Dirck Volckertszoon Coornhert
(1941)–H. Bonger– Auteursrecht onbekendStudie over een nuchter en vroom Nederlander
[pagina 134]
| |
Hoofdstuk VII
| |
[pagina 135]
| |
een met zeven zegelen gesloten boek’ zoals Prof. Becker zegt.Ga naar eind174) Wat zijn de oorzaken hiervan? Ten eerste is bij mijn weten de invloed van Coornhert nog nooit grondig onderzocht, nooit zijn de sporen van zijn denkbeelden in de rijke pamfletten litteratuur gevolgd, nooit nog heeft men de draden van zijn perfectisme in binnen- en buitenland nagegaan. Op de tweede oorzaak wees ik in het begin van dit hoofdstuk. Coornhert's invloed is zo groot, wijdvertakt en ‘vanzelfsprekend’ geweest, is zo volledig opgegaan in Nederland dat het moeilijk is om concrete gegevens te verzamelen. Daarbij moeten wij het feit niet uit het oog verliezen dat Coornhert nooit een stichter van kerk of groep heeft willen zijn, dat hij nooit volgelingen heeft willen hebben, dat dus zijn erfenis nooit door hem beschreven, in talloze kleine delen verdeeld aan velen is gekomen. Voeg daarbij dat de Calvinisten, vooral tijdens het Bestand, de Remonstrante tegenstanders langen tijd gedwongen hebben min of meer ‘ondergronds’ te arbeiden, wat aan het openlijk noemen van den veelgehaten Coornhert zeker niet ten goede zal zijn gekomen. Zonder enige twijfel is Coornhert's invloed zeer groot geweest. Ik durf zover te gaan dat ik hem wil rekenen tot de tien Nederlanders wier denkbeelden onvervreemdbaar zijn gaan behoren tot de geestelijke inhoud van het Nederlandse volk. Geheel onbewijsbaar is deze bewering niet. De woede van de Calvinistische predikanten tijdens en na zijn leven, het veldwinnen van de godsdienstige verdraagzaamheid, de wijde verspreiding van zijn volmaakbaarheidsideeën, de opkomst van het Remonstrantisme, de geest der Collegianten, de mentaliteit van de regentenklasse en breder, de gehele geestelijke structuur van de latere tijden zijn evenzovele bewijzen voor Coornhert's invloed. Wat bij Erasmus in het groot geldt, is voor Coornhert op kleiner schaal waar. Ik behoef niet uit te wijden over de beslissende invloed op zijn ‘ander ick’, Hendrick Laurensz. Spiegel, op Cornelis Boomgaert, den Waterlander Hans de Ries, op Prins Willem van Oranje, ten dele op Pieter Bor, Jan van Hout, Hendrik Niclaes, den rederijker Louris Janzoon en tal van andere tijdgenoten. Ook als wij afzien van het noemen van namen, zijn de talrijke uitgaven van zijn pamfletten en geschriften bewijzen dat Coorn- | |
[pagina 136]
| |
hert in zijn tijd vaak verguisd, vaak bewonderd, in ieder geval een man is geweest waarmee men rekening had te houden en ook hield. Het is geen gewoonte dat tegenstanders de verdiensten van hun vijand vergroten of overschatten, daarom is het des te merkwaardiger dat Donteclock, sprekend over Coornhert zeide: ‘... dat de Coornhertisten, de nieuwe Pelagianen, d' alder grootste secte zyn, met de natuer ende conditie van de Hollanders wel overeenkomende...’Ga naar eind175). Arend van Buchell schrijft, zo deelt Prof. Becker in zijn meergenoemde artikel mee, dat Coornhert in Haarlem en Gouda zeer vele leerlingen en volgelingen heeft en dat hij een nieuwe ‘opvatting’ omtrent de godsdienst schijnt te hebben ingevoerd. De anecdote waarin verteld wordt dat de Leidse Hoogleraar Arminius, begonnen met een studie om Coornhert's denkbeelden te weerleggen, zijn taak niet heeft kunnen voleindigen omdat hij overtuigd werd van de juistheid van Coornhert's ideeën, mag onbewezen zijn, zeker is dat de Arminianen ook ‘Coornhertisten’ werden genoemd. In het pamflet: ‘Arminiaensche Dreckwagen’, geschreven in 1618 lezen wij: ‘... 't is eender Volkert-zoon, der Staten Secretaris,
Hem die wel roemen mach oft menich niet en waent,
Die voor Armini leer de weghen heeft gebaent.
En g'lijck men de Poeets mach noemen Homeristen
So mach men D'Arminijaens recht noemen Coornhertisten,
En g'lyck een sogh-kint suyght zijn voedsel uit de mem
So is hy hun de dorst, sy hebbent al uyt hem...’Ga naar eind176)
Busken-Huet schrijft, wel zeer apodictisch: ‘De denkbeelden zijner wellevenskunst zijn naderhand een wachtwoord der remonstranten geworden.’Ga naar eind177) Is het niet een bewijs voor de macht van Coornhert's pen dat de beroemde Professor Lipsius (overigens een bewonderaar van de Wellevenskunst) door de critiek op hem in ‘'t Proces van 't Ketterdooden’ zo onaangenaam was getroffen en zeker ook in 't nauw gebracht, dat hij mede daardoor het raadzamer vond | |
[pagina 137]
| |
zich in Leuven te gaan vestigen? Uit de brieffragmenten voor in de Werken weten wij hoe hoog Hugo de Groot den schrijver schatte; uit Dr. H.A. Enno van Gelder's boek: ‘De levensbeschouwing van Corn. Pietersz. Hooft’ leren wij dat deze rechtschapen magistraat, voor wien onverdraagzaamheid in godsdienstzaken een gruwel was, Coornhert hogelijk bewonderde. Ook op den veelzijdigen, onevenwichtigen Libertijn Coenraad van Beuningen hebben Coornhert's geschriften invloed gehad.Ga naar eind178) Hoewel Coornhert in zijn eigen tijd zeker niet tot de Libertijnen gerekend mag worden, staat het vast dat de 17e eeuwse ‘vrijgeesten’ veel aan hem te danken hebben. Zijn invloed op de Collegianten, volgens Troeltsch zeer groot, zou onderzocht moeten worden. Het lijkt mij zeker dat de Collegianten samenkomsten nauw genaderd waren tot Coornhert's ideaal. Zeker ook heeft P.C. Hooft Coornhert's werken gelezen, wij kennen de, overigens weinig fraaie, regels over hem: ‘'k ontfing tot Amsterdam,
ik gaf ter Gouw mijn geest
Wiens strijd voor zeden, schrift en vrijheid is geweest.’
Vossius' vriendschap met van Beuningen maakt het vrij zeker dat ook deze geleerde bekend was met Coornhert's geschriften. Dat, omdat de ‘burger’ Coornhert opzettelijk uitsluitend in het Nederlands schreef, de universitaire wereld hem als een enigszins buiten hun geleerde kring staande autodidact heeft beschouwd, kan de oorzaak zijn dat hij niet zo vaak genoemd wordt als men zou verwachten. Toch zou ik durven beweren dat er geen theoloog, geen intellectueel van 1550 tot ver in de 17e eeuw in de Nederlanden geweest is, die zich geen oordeel had gevormd over de denkbeelden van den ‘Deught-helt’, en dat er weinig ongeletterde gelovigen waren die nooit van hem hadden gehoord. De buitenlandse invloed is nog meer terra incognita. De overeenkomst in denkbeelden van Coornhert met die van de eerste Methodisten Wesley en Fletcher moet opvallend groot zijn, terwijl de schrijver over Gottfried Arnold, Erich Seeberg, schrijft: ‘...und es ist kein Zweifel, dass die Anschauung Arnolds von | |
[pagina 138]
| |
den Ketzern an Coornhert und die Männer seines Schlags anknüpft und in Zusammenhang mit dem liberalen humanistischen Protestantismus emporgewachsen ist.’Ga naar eind179) Het beroemde boek van Arnold zou een kanaal kunnen zijn geweest waarlangs velen met Coornhert's gedachten hebben kennis gemaakt. Zolang er geen speciaal onderzoek is gedaan naar de buitenlandse invloed, heeft het weinig zin zich in gissingen te gaan verdiepen, liever verlaat ik met een citaat van Willem de Clercq dit onbekende terrein om een andere zijde van Coornhert te gaan beschouwen. In zijn knappe boek over de invloed der vreemde letterkunde op onze litteratuur schrijft hij: ‘Talrijk zijn de schitterende namen in iedere Letterkundige geschiedenis, gering echter het getal van diegenen, die, welken weg zij ook betraden, in hunne geschriften een getrouw afdruksel geven van dien landaard waartoe zij behooren en de begrippen der eeuw waarin zij leven. Onze geschiedenis vertoont ons in dit opzigt Maerlant in de dertiende, Coornhert in de zestiende, Cats in de zeventiende eeuw; terwijl Hooft, Huygens en zelfs Vondel, minder het beeld van den oorspronkelijken Nederlander vertoonen.’Ga naar eind180) Ja, Coornhert is een typische Nederlander, daarover zijn de meesten die over hem schreven het eens. Wat betekent dit? Wellicht kan ik door dit punt nader te beschouwen zowel iets te weten komen over den persoon van Coornhert, misschien ook iets meer over de geest van het Nederlandse volk. Wil ik meer concreet zijn in deze zo vaag en dikwijls te dichterlijk behandelde materie, dan moet ik een paar psychologische termen invoeren. Hoe is dan Coornhert's psychische structuur? Boven al zijn eigenschappen steekt uit de geweldige activiteit. ‘Hij was een vyandt van ledicheydt, syn ghewoonte was meest 's avondts ten thien uren slapen te gaen, ende wederom 's morghens ten vier uren op te staen, seggende dat zes uren te slapen meer dan ghenoech was, ende dat men deur 't langhe slapen, het leven vercorte, ende met vroech opstaen ende waken het corte leven verlenghde...’Ga naar eind181) ‘Zes uren slapens is de schuld der naturen
Slaept ghy dan is u levens sleur twalef uren,
Zydy dan van 'tvierendeel uws levens niet self een dief?...’
| |
[pagina 139]
| |
vroeg Coornhert zelf in zijn ‘Protest teghen den slaep.’Ga naar eind182) Theorie en praktijk komen, zoals altijd bij hem, overeen. Ziet men de drie zware folio delen van zijn geschriften, rekent men daarbij de daarin niet voorkomende stukken, beschouwt men zijn etsen en gravures, volgt men in ‘De Bronnen’ zijn ambtelijke bezigheden, ziet men de brieven, dan verwondert men zich over de stroom van energie en werkkracht. Tot de laatste dag bleef zijn activiteit groot en nimmer ophoudend. Hij behoort tot de mensen die, hoe rustig, evenwichtig en gelijkmatig, voortgezweept lijken door een macht die hen tot uiterste krachtsinspanning opjaagt in de wedstrijd met het korte leven. Niet minder zeker is het dat hij, volgens het schema van Prof. Heymans, een secundair functionnerende natuur heeft gehad. Rustig, gelijkmatig, doorzettend, geloofwaardig, zelfstandige denkbeelden, lang nawerkende indrukken, wij treffen dit alles aan bij Coornhert. Ook daarover zal geen verschil van mening bestaan. Moeilijker is de vraag te beantwoorden of hij emotioneel was. In ieder geval staat vast dat zijn emotionaliteit niet uitgesproken is geweest, dat hij ver van de hoek uit de psychische cubus verwijderd is. Als wij de brief beschouwen die Coornhert aan Spiegel schreef bij de dood van zijn vrouw, lijkt het of er een onaandoenlijk man schrijft, maar als we zijn levensbeschouwing kennen, blijkt dit toch meer schijn dan werkelijkheid te zijn. Door emoties mag men zijn leven niet laten leiden, zij verduisteren de rede, was zijn stoïcijns principe. Dit gelijkmoedig verwerken van gevoelens kon Coornhert, dus zijn emotionaliteit is niet overheersend geweest, maar om hem daardoor als on-emotioneel te zien is zeker onjuist. Onaandoenlijk was hij allerminst, er gaat een grote gevoelsstroom onder al zijn denken; de directe liefde voor God en medemens is de basis van zijn ideeën. Medelijden, barmhartigheid, welwillendheid en vooral een vermogen om geschokt te worden door onrecht en wreedheid, ook verontwaardiging moeten ons tot conclusie brengen dat hij wel degelijk tot de emotionelen gerekend moet worden, een emotionaliteit, getemperd door de ten troon geheven ratio. Zijn jeugd- | |
[pagina 140]
| |
verzen; de ‘reien’ uit zijn zinnespelen en het simpele feit dat hij een dichter was, kunnen dan nog tot proef op de som dienen. Dus hij was een zeldzaam harde werker, hij was heftig (iets anders dan onrustig), hij had een streng godsdienstige en zedelijke levensopvatting, was gehecht aan het vaderland, was zich van een innerlijke roeping bewust, hij moet behoord hebben tot het gepassioneerde type, het mensensoort waar zo vele grote figuren, zowel practici als theoretici, toe behoren.Ga naar eind183) Velen hechten meer waarde aan de indeling die de gevoelsbetoning insluit. Behoorde Coornhert dan volgens de terminologie van E. Kretschmer tot de cyclothyme of tot de schizothyme temperamentsgroep? Sommigen menen dat Coornhert een schizothym is geweest, in tegenstelling met Bor, een vrij zuiver voorbeeld van een cyclothym. Coornhert's werklust en eeuwige polemieken brachten hen tot deze conclusie. Coornhert maakte zich door zijn debatten en polemeriseerlust langzamerhand onmogelijk bij de leidende politieke figuren in Nederland, waarbij het cyclothyme type overheerste, is hun stelling. Ik ben van oordeel dat een foutief begrip omtrent Coornhert's geestelijke ‘vechtlust’ de oorzaak is van de onjuiste kijk op den mens Coornhert. Was Coornhert werkelijk een fanaticus, die zelfs querulante trekken bezat, was hij een ‘gespleten’ introvert, omdat hij veel gepolemiseerd en gedebatteerd heeft in zijn leven? Dit vraagstuk komt altijd op dit principiele punt terug: Is iemand die zich in woord en geschrift verzet tegen introverte, starre, schizothyme fanatici, daarom zelf een fanaticus? Er zal geen tegenspraak zijn als men Calvijn, een ‘Mensch der starren Konzequenz, des durchdachten Systems’, als een zuiver voorbeeld ziet van een schyzothymGa naar eind184). Idealist, fanaticus en despoot. Ook de kleine Nederlandse volgelingen bezitten, in mindere mate, deze trias. Bogerman, Trigland, Danaeus, Donteclock zijn schyzothyme fanatici. En zou Coornhert tot hen behoren wat mensentype betreft? Op geen ogenblik van zijn leven is Coornhert een dogmatisch, onverdraagzaam, introvert, star mens geweest. Hij streed tegen de fanatici, zeker, maar dat is gans iets anders. Het was een strijd voor verdraagzaamheid. Als de wereld uit verdraagzamen had bestaan zou Coornhert daarover geen woord van polemiek | |
[pagina t.o. 140]
| |
D.V. Coornhert. Gravure, geplaatst achter den titel van het Eerste Deel der Wercken. Uitgave 1612. (Univ. Bibl. Amsterdam.)
| |
[pagina 141]
| |
hebben geschreven. Coornhert's sociale belangstelling, zijn verzoeningspogingen in het groot (Protestantisme en Rooms-Katholicisme) en in het klein (de onenigheden van de Dopers), zijn zin om te willen en te kunnen bemiddelen, zijn beroep op ‘good-will’ en eendrachtszin stempelen hem juist tot een mens die in hoge mate extravert was, die dus uitging van de werkelijkheid en daarop zijn denkbeelden grondde, die niet de wereld vanuit een dogmatisch standpunt trachtte te vormen en te vervormen. Coornhert, hoe principieel ook, was een a-dogmatisch realist, want de menselijke mogelijkheden gaven hem de grenzen van zijn denkbeelden. Het is jammer dat de ons bekende portretten van Coornhert hem niet geheel vertonen, maar toch zijn de, ook in dit boek opgenomen, afbeeldingen zeker voldoende om in te zien dat hij althans niet tot de groep behoort waarvan Calvijn een zuiver voorbeeld was. In antwoord op hen die in Coornhert een ‘vechtjas’ willen blijven zien laat ik hem zelf aan het woord: ‘... wat hebben sulcke stille-zitters, hen self levers, ende danckghevers dus seer te vreesen, voor een anders moeyten? Hebben zy noch wil, noch verstandt, nochte vermoghen om andere in de vorderinghe tot de waerheydts noodige kennisse nut te zyn? Ick hope, dat zy 't niet en benijden, dat het door anderen de moeyten ende ondanck in den name Christi ghetroost zynde, wettelyck gheschiedt... Maer och of die wijse Luyden... my hier of vruntelijck aenspraken, ende sulcx onderrichteden dat ick konde verstaen, dat ick met goeder conscientiën teghen Gode, teghen myn Vaderlandt ende teghen mijnen even-naesten mochte swijghen, tot groove doolinghen, die ick sie ende wete. Hoe gaerne soude ick als een Visch verstommen...’Ga naar eind185) Zou een schyzothym mens het volgende kunnen schrijven? ‘...zijt op U hoede goedwillighe Leser, voor den schrijver deser dinghen: want die mede een mensche is, die mede ghedoolt heeft, ende noch dolen en mach...’Ga naar eind186) Coornhert kon zichzelf beschouwen, kon afstand tot zichzelf nemen en bezat de eigenschap die geen introvert mens bezit, hij nam zichzelf niet steeds au serieux. | |
[pagina 142]
| |
‘...Hout stil, bidt Godt, wilt niet ghelooven
Ten stemt met zyn gheest overeen.
Proeft den gheesten, ghelooftse niet al,
Ghelooft my oock niet, zydy niet mal,
Ghelooft gheen mensch, maer Godt alleen...’Ga naar eind187)
Men heeft wel eens een poging gedaan om de humor uit Vondel's verzen te verzamelen. Het resultaat was pover; hoeveel dankbaarder zou het zijn de humoristische passages van Coornhert te zoeken. Coornhert had humor, vaak komt deze in woordspelingen en vergelijkingen, in situatietekening en wijze van beschouwing het doodernstige levenswerk kleurig maken. Men leze de tragi-comedie der ‘Maeghdekens-Schole’, waarin een schat van geest en vereffenende humor te vinden is. Maken wij de balans op, dan moet de conclusie volgen dat Coornhert niet alleen niet tot de schyzothymen behoort, maar dat hij een vrij zuiver voorbeeld is van een ‘ongespleten’ mens, geen fanaticus, geen dogmaticus, geen intro-vert; een cyclothym. * * * Dominee Donteclock zag het juist in toen hij over de Coornhertisten schreef: ‘... met de natuer ende conditie van de Hollanders wel overeenkomende.’ Zouden wij naar aanleiding hiervan, omtrent de ‘natuur’ van het Nederlandse volk iets te weten kunnen komen? Wellicht is het een trek van het Nederlandse volk dat het over het eigen karakter kan denken, spreken en schrijven. Dat wil dus zeggen; wij kunnen beschouwen, wij kunnen afstand nemen, wij kunnen buiten ons zelf treden, ons volkskarakter is over het algemeen niet naar binnen gekeerd, maar is gericht op de buitenwereld. Dit mag als eerste stap gelden voor een kleine, oppervlakkige onderzoekingstocht op het moeilijke, als voor den onderzoeker met landmijnen bezaaide terrein dat de Nederlandse volksaard heet. Iedere stap kan een misstap worden. Voorzichtig, eerst tastend, nooit overhaast, moet men hier verkennen. Men zal slechts een zeer algemene, relatieve conclusie mogen trekken, nooit zal men door de gemengde aard van ons volk algemeen geldende waarheden kunnen vinden. Steeds zal men in de verleiding komen eigen kring algemeen te willen zien, vaak zal de | |
[pagina 143]
| |
wens medespreken, altijd zal men de neiging hebben fouten te verkleinen en te verdoezelen. Allereerst de vraag of ons volkskarakter van de 16e eeuw tot nu beschouwd grote veranderingen heeft ondergaan. Het komt mij voor dat in alle tijden in elk land alle mensentypen voorkomen, nu eens beheerst de een het openbare leven, in een andere periode een ander type. Een reeks van maatschappelijke oorzaken ‘roept’ een bepaald mensentype naar voren. Maar zeer in het algemeen gesproken mogen wij toch zeggen dat met de geleidelijk zich ontwikkelende Nederlandse staat één bepaald type mensen min of meer ononderbroken ‘aan het woord’ is geweest, en dat type was en is het cyclothyme, niet fanatieke, critische mensensoort. En dan, als het waar zou zijn dat wij nuchter zijn, is dat dan kenmerkend Nederlands of is dat ook een kenmerkende eigenschap van andere volken? Steeds zal men de ‘tegenproef’ moeten nemen. Als het waar is, dat wij op onze rust gesteld zijn, is dat dan waar voor een ongelovige Friese dagloner, voor een Rooms-Katholieke Brabantse fabrikant en voor een Protestante Amsterdamse kruidenier? Met andere woorden, moeten wij niet de provinciale geaardheid en allereerst de verschillende klassen scheiden? Prof. Huizinga schreef de prachtige studie over ‘Nederland's Geestesmerk’.Ga naar eind188) Aan de hand van dit geschrift wil ik tenslotte Coornhert nog eens beschouwen als prototype van een Hollands burger, het type mens dat zijn stempel heeft gedrukt op alle belangrijke uitingen en voortbrengselen van het Nederlandse volk. Prof. Huizinga ziet ons volk als een burgerlijk volk. Ontdaan van alle gevoelens wil dit woord dus alleen zeggen dat de derde stand; kooplieden en handwerkslieden, de stedelijke bevolking, vrij, onafhankelijk en zelfbewust, ook individualistisch, de toon heeft aangegeven in het leven van ons volk. Noch adel, noch geestelijkheid hebben invloed gehad zoals in enkele andere landen van Europa. Uit de steden is onze beschaving gekomen. Hoe is dan die Hollandse burger? Met de volledige erkenning dat elke typering, abstrahering, elk beschrijven van een type theorie is, zelfs toegegeven dat de Hollandse burger even zelden voorkomt als welk ‘ideale type’ ook, meen ik toch dat er eigenschappen te vinden zijn, die de meesten gemeenschappelijk heb- | |
[pagina 144]
| |
ben, dus die andere gebiedsdelen, andere volken niet zo kenmerkend bezitten. De Hollander was en is nog over het algemeen, zoals ook Huizinga zegt, onheroïsch (onze moderne ‘helden’ zijn mensenredders op zee), gesteld op vrijheid en rust, hij is nuchter, uiterst critisch, menselijk betrouwbaar, onverzettelijk, krachtig, hij heeft een grote mate van gezond verstand, hij kent een platte, enigszins drastische humor, hij heeft een minachtende afkeer van overdrijving op welk gebied ook, staat niet open voor grote vervoerende gedachten en gevoelens en is niet spiritueel. Slechts de 16e eeuwse kenmerkende vroomheid heeft in de ontwikkelingsgang van een groot gedeelte van ons volk plaats gemaakt voor een zeker nuchter beschouwen van geloofszaken. Een Nederlands geleerde, met wien ik sprak over het karakter van ons volk, zeide mij eens dat hij geen uitdrukking kende waarin de volksgeest zo juist zichzelf tekende, als in het droog humoristische gezegde: ‘Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg.’ Gewone mensen zijn wij en willen wij zijn. Wij staan niet open voor het grootse, het extreme, wij zijn ingesteld op het kleine, het dagelijkse, het ‘gezellige’, vooral in het menselijk verkeer. Wij zijn verdraagzaam, maar niet tegenover de onverdraagzamen, wij zijn van oordeel dat ‘de soep niet zo heet gegeten wordt, als zij opgediend wordt’, wij kijken, vol wantrouwen, de kat uit de boom. Het komt mij voor dat een der meest kenmerkende eigenschappen van het Nederlandse volk is, dat het verhevene alledaags wordt gemaakt (Jacob Cats) maar ook het alledaagse verheven (Johannes Vermeer). Daar hangt mee samen, een feit waar tallozen op gewezen hebben, dat wij, gelegen tussen drie machtige cultuurstromingen, deze steeds verwerkt hebben, zonder ooit onze aard verloren te hebben. Alles wordt bij ons ‘naer 's Lants gelegenheit’ verhollandst. Men zou de grote plaats die wij in de Europese cultuur hebben ingenomen kunnen vergelijken met een zeef. Van alle er op geworpen stromingen, politieke en culturele, wordt onherroepelijk alleen datgene doorgelaten wat met onze aard overeenkomt, al het extremistische, het bizarre, het overdrevene, het on-menselijke, het wrede, en niet te vergeten het vage blijft op de zeef. ‘Alles met mate’ zou een in Holland gevonden regel | |
[pagina 145]
| |
kunnen zijn. Het woord is van een Fransman, maar het is van toepassing op elke Hollander: Wij zijn mensen voor wie de werkelijkheid bestaat. Van de werkelijkheid gaan wij uit en wij komen er bij terug. ‘Geen vogel vliegt zo hoog, of hij moet zijn voedsel op aarde halen’ zei Coornhert. Ons volk is maar tendele dogmatisch, het is weinig abstract, het is ondernemend, maar niet avontuurlijk, het is gehecht aan het materiele. Samenvattend zou ik durven beweren dat er geen volk in Europa te vinden is, waar het extraverte mensentype zo veelvuldig voorkomt als bij het Nederlandse volk. Ben ik niet in de fout vervallen om alleen het ‘klein’ burgelijke te schetsen? Ik meen van niet, ik heb getracht het gemiddelde te bewaren, geen grote namen van zeehelden, schilders, geleerden te noemen, alleen de Hollandse ‘al de Werelt’ te benaderen. Coornhert is een uitzonderlijk mens geweest, maar zo'n typische Hollander dat hij, vaak in verhoogde potentie, vele van de genoemde eigenschappen bezit. Hij is critisch, nuchter, niet dogmatisch, hij is weinig abstract, hij is ‘menselijk’, hij is alleen fel tegen degenen die extremistisch zijn, hij gunt ieder zijn plaats onder de zon, hij heeft humor, maar hij is ernstig; het leven is geen spel, geen avontuur voor hem, hij is redelijk en optimistisch, heeft vertrouwen in den mens, is individualistisch, bescheiden maar zelfbewust, en het grootse en vervoerende, het meeslepende wordt bij hem gekanaliseerd tot het redelijk nuchtere, hij is een realist en een practicus, maar hij is ook een idealist, hoewel de grenzen van het bereikbare nooit overschreden worden. Hij is ethicus, zonder een zedemeester te zijn; hij is vroom, zonder een sprankje zoetheid, hij is door niemand en niets uit zijn zelfverworven evenwicht te brengen. Klaar en doordringend kijken zijn ogen ons aan, onderzoekend en oordelend, zodat ieder die zich onzeker voelt in het leven de blik zal moeten neerslaan. Het is de Hollander die ons Nederlanders aankijkt. Misschien zijn vele van zijn denkbeelden verouderd, maar zijn levensbeschouwing en zijn idealen zullen tot het Nederlandse volk blijven behoren. |
|