Wat zang en melody
(1910)–S. Bonn– Auteursrecht onbekend
[pagina I]
| |
Een woord tot Inleiding.Er komt zich in dit bundeltje een jong zanger presenteeren, die wel niet meer een onbekende is in de wereld onzer letterkunde, nu De Nieuwe Tijd, De Twintigste Eeuw, De Gids, verschillende zijner gedichten opnamen en reeds een vroegere bundel van hem verschenen is.Ga naar voetnoot1) Maar tot zeer wijden kring, als onze bibliotheek bestrijkt, is zijn naam allicht niet doorgedrongen, en een enkel woord daarom niet van onpas om den lezer te vertellen wien zij vòor zich hebben, en wat dit bundeltje belooft. Deze zanger is geen ‘cultuurmensch;’ zijn opleidingsschool was die van 't gewone lager onderwijs en zijn werkzaamheid in de wereld is hij begonnen als arbeider. Toen heeft ook hem die opstuwende beweging gegrepen, die de cultuur voor de massa openstelt. Er is een drang naar schoonheid, een besef van schoonheid, een neiging om zelf schoonheid te scheppen in hem gekomen. Ik herinner me van een vijf jaar geleden zijn eerste werk: zoo heel onrijp, en toch met iets kinderlijk-naiefs, echts, dat sympathiek aandeed. | |
[pagina II]
| |
Het had iets van de bekoorlijke onvormelijkheid der Middeneeuwsche volkspoezie, al waren er aanwijzingen van invloed van Gorter en Adema van Scheltema. Als Bonn een mooien klank in het hoofd had, gebruikte hij dien als ‘woord,’ onbewust of 't, behalve voor hèm, ook voor anderen iets beteekende. 't Was, in zijn zangbehoefte, al goed als 't maar den klank gaf van zijn stemming, of hem toeleek uit te beelden wat hij gezien had. Vroeg men hem: ‘wat beduidt dit?’ - of zei men: ‘maar dat is geen woord,’ dan keek hij zeer verbaasd.
* * *
Juist voor iemand als hij wordt dan de drang tot verdere ontwikkeling bijkans gevaarlijk. Hij zelf wilde allerminst anarchistisch-individueel schrijven; zijn stemmingen en indrukken waren van zeer algemeenen aard, en ieder moest met hem kunnen meevoelen. Hij moest dus zijn taalinstrument leeren beheerschen, onze vroege en 17e-eeuwsche literatuur leeren kennen, en toch niet te veel cultuurmensch worden. En toen is er geleidelijk meer besef van woorddracht en woordvorming in zijn werk gekomen, gelukkig zonder dat de spontane frischheid, de onmiddellijkheid, er uit liepen. Nu heeft hij mij dit bundeltje aangeboden voor onze Bibliotheek. 't Is nog volstrekt niet altemaal rijp werk; het is heel ongelijk zelfs, | |
[pagina III]
| |
maar 't is alles, volgens den titel, onpretentielijk: Wat zang en melody. - Bonn is als een vogel, die een wijsje kweelen moet als de zon schijnt, het landschap lacht, een aardig deerntje wenkt. Hij jubelt de wereld tegemoet, al vindt hij, als socialist, dat het wel een betere wereld zijn kon en al ontgaat hem de huivering niet van het onbekende, in donker en nacht. Maar het leven in zich zelf is voor hem, wien 't nog weinig gebracht heeft, een heerlijkheid. Een stemming, die te zeldzaam uitdrukking vindt in onze dagen, om er niet met genoegen naar te luisteren, als ze zich komt uiten, zangerig en melodieus. L.S. |
|