimd en verwyderd: is men met hoest of verkoudheid gekweld, zy word gestilt, en menigmaal verdreeven; wat ook verdwaalde menschen zeggen mogen, dat men van het rooken amborstig word, 't geen eigentlijk van zuipen, vreten, en ongeregeltheden, welken de menschen dagelijks begaan, en daar de Tabak dan de schuld af hebben moet, ontstaat. Doch wy zullen hier na een weinigje breeder van deze dingen spreeken. Daarenboven heeft de Tabak een sonder- | |
[pagina 115]
| |
linge kracht tegens vergift, 't geen ettelijke Spanjaarden tot hun groot geluk bevonden hebben, wanneer zy op zekere tocht der kannibaalen, die hen met hun kleine vaartuigen trachten te verrassen, door der zelver vergiftigde pylen gewond waren: want hebbende geen sublimaat, 't geen zy gewoon waren in diergelijke gelegentheden in de wonden te stroojen, leerden zy van een Indiaan, die hen waarlijk hier een treffelijke dienst in deed, de zelven te bestryken met het uitgedrukte sap van Tabak, en 'er een gevreeven blad op te leggen. De pyn stilde terstont; en de toevallen, welke op zodanige vergiften pleegen te volgen, bleeven door de kracht van dit nooit genoegzaam geprezen kruid achter: in voegen dat zy eindelijk weder tot hun voorige gezondheid geraakten, zonder eenige andere geneesmiddelen daar toe gebruikt te hebben. Wy zullen hier byvoegen 't geen AEgidius Everhardus in zijn Panacaea verhaalt. 't Is t' Antwerpen gebeurd, zegt hy, dat een kat van zekere vrouw, ter oorzaak dat ze geweldig snoepig viel, een brok, met rattekruid vermengd, toegeworpen was; welke ingeslikt hebbende, sprong zy op en neder, zoekende den zelven uit te braaken, en het vergift aldus kwyt te worden: doch te vergeefs. De vrouw, wiens kat het was, zulks ziende, | |
[pagina 116]
| |
en vermoeden van het quaad krygende, brak het beest den mond open, en stak 'er Tabak met boter in; waar door de Kat aan 't braaken komende, te lyf bleef. Mogelijk zou dit iemand aan het braaken willen toeschryven; maar zekerlijk de Tabak heeft 'er, door zijn byzondere kracht tegens vergift, het allermeest toe gedaan, dewyl het fenyn alreedts, eer de vrouw dit hulpmiddel verzinde, in het lighaam verspreid geweest moet zijn. De Tabak is ook wonderlijk goed tegens het pestilentiaal fenyn, en derhalven in zodanige bedroefde gelegentheden, van een zeer groot gebruik; en ik heb my van geloofwaardige lieden laaten zeggen, dat, ten tijde als 'er door deze wreede ziekte een zeer groot getal van menschen te Londen in Engeland weg gesleept wierd, de Tabakhuizen t'eenemaal vry waren. 't Is aanmerkenswaardig 't geen de gemelde Monardus schryft, dat d' Indianen honger en dorst met de Tabak verslaan; 't geen op deze manier geschied. Zy branden eenige schelpen van Rivierslekken, welken zy vervolgens fijn stooten gelijk kalk. Hier van en van de Tabak neemen ze even veel. Dan kaauwen ze het te samen, tot dat het gelijk een deeg aan malkander hangt; 't welk gedaan zijnde, rollen zy 'er ronde bolletjes af, als erweten, die ze in de schaduw droogen, en | |
[pagina 117]
| |
weg leggen. Wanneer ze nu door eenige bosschen of woestynen moeten reizen, daar spys noch drank te bekomen is, neemen ze al gaande een bolletje tusschen de lippen en het onderste van de tanden, en de vochtigheid, die daar af komt, slikken ze door; en met dit middel konnen ze drie a vier dagen den honger en dorst uitharden, zonder de minste verswakking van krachten te gevoelen: want door het gestadig knabbelen dezer bolletjes trekken ze de fluimige humeuren uit de herssenen, welken de maag, by gebrek van beter sap, tot haar voedsel verkeert. d' Inwoonders van Florida doen het zelfde met den rook van de Tabak. Men vind 'er ook niet weinig onder d' Indiaanen, die deze zelve rook gebruiken om de vermoeidheid weg te neemen, en des te bekwaamer tot het arbeiden te zijn; na welker voorbeeld, zegt Monardes, wy bevonden hebben, dat onze slaaven en Mooren, die na West-Indien overgevoerd zijn, zich daar ook toe hebben gewent: want vermoeid en machteloos door dansen en springen, trekken zy den rook met neusgaten en mond in; waar door hen dan het zelfde als den Indianen overkomt. Te weeten, ze leggen drie of vier uuren even of ze dood waren; waar na zy fris en wel te pas opstaan, en veel lustiger tot den arbeid zijn als voorheen. Hier hebben ze zulk | |
[pagina 118]
| |
een vermaak in, dat ze dikwils aan een kant gaan, daar ze uit der menschen gezicht zijn, om hun hert met dit plaiziertje op te haalen, al zijn ze ook niet vermoeid. Zelfs vervallen ze tot die zotheid, dat ze hier over dikwils van hun Heeren straf ontfangen, welke ook zorg draagen om den Tabak te doen verbranden, op dat zy hen de gelegentheid van dit luy vermaak mogen beneemen. 't Is uit de woorden van dezen Schryver dan genoegsaam af te meeten, welk een treffelijk hulpmiddel de Tabak tegens de vermoeidheid is; en zeker, wy behoeven 'er niet om na Indien te loopen, onze Arbeitslieden, welke de kost met swaar werken moeten verdienen, betoonen wel, dat zy 'er verlichting by vinden: want de schaftklok is naauwlijks koud, of de brand steekt al in de Tabak, en de tronyen wyzen wel haast uit, dat 'er een nieuwe wakkerheid begint te komen. Maar laat ons al voort gaan, en zien wat deugden dit voortreffelijk kruid al meer heeft, inzonderheid in de ligchamen die door eenige toevallen in zodanig een staat niet en zijn, als ze behoorden te wezen, om gezond genoemd te konnen worden. 't Sap van Tabak, tot het gewigt van vier of vyf oncen, ingedronken, heeft men bevonden uitsteekend goed te zijn tegen de waterzucht. 't Is waar, dat het een groote alteratie in het | |
[pagina 119]
| |
ligchaam veroorzaakt, en braaking en afgang met geweld uitperst: maar hier na volgt 'er een zeer diepe slaap op, welke een groote verlichting tegens de gemelde quaal bybrengt. Zelfs heeft men een exempel van een Boer, een man in 't best van zijn leeven, die met de waterzucht gekweld zijnde, en dit ingenomen hebbende, terstond, na dat hy uit de gedachte slaap wakker was geworden, spys en drank eischte, en vervolgens fris en gezond gebleeven is. Daar zijn 'er ook, die de koorts kwyt zijn geworden door water, gedroopen uit Tabaksbladeren, een weinig voor het aankomen van deze ziekte in te neemen. Doch wy willen dit voor geen vaste remedie stellen: want wat de koortsen belangt, daar zou wat veel van te zeggen vallen; en wy hebben daar elders al vry wat van op't papier gesteld, 't geen de Leezer, zo hy genoegsaam curieus is, na kan zien. Maar waar is 'er in de wereld ooit een zo goede remedie gevonden om de gebreken van het hoofd te verdryven, en te voorkomen? Wie heeft ooit de gestadige druiping, of andere kwade gesteldheden zijner oogen beter konnen remedieeren, als met des morgens nuchteren Tabak te rooken? Dat derhalven alle de geenen, welke, als ze uit de slaap ontwaaken, d' oogen naauwlijks open konnen | |
[pagina 120]
| |
krygen, zijnde de schedels als aan malkander vast gekleefd, een pyp of twe van dit onwaardeerlijk kruid gebruiken, en zy zullen 'er op staande voet zodanig een baat by vinden, dat zy 't zich altijd zullen bedanken dezen raad gevolgd te hebben. 't Is te vergeefs dat een party zotte menschen schreeuwen, dat men 'er na stinkt, en dat men 't derhalven schroomen moet een eerlijk man aan te spreeken, gelijk of 't een vast teken van debauche was: gesteld zijnde, dat het een benaauwde lucht van zich gaf, of dat men 'er na stonk ('t geen echter zo onwaar is, dat het niet verdient wederlegt te worden) zo kan men die benaaude lucht lichtelijk verdryven, met den mond slechts met een weinigje schoon waters te spoelen, en 'er eenige kopjes Thee op te zetten, die Keizerlijke drank; en ik ben verzekerd, en durf het ook ieder een verzekeren, dat men alsdan veel beter en lieffelijker adem zal hebben, als of men Wyn of swaare Bieren gedronken had, welker overmaatig gebruik de gezondheid bederft, en een onverdraagelijken stank des adems veroorzaakt, daar men veel eer den neus voor behoorde toe te houden, als voor de rook van Tabak, die niet onaangenaam is als alleenlijk voor de geenen, welker ongefondeerde viesheid altijd genegen is om iets te laaken. 't Is kwansuis een loffelijke qualiteit, dat men zo dun | |
[pagina 121]
| |
van reuk valt, en dat men overal wat op weet te zeggen: maar de lieden zullen believen te weeten, dat de honden hen daar ver in te boven gaan, en dat ze derhalven daar zo zeer niet op te roemen hebben. De rook van de Tabak verdryft ook alle nevelen en schemering der oogen, en verheldert het gezicht zodanig, dat men zich niet genoodzaakt vind zo vroeg te brillen; waarlijk een ding, 't geen voor lieden van geen hoogen ouderdom vry wat lastig valt. Ja ik heb 'er gekend, en ken 'er noch, die door het gebruik van de Tabak hun gezicht zoo helder en frisch behouden hebben, dat ze in een ouderdom van tusschen de tachtig en negentig jaaren een gantsch kleine letter, zonder het behulp van een bril, zo wel konnen leezen, als of ze jongelingen van twintig jaaren waren. Considereert nu eens, of men iets van meerder gewicht van eenig kruid zou konnen verwachten; en al had de Tabak deze deugd maar alleen, zo behoorden alle menschen dezelve te rooken: want wat is het leven zonder het recht gebruik van d' uiterlijke zinnen? en welk van alle d' uiterlijke zinnen brengt ons zodanig een vermaak aan als het gezicht? Alle d' andere op malkander gestapelt konnen zo veel tot voldoening van den mensch niet te weeg brengen. Rookt dan allen, die uw gezicht lange tijd frisch zoekt | |
[pagina 122]
| |
te behouden, en stoort u niet aan de zotte klap van een party menschen, die niet weeten wat ze zeggen, en die den Tabak niet en laaken, als om dat zy des zelfs onvergelijkelijke deugden niet en kennen. 't Gehoor, een ding 't geen in het menschelijk leeven ook ten allerhoogsten noodzakelijk is, word 'er ook door versterkt en behouden, en, indien het door eenig toeval gekrenkt is geworden, weer te recht gebragt; ten welken einde men den oly van Tabak, warm gemaakt, maar in d' ooren heeft te laaten druipen, en het zelve eenige daagen te vervolgen. Veele hebben door deze remedie de kracht van hun gehoor wedergekreegen, daar ze al lange tijd met andere medikamenten om gekwaksalverd hadden, zonder eenige de minste baat te vinden. De tandpyn, een pyn daar de menschen als onzinnig en dol af worden, en die iemand weeken, ja zelfs maanden lang kan by blyven, word ook dikwils door de kracht van de Tabak op staande voet geneezen; en zo iemand zich gewendt tot dagelijks Tabak te rooken, die behoeft niet te vreezen, dat hy van deze pyn zo zeer geplaagd sal worden: want de continuele rook van dit edel kruid neemt d' oorspronk voor het meeste gedeelte weg; en deze weggenomen zijnde, moeten de werkingen ophouden. 'k Heb dit aan vee- | |
[pagina 123]
| |
le lieden, die door de tandpyn erbarmelijk gepynigd wierden, te raad gegeeven; en zy hebben 'er zich altemaal zeer wel by bevonden. Is deze remedie dan niet beter, en gemakkelijker, als dat men zich van Kwakzalvers, en diergelijke moordenaars, met een schrikkelijke pyn de tanden en kiezen laat uittrekken, zonder dat men daarom echter geholpen is, en dat men in 't best van zijn jaaren de spys op de kevelen moet stukken byten? d' Ondervinding doet dagelijks maar al te veel zien, dat dit uitbreeken van kiezen en tanden maar rechte moordery is ('t en zy dan wanneer ze t' eenemaal verrot zijn, en geen dienst meer konnen doen) en dat de pyn zich vervolgens in eenige gebuurige tand of kies zet; 't geen dan de oorzaak is, dat de zotte lieden zich de zelven stuk voor stuk laaten uittrekken: en die Landloopers, in plaats van iemand voor de toekomende ongemakken te waarschouwen, zouden 'er hem wel hondert uitbreeken, indien hy 'er zo veel had, dewyl ze geen ander oogmerk hebben als het geld, en niet de gezondheid en het heil van den mensch. Maar wat mist men een gemak, als men deze beenen kwyt is! en niet alleenlijk dat men de kost niet aan stukken kan krygen, maar de stem kan ook niet verstaan worden, en geeft een geluit van zich als of ze uit een diepe kelder voortkwam; dewyl | |
[pagina 124]
| |
de bolwerken van de spraak weggenomen zijn. 't Is waar, men heeft daar een hulpmiddel toe gevonden, met gemaakte tanden in de plaats der natuurlijken te zetten: treffelijk voorwaar en een uitsteekende inventie van die moordenaars om dubbeld geld te krygen, eerstelijk voor het uittrekken, en dan weer voor het inzetten. Hoe veel beter doen ze, die alle deze ongemakken door het rooken van de Tabak voorkomen! Men houd de tanden vast en gaaf, en dient 'er zich af tot het eind van zijn leven; een gemak, 't geen niemant zo wel kent als die het verlooren heeft, en, 't geen het argst is, nimmermeer weer kan krygen. Zeker, indien men dit wel betrachte, men zou zich de tanden en kiezen zo licht niet laaten uitbreeken, immers, zo men maar een grein wysheidts had, men behoorde het niet te doen, dewyl 'er geen kans is om ooit weer met anderen voorzien te worden: en beter was het in alle geval de pyn voor die tyd te dulden, als terstond na Kwakzalvers en Tandtrekkers te loopen, pesten van een Staat, en die men voor alle eeuwigheid behoorde te verbannen, dewyl ze niet als quaad doen, en enkelijk daar op schynen toe te leggen, om de menschen van hun gezondheid en alle ligchaamelijke gemakkelijkheden te berooven. Ook heeft dit heilzaam kruid een zonder- | |
[pagina 125]
| |
linge kracht tegens raauwheid en pyn in de keel, veroorzaakt door zinkingen en diergelijke ongemakken: mitsgaders tegens een verouderden hoest, indien men van het sap, geperst uit de bladen, met eenige andere daar toe bekwaame middelen, als een syroop maakt, en een weinigje van de zelve des morgens nuchteren inneemt: want het neemt alle dikke en taaye slym weg, en maakt de doorgangen glad en bekwaam om hun functien te verrichten. 't Is ook een souveraine remedie voor d' aamborstigheid, en veel beter als alle de geenen die 'er gemeenlijk van onze Doctoren en Apothekers toe gebruikt worden. De Tabak is ook zeer goed om alle raauwheden uit de maag weg te neemen, en de concoctie te herstellen; ja zelfs zou ze van kinderen gebruikt mogen worden, zonder de minste hinder aan de gezondheid toe te brengen, doch echter met moderatie, en niet in zo groote quantiteit als van bejaarde persoonen: en ik ben verzekerd, dat men alsdan zo veel niet zou hooren klaagen wegens een kwade maag, en dat men de spyzen niet verteeren kan. Niettemin moet ik 'er dit byvoegen, dat men zich ook alsdan van zo veel schadelijke dingen moest abstineeren, die men tegenwoordig dagelijks nuttigt, en daar de maag door bedurven word. | |
[pagina 126]
| |
Maar dit stryd tegens het gevoelen van onze groote Mannen, die het Tabak rooken geensins in kinderen zouden konnen verdraagen; maar ik zeg het, en zal het altijd staande honden, dat een maatig gebruik een kind van vyf of zes jaaren geensins schaden kan: want het vooroordeel der verdrooging en opdrooging van de Tabak weg genomen zijnde, gelijk wy het zelve in 't begin van dit Traktaatje met grondige redenen, ons oordeels, weg genomen hebben, wat ongemak valt 'er dan af te verwachten? Wy hebben hier ook zelfs d' ondervinding tot onze bystand: want zien wy niet dagelijks, dat kleine wurmen van een jaar zes of zeven, die zich op de Tabakspinneryen geneeren, van den morgen tot den avond rooken, zonder de pyp byna uit de mond te leggen, en echter nooit en klaagen wegens eenige kwaal welke de Tabak hen zou veroorzaaken? En als ze ook tot manlijken ouderdom gekomen zijn, kan men aan hen geensins gewaar worden, dat de Tabak een opdroogende kracht zou hebben: want men ziet gemeenlijk, dat ze in korte jaren een lengte van kinderen overwinnen, een zeker teken dat ze tot de generatie bekwaam zijn, en niet droog en slaapen. Weg dan met die malle vooroordeelen, daar men zo veele lieden mee van het Tabakrooken afgeschrikt heeft; en ik geloof waarlijk, dat dit by vee- | |
[pagina 127]
| |
le Juffertjes d' oorzaak is geweest, dat ze, wanneer ze op het trouwen stonden, wel expresselijk bedongen, dat het rooken van Tabak achter gelaaten zou worden, hoewel het gemeenlijk met een anderen naam bewimpeld wierd, en dat het kwansuis de benaauwde lucht of stank van de Tabak was die 'er hen zulk een afkeer van deed hebben. Eindelijk is de wereld wyser geworden, en het getal der vyanden van dit voortreffelijk kruid is vry wat verminderd, gelijk ook hun haat tegens het zelve; want men spreekt 'er nu met zulk een bitterheid niet meer van, als men placht te doen. Eertydts moest het zonder tegenspreeken een debauchant wezen, die Tabak rookte; dat was een zeker teken, daar niet het minst aan te twyfelen viel: maar het is goed, dat men ten minsten in 't generaal tot zo ver verlicht is geworden, dat de debauche niet van de Tabak af hangt, en dat het niet incompatibel is een eerlijk man te zijn en Tabak te rooken. 'k Zou noch zeer veele andere gebreken konnen by brengen, daar dit kruid goed voor is, indien ik voorgenomen had hier een gants Medicinaal Traktaat van de Tabak te maaken; doch buiten twyfel zou dit mijn Leezer verdrietig vallen, dewyl alle menschen in de studie der Medicynen niet ervaren zijn, en dat ze derhalven geen vermaak zouden schep- | |
[pagina 128]
| |
pen in dingen te leezen, daar ze geen volkomen begrip uit konden krygen. 't Is genoeg te zeggen, zo men benaauwd is van herte, duf in 't hoofd, onlustig, luy, vadsig, slaaperig, styf van scheurbuik; zo men pyn heeft in 't hoofd, in d' oogen, tanden, of elders; zo het gezicht swak of duister is, 't gehoor beswaard; of zo men niet wel en gerust kan slaapen; of indien men geplaagd is met podagra, steen, kolijk, met schurft, bleinen, puisten, vuurigheid, magerheid, al te veel vet, met winden, wurmen, enz. 't Is de Tabak, de Virginische bladen, onze rook en damp, die tegens alle de takken, bladen, en vruchten, een goed en krachtig geneesmiddel is, om dat ze de scheurbuik, die 'er de wortel en boom af is, om versmyt, en wegdryft. 't Is derhalven ten hoogsten noodzaakelijk, dat men in een land als Holland, daar alle de lieden met scheurbuik gekweld zijn, Tabak rooke; en zelfs zou het ook voor de vrouwen, om verscheidene redenen, daar wy hier stilswygens overheen zullen stappen, zeer goed en dienstig zijn dat ze rookten. En mogelijk dat wy die tijd noch wel beleeven zullen, daar niet anders aan manqueert als de mode; want dat maar eenige aanzienlijke Vrouwen, 't mocht dan wezen onder wat voorwending dat het wilde, de hardiesse namen van in 't openbaar te doen 't geen wel ter | |
[pagina 129]
| |
smuig geschied, de rest zou wel haast volgen: en zo zeer als de Tabak tegenwoordig van de vrouwelijke sexe gehaat word, (immers met de mond, want van het inwendige kan men geen oordeel geven) zo zeer zou ze dan gepresen, en ten hemel toe verheven worden, gelijk ze inder daad verdiend. In 't Gooy en in Noord-Holland vallen de vroutjes zo schrupuleus niet: daar dampt men dat het een aert heeft, en niemand word 'er om geblameerd. Zelfs draagen ze vuurslagen en tondeldoozen by zich, om niet verlegen te wezen; gelijk ik daar een geestig staaltje van gezien heb, zo als ik van Amsterdam na Alkmaar voer. Wy hadden ettelyke jonge Wyfjes scheep, die daar omtrent t' huis hoorden, en onder dezen een die, toen het op een rooken ging, (want de meeste passagiers zaten mits het mooy weer boven op de schuit) een scheepje uit haar zak haalde, zeer curieus gesneeden, 't geen haer tot een tabak-doos diende, en welkers kiel een stuk staal was om vuur te slaan. 'k Heb diergelyke dingen wel meer gesien, maar nooit onder het vrouwelyk geslagt; en daarom verhaal ik het hier, als een gantsch byzondere zaak en die wel verdiende dat men 'er een aandachtig oog op liet vallen. Maar eer wy van dese materie afscheiden, moet ik iets zeggen van de Tabak, welke | |
[pagina 130]
| |
men behoort te verkiezen, om door het rooken niet geincommodeerd te worden. 't Is dan niet van nooden, dat men zich gewenne tot knasser of Verinis Tabak te rooken; want iemand, die veel rookt, gelyk men moet doen om vele ongemakken te voorkomen, zal bevinden, dat de zelve al te scherp op de tong valt, en gestadig een drooge mond veroorzaakt. De prys doet hier tot de deugd niet; en men moet zo zot niet wezen dat men een ding hoog acht om dat het veel geldts kost, even als of het daarom te beter waar. 'k Heb hier voor in het Misbruik van de Thee een historitje van de Tabak verhaald, daar men de zotheid van een party menschen uit af kan meeten. Ze willen de mond niet aan de pyp, zetten, of de Tabak moet vyf, zes, acht en meer guldens kosten; maar indien ze wisten, dat de saus, daar ze mee bereid word, en die dit edel kruid dikwils een schadelyke eigenschap by zet, meesten tyd de prys 'er afmaakt, ze zouden ze dan zo hoog niet waarderen. 't Zyn d' oprechte Verginische bladen, die men rooken moet, en daar men ('k spreek van de genen die het rooken gewent zyn) nooit de minste incomoditeit van gevoelen zal, indien ze anders zuiver, ongeverfd, en niet muf of verrot zyn, 't geen men aan de koleur genoegsaam kan zien, en daar men op ver na zo licht niet in bedroo- | |
[pagina 131]
| |
gen kan worden als omtrent de Verinis Tabak. Maar men moet dit voor af vast stellen, dat men geen bladen moet rooken, als die wel gedroogd, en tusschen bruin en geel van koleur zyn, en voor al niet de geenen die hier te lande groeyen, dewyl ze, om kort te gaan, gantsch niet deugd. De prys valt zo hoog niet, of men kan de beste bladen bekomen; zulks dat men zich met kwaade het bloed niet behoeft t' altereeren. 't Is ook niet van nooden, dat men by Jooden en Heidenen gaa om zyn geld te besteden: want zo 'er ergens in de wereld bedrog geoeffend word, zo is 't by deze lieden; en koopt men 'er eens goede waar af, gelyk het gemeenlyk in 't begin gebeurt, men word 'er naderhand wel tien maal van by de neus gevat. Myn voornemen was, hier ook iets van de Snuiftabak te zeggen; doch de tyd is my allengkens ontschoten, en noodiger besigheden roepen my elders. Niettemin, zo de gelegentheid voorvalt, en dat ik van een materie kom te handelen, die daar betrekking toe heeft, zal ik 'er noch iets van op 't papier stellen: doch ik wil aan deze woorden niet gebonden zyn, om de onheussche maaners geen voet te geeven tot my het hooft gestadig met duizend impertinentien warm te maaken, gelijk men my maar al te veel op | |
[pagina 132]
| |
die wys gehandeld heeft, zonder dat ik 'er egter genoegsame reden toe gegeven had. 'k Zal dan voor dit maal hier afscheiden, en met ongeduld verwachten, wat oordeel het den rechtzinnigen Leezer believen sal hier over te vellen; want voor de zodanigen, en niet voor anderen, heb ik altijd de pen in de hand genomen. |
|