Jonge Mei(1924)–S. Bonn– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 12] [p. 12] 'n Lentedag. De Pieper zong in 't hooge riet de zon was aan het stoven - de vanebloemetjes erboven die negen, met het lied. De weg was smal, de dijk was groen, het watertje vlood rustig, 'n spreeuwe was pik-pik aan 't doen fladfladderende lustig. 'n Blonde wrong, 'n witte voet die heel kort in de teenen, daarboven rozig zachte gloed van slanke ranke beenen. En dan weer wit en dan weer goud van 't jurkje en je oogen; eerst keek je vrij, eerst keek je stout, toen 't nekje werd gebogen. [pagina 13] [p. 13] Maar 'k zag toch wat het halsje liet en wat nog school daar onder ai mocht ik! verder dorst ik niet, maar blank was het bijzonder. De pieper zong maar, zong maar zong! ik kon zijn hart begrijpen; mijn oude hart werd zelve jong, 'k ging mijn snorpunten slijpen. Zoo'n jongen dag! zoo'n jonge zon! en zooveel jonge dingen! en 't oude hart dat weer begon licht-liedeken te zingen. Zing maar van zon, zing maar mijn hart van 't lichte, schoone, jonge! en slaak, uit uwe slaap ontward, uw duizend, duizend tongen. Vorige Volgende