Een bonte vlucht(1911)–S. Bonn– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 34] [p. 34] Dood-dans. De zwarte dennen wiegen zwart en zacht rondom het huis donker en avondstil, alleen een even gouden lichtgetril beeft hoog uit raampke neer, op zwarte dennenwacht. De bleeke vrouw ligt oud en mat en moe de zachte wimpers op de moede oogen, dorhanden wrongig in elkaar gebogen, de blanke wade dekt haar teeder toe. De kamer als een tempel, stil en wijd en hoog is zacht met 't flauwe gouden licht beschenen, alleen haar adem ruischt er nauw doorhenen en zacht tikkert een klok die ergens, ver, bewoog. [pagina 35] [p. 35] Daar buiten op de dennen danst de zwarte dood, zij heeft een zwarte lange mantel aan, een kroon van zwart ivoor op 't zwarte haar gedaan, de armen aan haar lijf zijn zwart en dun en groot. Zij danst en wiegt de heupen als een kind bij feest en werpt haar zwarte schaduw door het venster binnen, en danst dan weer met telkens herbeginnen en wacht en luistert, luistert weer, bevreesd. Dan plots, de zwarte mantel spreidt, lijk vogel doet die heft zich in de lucht en wiekt naar ver, de wijde zwarte armen wiekend deinen er, en ruischloos scheert zij weg in wa rooddonker bloed. De zwarte dennen wiegen zwart en zacht rondom het huis donker en avondstil, [pagina 36] [p. 36] alleen een even gouden lichtgetril beeft hoog uit raampke neer, op zwarte, dennenwacht. De bleeke vrouw ligt oud en dood'lijk moe de zachte wimpers op de doode oogen, de handen wrongig in elkaar gebogen, de blanke wade dekt haar teeder toe. Vorige Volgende