Zangen van hoop(1919)–S. Bonn– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 37] [p. 37] Het Seinhuis Veel stalen armen blinken, in het licht door 't kleine venster binnen, hoog gericht, en laag en rechts en links en om, en elk draagt, wit, 'n cijfer in de som. De wachter slaapt, 'n stillen slaap, voor lang, hij hoort de seinklok niet, niet het gezang van vele helle en zachte waarschuwklokken waaraan van verre stalen armen trokken. Hij bukt over en slaapt, het moede hoofd is wit, en op het seinbord waar hij over zit vallen de cijfers weg als loovers uit 'n boom zacht even aangeraakt door windgedoom. Hij ligt en slaapt, 'n trein rent wild voorbij, zij heeft 'n sluier om als witte zij, zij heeft 'n lange sleep zooals 'n bruid, zij zingt den wachter toe en roept en fluit. De klokken klinken, klinken luider op, de stalen armen vallen, rijzen op! de cijfers tikken, vallen stil beneê zooals geschoten vogel plempt in zee. Daar raast een trein. Zij heeft 'n ronde vaan, zij heeft de roode oogen als twee vlammen aan, zij vliegt zoo haastig naar den fellen dood haar adem is als vuur, zoo rood. De roode avond komt! De stalen armen gloeien rood, 'n schijn van bloed is stil aan 't bloeien in 't klein vertrek waar al de klokken tingen! tingen! de wachter slaapt!... de klokken luider zingen. Vorige Volgende