Zangen van hoop(1919)–S. Bonn– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 49] [p. 49] 'n Vader zingt Zegen die door mijn harte trekt, zegen die straalt in mijn ziel, zegen die 't bloed mij tot zingen wekt, zegen die mij toeviel. Knaap van mijn hart en het harte mijn knaap, die mijn troost en mijn droom mocht zijn, zie ik je wankelend wezen aan weet ik niet of ik moet schreien gaan; knaap van mijn ziel en mijn ziel. Buiten, daar dondert het wilde kanon, buiten spuit modder en bloed naar de zon, buiten daar stijgen en vallen weer neder menschen en huizen, geblazen als veder. Dood doen de menschen elkander aan, vaders die vaders vermoorden gaan! en kinders die zullen verloren zijn wie is er dan vader zoo'n kindekijn? Buiten daar zilvert nu blinkend de maan, Bleek pinkelen verre wat sterretjes aan, Bleek liggen de dooden in modder en stof, verbrand is het land en tot puin is de hof. Hoe ijzig is 't buiten en ijzig mijn hart, mijn ziel is zoo donker, zoo bang, zoo verward; ik wil 't al niet zien, niet hooren! niet weten! 'k en kan 't geen adem, geen adem vergeten. Rustig cadanst nu jou adem 'n wijsje, je murmelt, je zingelt, je lachelt 'n reisje, wijd liggen je krullen op 't blankwitte waad omhenen je droomend zachtlijnig gelaat. [pagina 50] [p. 50] Morgen dan sta ik daarbuiten in 't vuur, morgen dan buldert met velen mijn uur, morgen ben ik ook als zij die daar liggen verstijfd en bebloed, en geen weken of wiggen. Wat zul je dan kijken!? wat zal je dan doen? met niemand, geen iemand te avond of noen. - Scheurt daar het vuur niet met daavrenden slag makend van hemel een vlammenden dag. Zij vallen! zij vallen en keeren niet weer, zij vallen bij tallen zoo, iederen keer; - ik hoor hun zacht reutlen en doodszuchten niet, het dondert! het davert! het bulderend lied! - Knaap van mijn hart en het harte mijn, knaap die mijn troost en mijn droom mocht zijn, zie ik je wankelend wezen aan weet ik niet of ik mag schreien gaan; knaap van mijn zièl en mijn zièl. Vorige Volgende