Democratie en selectie
(1938)–W.A. Bonger– Auteursrecht onbekend
[pagina 5]
| |
Democratie en selectieGa naar voetnoot1).Het onderwerp van deze voordracht is het selectie-principe in de democratie. Alvorens echter tot behandeling daarvan over te gaan, is het noodzakelijk om een enkele definitie van de materie, die ik behandel, vooraf te doen gaan. Het selectie-principe is als bekend te veronderstellen; daarover zal wel niet worden getwist. Over de definitie van democratie het volgende: democratie is een bestuursvorm, welke niet alleen geldt voor de Staat, doch ook voor alle collectiviteiten (vrije verenigingen), daar deze alle ten slotte moeten worden bestuurd. In de oudheid, waar men zich ernstig met de problemen betreffende democratie en autocratie heeft beziggehouden (o.a. Aristoteles, wiens beschouwingen hierover misschien nooit zijn overtroffen), gold een drieledige indeling, en wel: a, de Monarchie, een staatsvorm, met één persoon (monarch), b, de Oligarchie, met enkele personen en c, de Democratie, met velen aan het hoofd. Alle met talrijke varianten. Mijns inziens is deze drieledige indeling niet fundamenteel, aangezien iedere collectiviteit ten slotte door betrekkelijk weinig personen wordt bestuurd. Naar mijne mening zou een tweeledige indeling in democratie en autocratie, beide vormen natuurlijk weder met hun onderverdelingen, juister zijn geweest. | |
[pagina 6]
| |
Democratie kan men volgens mij het best definiëren als een zichzelf besturende collectiviteit, in welke de leiding immanent is - een term, ontleend aan het pantheïsme van Spinoza, die de godheid beschouwt als immanent en niet transcendent, d.i. boven de mensheid tronend - en de leden beurtelings leiders en geleiden zijn. Zóó is het in een democratie; niemand staat buiten de massa, de leiders zijn er een deel van. Autocratie is een collectiviteit, welke wordt beheerst door een macht, die buiten en boven de leden dier collectiviteit staat (transcendent is). De vraag kan men stellen, of er nog meer essentialia zijn te noemen van deze beide begrippen. Niet-essentieel in een democratie is m.i. het feit, dat alle leden daaraan deelnemen. In een dwangcollectiviteit, zooals de Staat, zijn bepaalde groepen van leden in verband met leeftijd of sexe, met het oog op hun geestestoestand van deelneming uitgesloten. Bijvoorbeeld waren in het oude democratische Athene de vrouwen uitgesloten van alle rechten. Hoe minder uitgeslotenen een collectiviteit heeft, des te democratischer is zij. Niet-essentieel in een autocratie is het feit, dat aan het hoofd daarvan juist één persoon staat, die men in de oudheid tyran of despoot noemde. De huidige heersers hebben niet de moed zich zodanig te noemen. Zij betitelen zich met ‘Duce’ of ‘Führer’, hetgeen leider betekent, maar zij zijn dit niet; zij zijn heerser. In de tegenwoordige tijd neemt men het met deze begrippen niet zo nauw. Men noemt de tyrannen bijvoorbeeld ook wel ‘dictator’, doch dit is niet juist. Een dictator is iemand, wien door de leden van een democratie in zeer bijzondere omstandigheden wordt opgedragen de alleenheerschappij gedurende een zekere tijd voor de uitvoering van een bepaalde taak. | |
[pagina 7]
| |
Van President Roosevelt kan worden gezegd, dat hij enige tijd economisch dictator is geweest. De oligarchie is eveneens een autocratie. Onze oude Republiek der Verenigde Nederlanden was een oligarchie, daar zij niet stond onder heerschappij van één persoon, maar van een kleine groep personen, en als zodanig een autocratie, daar degenen, die de teugels in handen hadden, buiten en boven het volk stonden. Nog een andere vraag komt ter sprake, wanneer men zich afvraagt of er meer essentialia zijn van deze begrippen en wel deze, door den Fransen wijsgeer Jean Jacques Rousseau gesteld: ‘Is directe democratie alleen democratie?’, welke vraag hij bevestigend beantwoordt. Vertegenwoordigende democratie is, volgens hem, geen democratie. Naar mijn mening is dit louter willekeur; ik kom hierop straks nader terug, daar dit eigenlijk het onderwerp is, hetwelk ik hier wil behandelen. Ten slotte kan men de vraag stellen: ‘Is republiek of monarchie essentieel voor democratie?’ In de oudheid was dit ongetwijfeld het geval. Toen zal men een aanhanger van de monarchie nimmer een democraat hebben genoemd. Echter, sinds het midden van de 19de eeuw, toen in verschillende landen de constitutionele monarchie werd ingevoerd, waarin zoals bekend de vorst de hoogste dienaar zijns volks is, kan men een aanhanger van de monarchie in die landen wel democraat noemen. Engeland, Nederland en de Scandinavische landen zijn, hoewel monarchieën, democratische landen en zij zijn soms méér democratisch dan sommige republieken, ofschoon de republiek natuurlijk een méér democratisch instituut is dan een monarchie. Deze opmerkingen betreffen de formele zijde van het vraagstuk. Thans iets over de materiële kant, de inhoud van de democratie. | |
[pagina 8]
| |
Wanneer ik spreek van de materiële zijde van de democratie, heb ik hierbij op het oog de begrippen vrijheid en gelijkheid. Vrijheid is het kenmerk van de democratie. Vrijheid omvat zeer veel: vrijheid van gedachtenuiting (critiek), vrijheid van vereniging en vergadering, vrijheid van godsdienst, enz., vrijheid, om zijn leven - natuurlijk binnen zekere grenzen - in te richten naar eigen wil. Vrijheid is in laatste instantie: het respect voor de persoonlijkheid, wat Goethe eens het hoogste heeft genoemd, en de erkenning van de betekenis van het individu voor de maatschappij. Vrijheid van het individu is een maatschappelijk belang van de allereerste rang. Gelijkheid in de democratie is van formele aard; het betekent gelijkheid voor de wet. Principieel is in een democratie iedereen benoembaar in alle ambten, wat, zoals bekend is, in de periode, voorafgaande aan de Franse revolutie, niet het geval was. Sociale gelijkheid in de democratie is herhaaldelijk een ideaal geweest, doch geen realiteit. De democratie is zeker een middel, hetwelk ongelijkheid in de maatschappij kan verminderen, misschien wel eens opheffen, en daar, waar de ongelijkheid het geringst is, is de democratie het sterkst. Ten slotte moet er nog een voorname factor bijkomen, namelijk: de geest van degenen, die lid zijn ener democratie. In de regels, statuten, grondwet of wetten alleen is het niet gelegen. Er zijn nu eenmaal democratieën zonder democraten. Ik noem in dit verband de Duitse republiek, welke enige jaren geleden op smadelijke wijze is gevallen. Zij was een democratie met te weinig democraten. De autocratie ten slotte, is het spiegelbeeld van de democratie; zij erkent geen vrijheid voor het individu, | |
[pagina 9]
| |
ook geen gelijkheid voor de wet. De staatsalmacht stelt zij er tegenover. Meestal is autocratie er ten bate van den heerser en niet ten voordele van de leden der collectiviteit. Thans enkele opmerkingen over de psychologische zijde van de democratie en de autocratie. Het hoofd-kenmerk van de democratie is, uit psychologisch oogpunt beschouwd, het soort-gevoel, het sympathische, het sociale gevoel, hetwelk den mens eigen is. Het is nu eenmaal een streven van deze tijd, om de ongelijkheid van de mensen naar voren te brengen. Zeker, de mensen zijn niet gelijk, maar zij vertonen als soortgenoten toch méér overeenkomst met elkaar dan verschil, hetwelk altijd slechts kwantitatief is. Dat soort-gevoel is passief en actief. De mens is gevoelig voor de sympathische uitingen van zijn medemensen en wil sympathie uiten voor anderen. Ieder is op dit gebied actief en passief. De mens is een sociaal wezen; hij behoort echter tot die soort wezens, welke altijd een relatief sterke individualiteit bezitten. Zou hij deze niet bezitten, dan zou er van democratie geen sprake zijn, aangezien dan niemand leider zou durven zijn en ook niemand de moed zou hebben critiek op de leiding te uiten. Democratie heeft twee zijden, een actieve en een passieve, welke hierbij aansluiten. Tot de passieve zijde behoren de democratische rechten, welke volkeren met een sterk persoonlijkheidsgevoel, zoals bijvoorbeeld het Engelse volk en in het bijzonder ook het Nederlandse, verlangen. Landen, waar de grote massa een zwak persoonlijkheidsgevoel heeft, zoals bijvoorbeeld Duitsland en Rusland, staan niet op hun democratische rechten. Dit is echter een probleem, waarin ik op dit ogenblik niet kan treden. Tot de actieve zijde der democratie behoren de democratische plichten, welke men jegens anderen heeft. Deze | |
[pagina 10]
| |
zijde van de democratie berust op de actief-sympathische gevoelens; zij omsluiten dus het respect voor anderer persoonlijkheid, verdraagzaamheid voor de mening van een ander, het zich kunnen neerleggen bij een besluit, hetwelk door anderen in meerderheid is genomen, en de wil om te trachten iemand, die een andere mening is toegedaan, te overreden in plaats van geweld jegens hem te gebruiken. Zoals alle gevoelens, worden ook de sympattische gevoelens, waarop dit alles berust, ontwikkeld door contact, en vooral direct contact, met medemensen. Wanneer dit contact tussen mensen in een collectiviteit verzwakt, worden deze gevoelens ook zwakker, doch verdwijnen nimmer. Nooit maakt een ramp bijvoorbeeld zó sterke indruk, dan wanneer deze plaats heeft in onze omgeving. Geschiedt ze ver van ons vandaan, dan maakt ze, hoewel het toch ook onze soortgenoten betreft, minder indruk op ons. Men heeft vaak de vraag gesteld: ‘Wordt men als democraat of autocraat geboren?’ Op deze vraag moet ontkennend worden geantwoord; men wordt als zodanig niet geboren. De gevoelsaanleg, welke in den mens is, zowel het individualiteitsgevoel als het sociale, kan òf worden ontwikkeld òf verschrompelen. Op die gevoelens wordt als het ware het gebouw van de democratie met haar inzichten, neigingen en remmen opgetrokken. Om een goed democraat te zijn, wordt allereerst van iemand geëist, dat hij karakter heeft. Daarin moet men zich scholen; dat moet worden beoefend, daar men vele tegengestelde neigingen heeft te overwinnen. Ten slotte een enkele opmerking over de psychologie van de autocratie. Zij is het spiegelbeeld van die van de democratie. Onder de autocraten treft men de mensen met zwakke sympattische gevoelens, met overmatig | |
[pagina 11]
| |
sterke persoonlijkheidsgevoelens en voor alles met zucht naar macht. Zij, die gaarne beheerst willen worden, zijn degenen met zwakke persoonlijkheids- en vrijheidsgevoelens. Na deze inleiding zijn wij thans genaderd tot ons onderwerp, namelijk dat van de critiek op de democratie. Er is tegen de democratie veel meer geschreven dan tegen de autocratie. Dat heeft sommigen verleid te zeggen, dat de democratie dan ook wel méér aanleiding tot critiek zal hebben gegeven dan de autocratie. Ik meen, dat dit een gezichtsbedrog is. Vrijheid van critiek toch, behoort tot het wezen van de democratie; de autocratie sluit haar uit. Critiek op de autocratie mag gedurende haar bestaan niet worden geuit en eerst naderhand, als ze voorbij is, wordt ze becritiseerd in de geschiedenisboeken. De critiek op de democratie is tweeledig. Ze is principieel, d.w.z., wanneer ze wordt geuit over een homogeen milieu, bijvoorbeeld in een vereniging van volkomen vrije en gelijke individuen, en niet-principieel, d.w.z., wanneer ze een heterogeen milieu betreft, d.w.z., een maatschappij, gegrondvest op klassen. Wat de niet-principiële critiek op de democratie betreft, deze geldt niet zo zeer de democratie als zodanig dan wel de gevolgen daarvan in de staat; zij gaat uit van maatschappelijke groepen, zoals groot-kapitalisten, middenstanders, die in het gedrang zijn gekomen, en soms ook van intellectuelen, die afgunstig zijn geworden op de voordelen, welke de arbeiders zich hebben verworven. Deze groepen zijn daarom tegenstander van de democratie, omdat deze bijvoorbeeld vakverenigingen erkent en de achturige werkdag, sociale verzekering, etc., heeft gebracht. Uit deze rijen komen de vele mensen, die het fascisme en nationaal-socialisme hebben gesteund, niet zozeer om | |
[pagina 12]
| |
principiële redenen dan wel om de gevolgen van de democratie. Er zijn grote ondernemers in Duitsland, ook in Nederland, die Hitler hebben gesteund in de verwachting, dat hij de vakverenigingen en dergelijke meer zou verbieden. Diezelfde tegenstanders van democratie in de Staat, of juister gezegd, van de gevolgen daarvan, zijn in eigen kring vaak democraat. Bijvoorbeeld, alle sociëteiten in Nederland tot de deftigste toe, de ‘Witte Sociëteit’ in Den Haag en de ‘Grote Club’ in Amsterdam, zijn volmaakt democratisch georganiseerd. Elk lid daarvan heeft één stem, of hij nu een inkomen heeft van 1 millioen gulden of enkele duizenden guldens. Ieder jaar wordt er een bestuur gekozen, hetwelk periodiek aftreedt en dat niet herkozen wordt, als het niet in de smaak van de leden is gevallen. Zoals het in de sociëteiten en clubs is, is het ook in de werkgevers-verenigingen. Zij zijn tegenstanders van democratie in de Staat, doch in eigen kring, waar zij niets van haar behoeven te vrezen, zijn zij er voorstanders van. Zij zouden ook tegenstanders zijn van dezelfde sociale politiek, wanneer deze uitging van de autocratie. Naar verluidt, is het ondernemerdom in Italië en Duitsland niet bepaald verrukt over de maatregelen, welke het worden opgelegd. Het belangrijkste echter is de principiële critiek op de democratie. Men beweert, dat de democratie in haar wezen onselectionistisch is, en verkondigt, dat zij een heerschappij is van domme en onbekwame personen over de intelligenten en de bekwamen. Nietzsche heeft eens gezegd: ‘Die Demokratie repräsentiert den Unglauben an grosse Menschen und an Elite-Gesellschaft’. De Fransman Le Bon verklaarde eens: ‘Het verstand van de enkeling gaat in een collectiviteit | |
[pagina 13]
| |
per se achteruit’. Uitspraken als: ‘De waarheid laat zich niet bij meerderheid van stemmen vaststellen’; ‘een minderheid kan heel goed gelijk hebben en een meerderheid ongelijk’; ‘de massa kiest haar gelijken’; ‘stemmen, uitgebracht door ongelijken, zijn gelijk, hetgeen absurd is’, zijn alle afkomstig van degenen, die zeggen, dat de democratie onselectionistisch zou zijn. Bij beschouwing van deze critiek moet onderscheid worden gemaakt tussen directe en indirecte democratie, d.w.z., onder directe moet worden verstaan die, waarbij de besluiten door alle leden worden genomen, en onder indirecte die, waarbij zulks via vertegenwoordiging geschiedt. Rousseau en anderen hebben, zoals wij reeds zagen, beweerd, dat alleen directe democratie de ware is. Zij zien in de vertegenwoordigende gedachte in de democratie een ontaarding, een zondeval. Dit is absurd. Ook bij vertegenwoordiging blijft de macht in laatste instantie altijd aan de leden der collectiviteit. De vertegenwoordigende gedachte in de democratie is een uitvloeisel van een algemeen sociologische wet, namelijk de wet van de arbeidsverdeling. Trouwens, in iedere democratie, ook in de directe, steekt een stuk vertegenwoordiging, en wel in de executieve. In elke collectiviteit moeten ten slotte de besluiten der leden worden uitgevoerd; en de ervaring heeft geleerd, dat de executieve altijd grote invloed, ja feitelijk de leiding heeft, daar dit lichaam de besluiten, welke de leden zullen nemen, ook voorbereidt. Bovendien leert de ervaring, dat de leden der executieve, ook daar, waar de directe democratie heerst, bijna altijd worden gekozen op grond van hun kwaliteiten en maar heel zelden à tour de rôle worden aangewezen. In een collectiviteit, waarin personen à tour de rôle worden belast met de leiding, mag men veronderstellen, dat alle leden voldoende kwali- | |
[pagina 14]
| |
teiten bezitten, om deze functie te vervullen. M.a.w., ook daar, waar sprake is van directe democratie, zit in de verkiezing van de executieve reeds het selectie-principe. Het selectie-principe - dit is de stelling, welke ik hier wil verdedigen - is nu eenmaal inhaerent aan de democratie. Ten einde dit te kunnen beoordelen, moet ik nu een uitstapje maken in de geschiedenis van de democratie, welke lang en uiterst belangwekkend is. Er is in de geschiedenis der mensheid méér sprake geweest van democratie, dan van autocratie. Wel is de democratie herhaaldelijk verdrongen, meestal niet, omdat zij onbekwaam was, doch omdat haar vijanden de maatschappelijke gevolgen vreesden. Toch is zij altijd weder teruggekeerd. Er leeft in de democratie iets natuurlijks, iets onverwoestbaars; zij berust op diep in den mens liggende kwaliteiten. Zeer in het kort dus enige historisch-sociologische opmerkingen over dit probleem. De ethnologie leert ons, dat onze verre voorvaderen leefden in kleine, democratisch georganiseerde groepen. Het is een algemeen sociologische regel, dat in de aanvang democratieën, althans die van beperkte omvang, directe democratieën zijn. Zodra de omvang groter wordt, ontstaat de indirecte, d.w.z., de door vertegenwoordiging functionerende democratie. De primitieve volken kenden geen heersers, doch wel leiders, die werden aangewezen op grond van hun kwaliteiten. Het selectie-principe is dáár dus reeds aan te tonen. In de oudheid was de democratische bestuursvorm een zeldzaam verschijnsel, en waren de meeste staten autocratisch georganiseerd. Een uitzondering daarop vormde het oude Hellas, en met name Athene. Het was onder de Atheense democratie, dat kunst en wetenschap | |
[pagina 15]
| |
tot een bloei zijn gekomen als in de menselijke geschiedenis misschien nooit meer is bereikt. In de vrije geestelijke atmosfeer van die stad zijn grootse prestaties op het gebied van de wetenschap verricht en vele grote kunstwerken geschapen, waar wij nu nog altijd in diepe bewondering voor staan. De democratie van het oude Athene, welke ik als voorbeeld kies, was direct en onselectionistisch, behalve waar het zéér belangrijke functies betrof, bijvoorbeeld, voor de functie van legeraanvoerder had er een verkiezing plaats. Ik wijs bovendien op het feit, dat een groot politiek genie als Pericles, daartoe aangewezen door de leden dezer democratie, vele jaren de leider is geweest van Athene. Echter, in het oude Athene werd ook een aantal ambten vervuld door mensen, die daartoe door het lot waren aangewezen. Er waren bovendien voor korte tijd te vervullen ambtelijke functies, waarvoor men niet voor een twede keer kon worden gekozen, - een uitzonderingsgeval in de geschiedenis der democratie. Ofschoon de Atheense democratie machtig en groot is geweest, is dit toch in haar de zwakke plek geweest, want na de dood van Pericles kwam ze in handen van de beruchte demagogen, is het met haar bergafwaarts gegaan en werd zij ten slotte door de autocratie overwonnen. De democratie heeft in de oudheid verder een beperkte betekenis gehad in het Romeinse rijk, doch is daar ten slotte geeindigd in een complete autocratie. Men kan eerst weder van democratie spreken in de middeleeuwen, met de opkomst van de steden, eerst in Italië en later in het Noorden. Ik wijs weder op het feit, dat in de vrije geestelijke atmosfeer van die steden kunst en wetenschap tot zodanige bloei zijn gekomen, als maar weinig in de geschiedenis der mensheid is aan te wijzen. In deze democratie van de steden | |
[pagina 16]
| |
- o.a. door Pirenne schitterend beschreven - was de vertegenwoordigende gedachte, zij het op andere wijze als wij kennen, aanwezig en wel via de corporaties. Daar is in tegenstelling met de democratieën in de oudheid het selectie-principe zeer zeker aan te wijzen. Echter, ook deze democratieën zijn onder gegaan; ze zijn geabsorbeerd door het absolutisme, hetwelk, zoals bekend, in de 17e en 18e eeuw in Europa heeft geheerst. Er is slechts één democratie, welke zich heeft weten te handhaven en dat is de Zwitserse. Er zijn in Zwitserland nu nog - het is bijna een curiositeit - enkele zeer kleine kantons, waar directe democratie heerst en het volk op de markt samen komt en besluiten neemt. De geest der directe democratie leeft echter ten dele ook nog in de andere kantons, in welke men overigens reeds lang tot de vertegenwoordigende gedachte is overgegaan. Het referendum, hetwelk een van de vormen is van directe democratie, bestaat nog in vele kantons en ook in de bondsstaat Zwitserland. Alleen, en hierop wil ik de aandacht vestigen, moet het referendum worden beschouwd als een vorm van critiek op de vertegenwoordigende gedachte en niet als wetgeving zelf. Tegen het einde der 18e eeuw komt voor het eerst in de wereldgeschiedenis een grote democratie ten tonele, namelijk de Verenigde Staten van Noord-Amerika. Deze wordt in het jaar 1776 gevormd; Frankrijk volgt in 1789. Beide democratieën berusten op de vertegenwoordigende gedachte. Het selectie-principe is daar van de aanvang af aanwezig geweest. In Frankrijk echter is de democratie weder te gronde gegaan; haar Amerikaanse zuster-republiek heeft zich gehandhaafd tot op de huidige dag en is de machtigste ter wereld geworden. Men heeft toen voorspeld, dat de Verenigde Staten ten hoogste slechts enkele jaren | |
[pagina 17]
| |
zouden bestaan en Washington nooit zou worden gebouwd ...... In Europa is sinds 1830 eerst weder enigszins sprake van democratie. Engeland krijgt in het jaar 1832 zijn Reformbill en Frankrijk in 1848 de republiek, welke kort daarna weder verdwijnt. Tot 1870 is Frankrijk autocratisch geregeerd door Napoleon III; daarna is Frankrijk tot republiek uitgeroepen en begint de democratie in dit land haar definitieve periode. Van die tijd af begint de democratische gedachte ook elders steeds meer veld te winnen, sinds het einde van de wereldoorlog in stormachtig tempo. Resumerende kan men constateren, dat de democratie bijna steeds op het principe der vertegenwoordiging heeft berust en dus op het selectie-principe, hier en daar, o.a. in Amerika en Zwitserland, met een direct-democratische inslag. Wij zijn in staat om na deze historische beschouwingen over de democratie een contrôleproef te nemen met het selectie-principe in de democratie; want behalve in het staatsleven bestaat zij ook in het vrije verenigingsleven. Immers, sinds door de democratie het recht van vereniging is gegrondvest, heeft in de 19e en 20ste eeuw het vrije verenigingsleven, d.w.z., de aaneensluiting uit vrije wil van burgers, een ongekende omvang genomen en is tot een maatschappelijk verschijnsel van de allereerste rang uitgegroeid. Alle moderne volken hebben op ieder gebied vrije organisaties gevormd, op het terrein van het economische leven, godsdienst, wetenschap, kunst, politiek, enz. Het gehele terrein van het maatschappelijk leven wordt als het ware bestreken door het vrije verenigingsleven. Bijna iedereen is lid van een of meer verenigingen. Wij allen hebben op dit gebied ervaring en weten dus, wat dit wil zeggen. | |
[pagina 18]
| |
Hoe heeft het vrije verenigingsleven - hiermede bedoel ik dus: vrij in tegenstelling met dat in de staat, waarvan men gedwongen is lid te zijn - zich nu gevormd? Dit heeft zich op een hoogst enkele uitzondering na op zuiver democratische basis gevormd. Er zit in de democratie dus iets onmiskenbaars natuurlijks, want men is er als van zelf toe gekomen. Men heeft daarover niet van gedachten gewisseld; men heeft het eenvoudig gedaan en het gebeurt elke dag opnieuw. Op welke wijze nu is de democratie in het vrije verenigingsleven ingericht? Wel, ieder lid heeft één stem. ‘Is het nu niet een schandaal’, zo zegt de autocraat, ‘dat elk lid, onafhankelijk of hij knap of dom is, één stem heeft?’ Dit is naar mijne mening in het geheel geen schandaal, doch zeer goed te begrijpen, want alle leden ener vereniging, ook degenen, die minder bekwaam zijn, hebben evenveel (de minder bekwamen misschien zelfs méér dan de anderen) belang bij het bloeien der vereniging. Het is volstrekt niet te zeggen, dat degenen, die op een of ander gebied bijzonder uitblinken, zich ook het meest met de belangen der vereniging bezighouden. Alle leden hebben gelijkelijk belang bij het bloeien der vereniging en zij hebben daarom allen ook gelijkelijk invloed op de gang van zaken in de vereniging. Wanneer men voor het doel, hetwelk de vereniging zich heeft gesteld, z.g. uitmunters nodig heeft, dan weet men in de regel de juiste personen wel te kiezen. Wat doet men nu in de verenigingen, waarin dus ieder lid één stem heeft? In de eerste plaats kiest men een bestuur. ‘Aha’, zeggen de tegenstanders der democratie, ‘de massa kiest zijns gelijken; nooit kiest men iemand, die excelleert en voor een of andere functie deugt, doch | |
[pagina 19]
| |
juist dengene, die er eigenlijk niet toe in staat is.’ Hiervan is geen woord waar. Ieder, die het verenigingsleven kent, is er getuige van, dat men in iedere vereniging niet maar zonder meer iemand kiest, doch de besten, om haar te leiden. Meestal heeft men, vooral in kleine kring, er een zeer goede kijk op, wien men moet kiezen als voorzitter, penningmeester of secretaris - men weet wel, welke personen voor die functies het meest geschikt zijn - en indien men de verkeerden mocht hebben gekozen, dan wordt bij een volgende verkiezing een ander in die plaats gekozen, want in alle verenigingen treed het bestuur periodiek af. In de democratie - dat ligt in haar wezen - is correctie altijd mogelijk. De autocraat zegt: ‘Maar men kan de waarheid toch niet bij meerderheid van stemmen vaststellen?’ Degenen, die aldus redeneren, zijn blijkbaar nooit lid gewest ener vereniging, want de waarheid wordt er nooit en te nimmer vastgesteld, ook niet door één persoon. Zelfs niet in de wetenschap wordt de waarheid vastgesteld; zoo dwaas zijn weteschappelijke mensen niet. Men neemt in een vereniging een besluit om iets te doen en mocht dit onjuist geweest zijn, dan krijgt naderhand de minderheid gelijk en men komt dan op het besluit terug. In de democratie - ik herhaal - is correctie altijd mogelijk. ‘Het verstand’, zo redeneert Le Bon, ‘gaat in iedere vergadering per se achteruit’. Dat leert de ervaring in het geheel niet. Niet alleen, dat twee méér weten dan één, maar men kan in een vergadering door uitwisseling van gedachten de waarheid zonder enige twijfel meer benaderen dan de leden afzonderlijk. Juist in deze uitspraak is alleen, dat, als de aanwezigen in een vergadering, en vooral in een grote vergadering, in sterke mate worden geëmotioneerd, het verstandelijke oordeel achteruit gaat. | |
[pagina 20]
| |
Thans zijn wij genaderd tot het probleem van democratie in de staat, want daarop richt in feite zich de critiek van hare tegenstanders. Niet op die in het vrije verenigingsleven; dat laten zij liever onbesproken. De anti-democraat zegt: ‘Het is toch een dwaasheid, om den gewonen, gemiddelden burger te laten medespreken over belangrijke en moeilijke vraagstukken.’ Wie zo redeneert, heeft van het functionneren van de moderne democratie geen flauw begrip. In eenvoudige zaken, zoals die in kleine gemeenschappen voorkomen, heeft de gemiddelde mens gewoonlijk een zeer goed en gezond oordeel, zowel in geestelijk als moreel opzicht. Men weet daar zeer goed te onderscheiden, welke personen aan het hoofd moeten staan en welke besluiten men moet nemen, onder voorwaarde altijd, dat het bestuur der vereniging de leiding der zaken goed heeft voorbereid. Dat is een voorwaarde, aan welke in elke collectiviteit moet worden voldaan. In de tegenwoordige maatschappij, waarin wij leven, zijn de vraagstukken soms uiterst gecompliceerd en men moet erkennen, dat het voor den gewonen, gemiddelden burger - onafhankelijk tot welke klasse hij behoort - vaak zeer moeilijk is en het ook in vele gevallen zijn gaven en verstand te boven gaat, om over alle vraagstukken, welke in het parlement aan de orde worden gesteld, te oordelen. Hij heeft er ook geen tijd voor, daar zijn beroep en belangstelling voor andere zaken hem te zeer in beslag nemen. Ten aanzien van elementaire, fundamentele vraagstukken echter, blijft zijn oordeel, vooral op moreel gebied gewoonlijk zeer goed. Het referendum in Zwitserland heeft dan ook aangetoond, dat het merendeel der gewone burgers over moeilijke problemen vaak een slecht oordeel heeft. Het referendum | |
[pagina 21]
| |
in Zwitserland heeft meestal reactionair gewerkt; en dat dit land in meerdere opzichten dan ook zo laat is gekomen met zijn sociale wetgeving, ligt in de omstandigheid, dat deze wetten vaak bij referendum zijn verworpen. De gemiddelde burger in een democratische staat oordeelt dan ook niet over alle gecompliceerde wetsontwerpen, welke worden ingediend; daarvoor heeft hij zijn afgevaardigden. Dit is een vorm van arbeidsverdeling en is, evengoed als er voor alle moeilijke functies in het leven bijzondere deskundigen zijn, heel begrijpelijk. Immers, wij raadplegen een advocaat, wanneer wij rechtskundige hulp nodig hebben; wij wenden ons tot een medicus, als onze gezondheid niet in orde is, enz. Zo beschikken wij op elk gebied over specialisten en zulks is ook het geval op het terrein der wetgeving. Wat doet nu de gemiddelde burger, wanneer hij ter stembus wordt geroepen? Dan beoordeelt hij de resultaten, welke in de afgelopen zittingsperiode van het parlement zijn bereikt en daartoe is hij bij uitstek bevoegd, want die ondervindt hij aan den lijve. Aristoteles heeft eens gezegd: ‘Het zijn de gasten en niet de kok, die het eten moeten beoordelen’. De democratie van de huidige tijd is allereerst retrospectief, en daarnaast natuurlijk ook prospectief. In het laatste geval bedient de gemiddelde burger zich van een politieke partij, wier richting hij is toegedaan. M.a.w., dan treedt het selectie-principe weer ten tonele, want de politieke partijen zijn de geselectioneerde burgers, d.w.z., degenen, die bijzondere belangstelling en kennis voor de politiek bezitten en er offers voor over hebben. Het zijn de politieke partijen, welke de vage verlangens der burgers tot een program formuleren. De leiding van de politieke partijen stelt de candidaten, | |
[pagina 22]
| |
waarop men zijn stem kan uitbrengen, daar anders de burgers niet zouden weten op wien zij hun stem zouden moeten uitbrengen. Aan deze candidaten schenkt men zijn vertrouwen - democratie is gecontroleerd vertrouwen - en mocht een afgevaardigde, dien men heeft gekozen, dit beschamen, dan kiest men bij een volgende verkiezing een ander. Niemand behoeft zich ooit te beklagen over de candidaten, die worden gesteld. Immers, iedereen is in de gelegenheid lid te worden van die politieke partij, wier doelstelling men aanhangt, en men kan alsdan invloed uitoefenen op de keuze der candidaten, die door de betreffende partij zullen worden gesteld. Via vergaderingen, pers, radio en talrijke andere middelen vormt zich in iedere staat, waar de democratie heerst, een publieke opinie, of meerdere publieke opinies, verschillend naar de klassen, waartoe de burgers behoren. De huidige democratie in de staat is dus wel degelijk selectionistisch georganiseerd en ze moet voor dit principe, hetwelk geen zondeval is, doch tot haar wezen behoort, naar mijn overtuiging bij iedere gelegenheid ook rond uitkomen. Alle resten van het democratische stelsel uit vroeger tijd, toen de democratie nog slechts gold in kleine kring, zoals bijvoorbeeld in Zwitserland het referendum, waarvan niets goeds is te verwachten, in sommige landen het z.g. imperatief mandaat en de ‘re-call’ (het terugroepen van afgevaardigden), behoren mijns inziens te verdwijnen, aangezien deze voor onze moderne maatschappij niet meer bruikbaar zijn. Het is wel tekenend, dat ook in het vrije verenigingsleven de instituten, welke ik zoëven heb genoemd - het referendum bijvoorbeeld heeft in zeer vele verenigingen en ook wel in politieke partijen bestaan - òf geheel zijn afgeschaft òf van zelf buiten werking gesteld. | |
[pagina 23]
| |
Ons land kent in zijn staatsrecht slechts één volslagen anti-selectionistisch principe, namelijk, dat der stemplicht, het middel, waarmede het meest-reactionaire en domste gedeelte van het kiezerscorps, diegenen dus, die er zelfs niets voor voelen om éénmaal in de vier jaren ter stembus te gaan, ten einde een biljet in de bus te werpen, tot stemmen wordt gedwongen. Dit instituut dient naar mijn mening ten spoedigste te verdwijnen. De vraag kan nu opkomen en moet ook opkomen, of de democratie en het haar inhaerent zijnde selectieprincipe volmaakt is? Ik antwoord hierop zonder reserve: Zeker niet, maar het heeft dit gemeen met alle andere menselijke instellingen, welke ook niet volmaakt zijn. Toen iemand eens den ouden Clémenceau alle bezwaren, welke hij tegen de democratie wist aan te voeren, had uiteengezet, was het antwoord van dezen Fransen staatsman: ‘Weet u wat beters?’, m.a.w., alles is ten slotte slechts betrekkelijk. Degene echter, die alle bezwaren tegen de democratie in den brede opsomt en vergeet, die tegen de autocratie onder de loupe te nemen, doet slecht werk. Is de autocratie volmaakt.? In het geheel niet; ze is in bijna alle opzichten de mindere van de democratie en zeer in het bijzonder op het gebied van de selectie. Men heeft nu wel veel bezwaren tegen het systeem van kiezen, zoals dat in democratisch geregeerde landen wordt toegepast, maar wie kiest er eigenlijk in een autocratisch regiem? - Niemand! Daar stelt men zichzelf tot ‘held’ aan; daar is geen spoor van selectie te bekennen. De meeste autocraten, die een hoge positie bekleden, hebben deze om geen andere reden kunnen innemen, dan dat hun vader die functie reeds vervulde. Noch de ene, noch de andere manier van aanwijzen biedt begrijpelijkerwijze enige garantie, dat degenen, die het meest geschikt zijn, worden aangesteld. | |
[pagina 24]
| |
Er zijn in de wereldgeschiedenis natuurlijk heersers van groot formaat aan te wijzen, doch zij hebben bijna altijd geheerst voor hun belangen, voor hun eerzucht, hun heerszucht, hun hebzucht, en hebben het volk geknecht, uitgebuit en ter slachtbank gevoerd. Welwillende autocraten, die het goed met hun volk meenden, zoals bijvoorbeeld Jozef II, komen slechts bij hoge uitzondering in de historie voor. Doch verder, wat al heeft er niet op de troon gezeteld! - Zwakkelingen, domkoppen, ellendelingen, ja, zelfs gekken in optima forma ...... Het ligt in het wezen van de autocratie, dat zij zich als zodanig steeds wil blijven handhaven en haar eigen opvolgers wil aanwijzen. Zij laten zich niet anders dan met geweld verdringen. Ik mag in parenthese misschien wel even wijzen op het feit, dat onlangs in Holland in de N.S.B. hevige critiek op den leider is geuit. Vele vooraanstaanden in die beweging hebben haar toen verlaten. Gesteld nu, dat Ir. Mussert leider van Nederland was geworden, - dan zouden deze critici hier òf in een concentratiekamp zijn opgesloten òf tegen de muur zijn gezet, want critiek had door hen niet mogen worden geuit. Gelukkig maar voor hen, dat er nog democratie in Nederland was. Vergelijk de autocraten van de huidige tijd met de leiders der democratieën. Stel een Hitler tegenover den groten geleerde en staatsman Masaryk of tegenover Roosevelt! Hiermede is in grote trekken het probleem van de democratie van de zijde der selectie besproken en dit alleen reeds is m.i. voldoende, om de schaal naar de kant van de democratie te doen overslaan. Er zijn natuurlijk nog talrijke andere argumenten - pro, die gezicht in de schaal leggen. Zij zijn, kort weergegeven, de volgende. | |
[pagina 25]
| |
Democratie is een bestuursvorm voor en door haar leden; zij alleen komt voor haar eigen fouten op en kan ze nimmer een ander in de schoenen schuiven. Democratie is een systeem van openlijk ecritiek en contrôle; op den duur het enige middel tegen leugen en corruptie. Democratie is een systeem van vrijheid van meningsuiting; zonder haar is van waarachtige bloei op geestelijk gebied geen sprake. Democratie is een systeem van vrijheid voor ieder individu, om zijn gaven te ontplooien, waarvan de vooruitgang in hoge mate afhankelijk is. Het respect voor het individu is een maatschappelijk belang van de allereerste rang. Democratie betekent vrijheid voor het individu, om zich met zijn gelijken aaneen te sluiten ten einde zijn kracht en betekenis in de maatschappij aldus te vergroten. Democratie is relativistisch; zij erkent de waarde van anderer mening. Daaruit vloeit verdraagzaamheid voort. Het compromis is der democratie eigen, d.i. de erkenning, dat alles niet in eens kan worden verwezenlijkt, doch alleen stap voor stap. Democratie is het middel, om op vreedzame wijze de maatschappelijke machtsverschuivingen te registreren (het is beter koppen te tellen, dan deze in te slaan). Zonder deze mogelijkheid ontstaan in de maatschappij ondragelijke spanningen, welke slechts door geweld (revolutie) kunnen worden ontbonden. Democratisch geregeerde landen zijn, in tegenstelling tot de autocratieën, in het bijzonder in het huidige tijdsgewricht, vreedzaam in haar buitenlandse politiek, tegenover de oorlogszuchtigheid der autocratieën. Zelfs al zou het democratische stelsel alle fouten hebben, | |
[pagina 26]
| |
welke het door zijn vijanden worden toegedicht, dan is het nog het enige systeem, hetwelk de mogelijkheid in zich sluit deze fouten te herstellen. Plato heeft meer dan 2000 jaar geleden, toen hij de verschillende staatsvormen besprak, gezegd: ‘De Tyrannis is het slechtste politieke systeem; zij is gebouwd op leugen en geweld’. Ik heb aan deze uitspraak niets toe te voegen. |
|