Wat zang en melody(1910)–S. Bonn– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 31] [p. 31] Slaapje. Een gouden-bellen net had brem om je gesloten, en zonne, reep na reep, j' in gouden koorden reeg, omsloot je meer en meer bij ellek lijfbeweeg tot je van gulden licht waart overgoten. En toen je daar zoo lag op zoom van woud en hei toen leek j'n bloeme, vreemd van gouden tooi, in 't wijde bosch en heuv'len-mooi gerezen en 'gespreid; en blij joolde een leeuw'rik jubel naar omlage uit hooge hemelvert' waar zij zich had verstoken, en mee is een koraal van zangen opgebroken uit boom en hei en bosch, van dicht en uit het verre vage. [pagina 32] [p. 32] Toen heeft mijn lijf het jouw' bewaakt, zooals een schraper waakt bij schuilplaats van zijn schat, en wanneer niemand kan zien, den schat snellig omvat en drukt aan mond en borst en zaal'ge zuchten slaakt. En zoo is er verklonken uurslag op urenslag van verre torenklok in 't dorpje aan den kant, en zoo heb ik gezeten tot heel het ommeland zich sluierde in donk're wa, en wegbloedde de dag; En zoo heb ik gewaakt tot je oogen zich ontsloten, en in den dooden dag weer nieuwe zonne goten, en zoo heb ik gewaakt wijl stierven alle tongen tot je stem de hei en 't bosch weer nieuw heeft volgezongen. Vorige Volgende