Geschiedkundige gedenkstukken en aanmerkingen over het bestuur van Holland. Deel 3
(1820)–Lodewijk Napoleon Bonaparte– AuteursrechtvrijHolland.De Maarschalk dumonceau werd tot Gouverneur van Amsterdam benoemd, en de Maarschalk de winter kreeg het opperbevel over de eskaders van Texel, het Vlie en Harlingen. De Generaal van hoogendorp, die benoemd was geworden als Minister-Plenipotentiaris aan het Hof van Pruissen, kreeg zijn ontslag en werd vervangen door den Heer reynolds. De Franschen bezettede bij verrassing het fort Rammekes, in Zeeland, en zonder den Koning daarvan kennis te geven. De Heer mollerus, Secretaris van legatie bij het Russische hof, werd vervangen door den Heer van zuilen van nijveld. De Fransche papieren gewaagden van eenen verbodenen handel, welke op de kusten van Oldenburg plaats hadden; ondertusschen waren de kusten geheel en al door talrijke detachementen Fransche tolbedienden bezet, en het Gouvernement van Oldenburg had het opzigt over den geheelen koophandel aan deze tolbedienden afgestaan. Het eenige, waarop deze klagten doelden, was een transito-han- | |
[pagina 103]
| |
del tusschen Holland en Oldenburg. Doch kon men eenen handel als verboden beschouwen, wanneer dezelve niet bestond dan na het vertoonen van certificaten, door het Gouvernement of daartoe aangestelde personen afgegeven? Men was reeds begonnen met Holland van geheel Europa af te scheiden, en om hetzelve zijne handelsbetrekkingen met Duitschland te ontnemen, ten einde daardoor het langgewenschte doel zoo veel naderbij te komen - namelijk, om de Hollanders tot wanhoop te brengen. Op den 17den Julij schreef de Keizer uit Schonbrunn aan den Koning den navolgenden brief: ‘mijn broeder! | |
[pagina 104]
| |
Het was waar, dat de Heer van starremberg zich over Holland naar Engeland had begeven; doch hoe vele Fransche Agenten hadden op diezelfde wijze hunne reis genomen? Men heeft gezien, dat de weeskinderen tot den militairen dienst waren bestemd geworden, in navolging van hetgeen voormaals ten aanzien van de marine in Holland had plaats gehad. Deze maatregel was wezenlijk, in vele opzigten, voor deze jonge lieden nuttig. 1o. Dewijl het Gouvernement den oorlog niet voerde, en nimmer voeren zou, dan ondanks zich zelven, hetgeen deze jongelingen waarborgde voor de vrees van ver af gezonden te zullen worden. 2o. Zij behoefden nimmer in de kolonien te dienen. 3o. Dewijl de talrijke instellingen voor de weeskinderen zoo opgepropt waren, en in hunne finantiën zoo slecht stonden, dat de kinderen dag aan dag meer en meer gebrek begonnen te lijden aan de onmisbaarste behoeften. 4o. Zij waren meestal zeer zwak en ziekelijk, uit hoofde van gebrek aan goed voedsel en beweging. 5o. En, eindelijk, dewijl zij de Godshuizen doorgaans in den gevaarlijksten ouderdom, dien van de manbaarheid, verlieten, zwak en buiten staat, om op eene behoorlijke wijze in hun onderhoud te voorzien, zoodat een groot getal van dezelven, na van het eene beroep tot het andere te zijn overge- | |
[pagina 105]
| |
gaan, eindelijk genoodzaakt werden, om dienst te nemen, wanneer zij afgemat en uitgeput waren, en nadat zij gewoonten hadden aangenomen, die niet alleen vreemd aan den militairen stand waren, maar zelfs daartegen volkomen aandruischten. Zij werden dan even zulke slechte soldaten, als zij voorheen ongelukkige ambachtslieden geweest waren.Ga naar voetnoot(*) Deze maatregel vond geene tegenkanting, toen men aan de natie het belangrijke doel van denzelven deed gevoelen, dewijl men daardoor voor altijd de conscriptie onnoodig wilde maken, hetgeen niet geschieden kon, dan door het vrijwillig dienstnemen, op alle mogelijke wijzen, aan te moedigen. Bovendien hing deze bestemming van die jongelingen van hunnen eigenen wil af. Het was alleen maar, om hun smaak voor den militairen stand te doen krijgen, of, voor het minst, om hen daar niet tegen voorin te nemen: het waren alleen dezen, die ten koste van het land of de steden worden opgevoed, die tot den militairen stand werden genoodzaakt. | |
[pagina 106]
| |
Toen men te Rotterdam in de Godshuizen kwam, om hen, die zin in den militairen stand hadden, te verzamelen, betoonde de werf-officieren zeer weinig behendigheid; door eenen overgedrevenen ijver wilden zij een grooter getal jongelingen daartoe noodzaken; dit deed de aandacht van het publiek ontwaken, te meer, daar deze soort van militaire operatie eene zeer groote nieuwigheid voor hetzelve was. Nieuwigheid en militaire maatregel, dit was tweemaal meer als er noodig was, om de Hollanders in het harnas te jagen. Bovendien is het meer dan waarschijnlijk, dat de Regenten dier huizen, en andere belanghebbenden, alles deden, om het publiek op te winden tot het verhinderen van dezen maatregel, die met dat al zeer in hun belang was, zoo zij niet gevreesd hadden, dat het Gouvernement zich al de bijzondere administratiën zoude toeëigenen, hetgeen onmogelijk was, dewijl dit tegen de wetten van eigendom zoude gehandeld zijn; zonder deze vrees zouden de Regenten en de Administrateurs dezer huizen dezen maatregel hebden goedgekeurd, dewijl dezelve hen van zulk een aantal van weeskinderen zoude hebben ontlast. Er vergaderde eene groote menigte volks voor het weeshuis te Rotterdam, men wilde zich tegen het vertrek van de weeskinderen verzetten, de werf-officieren wilde hunne instructie volgen, het oproer vermeerderde, de gewapende burgermagt, die het vertrek der weeskinderen, wilde begunstigen, konde daar niet in slagen, het voortdurende der woor- | |
[pagina 107]
| |
denwisselingen verhitte de gemoederen, de bevelen van het Gouvernement werden niet ten uitvoer gebragt. De Minister van Oorlog gaf daarvan kennis aan den Koning, die zich op het Loo bevond, terwijl hij tevens bevel had gegeven, om troepen naar Rotterdam te zenden. De Koning had den tijd nog, om dit te verhoeden, en daar men bevreesd was voor de gevolgen van deze gebeurtenis, antwoordde de Koning: ‘Het Gouvernement alleen heeft het regt, om te beoordeelen of een maatregel goed is of niet, de eenige zaak, die in aanmerking moet komen, is, of men het regt heeft, om te vorderen hetgeen men beveelt. Dit regt meen ik te hebben, dewijl de jonge lieden niet gedwongen worden en het hier alleen dezulken betreft, die ten koste van het algemeen onderhouden worden. Het zal dus genoeg zijn, om den geest van dezen maatregel aan het volk van Rotterdam op te helderen, en daar zij Hollanders, dat is billijk en verstandig, zijn, zullen zij de waarheid gevoelen van hetgeen ik aanvoer en hun wederstand zal niet alleen ophouden, maar ik houde mij overtuigd, dat zij, in het vervolg, het hunne zullen toebrengen, om deze aanwerving gemakkelijk te maken, dewijl het doel van dezelve van zulk een groot aanbelang is.’ Aldus, in plaats van eene vertooning van magt en toebereidselen tot tuchtiging te maken, zond hij alleen den Landdrost daar heen, deze deed de Ma- | |
[pagina 108]
| |
gistraat en de Vroedschappen van de stad vergaderen, en sprak vervolgens tot het volk, hij las hun eenen ophelderenden brief van den Koning voor, en de geheele zaak eindigde met het vertrekken van de jonge lieden en door eene toejuiching. Gelukkige natie! waar het gezond menschelijk verstand, de billijkheid en de menschlievendheid zich even zeer doen gelden! Zij, die u zullen besturen, en die uw karakter wel zullen kennen, zullen de gelukkigsten en tevens de verstandigsten van alle volksbestuurders zijn, wanneer zij uw gezond oordeel weten na te volgen en u gelukkig trachten te maken. |
|