Een bonte vlucht(1911)–S. Bonn– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 41] [p. 41] De Nood. Toen klopte aan den kamerwand een schuchter ijle zwarte hand ‘waak op! ik ben 't! de Nood!’ Ik zei, ik ken u al zoo wel gij met uw grauwe zwarte vel, hoe? heb ik u genood? 'k Heb lang gewerkt, ben moegeslaafd, wensch nu dat rust mijn lijf wat laaft, hoe stoort gij mij zoo snood? ‘Gij hebt mij niet genoodigd niet maar ik heb u iets te zeggen, iet, hoor 't aan, speel niet zoo groot!’ [pagina 42] [p. 42] ‘Het kindje dat uw kind zal zijn moet ik van 't lot begeleider zijn van 't dragen - tot den dood.’ Begeleidt het, 'laas! maar laat het iet, neem het zijn trots en daadkracht niet, neem het zijn haat en weerstand niet; zoo anders... bleef het dood. Toen ging er langs den kamerwand een schuwe ijle zwarte hand: grauw-luidloos vlood de nood. Vorige Volgende