Geschiedkundige gedenkstukken en aanmerkingen over het bestuur van Holland. Deel 3
(1820)–Lodewijk Napoleon Bonaparte– AuteursrechtvrijZaken van Spanje.In weerwil van al de voordeelen, die de Fransche legers dagelijks op de Spanjaarden behaalden, nam de volksopstand hand over hand toe; wanneer de opstandelingen verstrooid waren, dan verzamelden zij zich op nieuw en kregen dan nog grootere magt. De Markies de la romana, die bij Epinosa geslagen was, kwam weder in Galicie met eene ontzagverwekkende magt te voorschijn en tartte de Franschen uit. In den veldslag van den 17den Maart overdekte de Hollandsche brigade zich met roem. Zij verliet hare legerplaats van Talaveyra de la Reyna | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||
op den 15den Maart, trok de Taag over, en den volgenden dag kwam zij te Paraleda de Gardin. Den 17den ontmoette zij den vijand bij Bonnal en dreef denzelve in zijne stelling terug. De vijand zich in de rotsen teruggetrokken hebbende, viel de divisie van den Generaal laval hem aan; de Hollandsche brigade stond in reserve. De Hollanders formeerden een carré en ondersteunden den aanval der divisie, onder een zeer levendig vuur van de infanterie en het schroot van de artillerie, en rukten voort met het geweer in den arm, tot tegen de verschansingen: deze vermetele daad joeg den vijand op de vlugt en de overwinning werd daardoor beslist. Op den 29sten Maart sloeg de Generaal sebastiani de Spanjaarden volkomen bij Ciudad Reale, en joeg hen uit een tot aan de andere zijde van la Sierra Morena. In deze batailje vielen de Hollandsche husaren de Spaansche infanterie met eene zeldzame onverschrokkenheid aan, en tevens met het beste gevolg. Onder de Officieren, die zich hier het meeste onderscheidden, telde men den Kolonel roest, de Kapiteins coti, weitsel en falken, de Adjudant-Majoor hoevenaar, de Eerste Luitetenants verhagen en lesueur, de Luitenants van omphal en rodekerke en de Onder-officier hunnerman. De Generaal sebastiani schreef aan den Koning, wegens dit gevecht, in de volgende bewoordingen:
‘Ik reken mij verpligt om Uwe Majesteit kennis te geven van het luisterrijk gedrag van Hare husa- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||
ren, en voornamelijk van dat van hunnen Kolonel, de Ridder roest van alkemade. Het door hen gehouden gedrag bij de gevechten, die plaats gehad hebben den 7den dezer te Ciudad Reale en den 28sten te Santa Cruz, maakt hen onsterfelijk. De moed, dien zij hebben betoond, de diensten, die zij in die twee dagen hebben bewezen, zijn door de geheele armée op hare waarde geschat, maar voornamelijk door mij. Doch, terwijl ik aan Uwe Majesteit een berigt geef, dat haar zoo aangenaam zal zijn, doet het mij tevens hartelijk leed, dat ik hier moet bijvoegen, dat de Kolonel roest van alkemade zeer zwaar gewond werd, terwijl hij den vijand met eene buitengewone onverschrokkenheid aanviel. Wij hebben alle hoop dat hij zal genezen worden, en ik wensch dit des te meer, opdat Uwe Majesteit zulk eenen dapperen en onversaagden onderdaan moge behouden, die zich zoo zeer verknocht toont te zijn aan zijnen Koning en aan zijn vaderland.’ Ik ben enz.
De Adjudant-Majoor hoevenaar en de Onder-officier hunnerman, hunnen Kolonel gevaarlijk gekwetst zienden, snelden te zijner hulp en bevrijdden hem van de vijanden, die hem alreeds omringd hadden. De Kolonel roest van alkemade viel, aan het hoofd van een eskadron van zijn regement, een korps Spanjaarden, van drie duizend man infanterie en een regement cavallerie, aan. Dit regement verkreeg ter belooning den titel van | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||
Husaren van de Garde; het werd hun vergund om de letter L als een teeken van onderscheiding te voeren, in plaats van het nommer van het regement; de Oud-Kolonel van der goes en roest van alkemade werden tot Generaal-Majoors benoemd; de Adjudant-Majoor hoevenaar werd Luitenant-Kolonel, en de Onder-officier hunnerman Luitenant: de twee eersten verkregen de decoratie van de orde der Unie. De Koning beloofde de eerste openvallende Kommandeursplaats aan den Generaal roest van alkemade. Te zelfden tijde gaf de Minister van Oorlog berigt aan de onderscheidene corpsen van de armée, van het genoegen dat de Koning smaakte, wegens het luisterrijk gedrag van deszelfs troepen in Spanje, en voornamelijk van de husaren. Eenige maanden daarna werd de Heer roest benoemd tot Groot-Maarschalk van het paleis. Terwijl de Generaal sebastiani de Spanjaarden bij Ciudad Reale sloeg, behaalde de Maarschalk victor, Hertog van Belluno, eene zegepraal op den Generaal cuesta, in de nabijheid van Merida. Niet lang daarna begonnen de onlusten in Zuid-Amerika uit te breken: er bestonden twee partijen, de Koningsgezinden en de onafhankelijken. De reserve-armée in Spanje werd aan den Generaal hedouville toevertrouwd. De Maarschalk, Hertog van treviso, mortier, trok in Asturie den Generaal, Markies de la romana, te gemoet: de laatste werd te Oviedo geslagen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||
Weinig tijds daarna werd hij genoodzaakt om zich op eene corvette in te schepen en het overblijfsel van zijn leger aan zijnen neef caro over te laten. Gedurende dezen tijd eindigde het Wetgevend Ligchaam in Holland deszelfs buitengewone zitting, en werd aan den Koning voorgesteld, die de aanspraak van den Voorzitter de vos van steenwijck op de volgende wijze beantwoordde: ‘Mijne Heeren! uwe zitting zal weldra geëindigd zijn, het ontwerp van wet, dat u morgen zal worden aangeboden, is de laatste voordragt, die gij dit jaar van ons ontvangen zult. Gelukkiger in uwe functien, gaat de uitvoering der belangrijke onderwerpen, die door u zijn vastgesteld en afgehandeld, u niet meer aan. Ondertusschen, Mijne Heeren! is uwe taak nog niet vervuld. In alle tijden, zelfs in de gewoonlijkste en rustigste tijdsgewrichten, zoude de arbeid, die door u is vastgesteld, eene goedkeuring en ondersteuning noodig hebben, even zoo zeer als de ophelderingen en de uitleggingen van uwe Vergadering, die het doel en den geest van die onderwerpen zoo wel ken, en zoo wel onderrigt is wegens de betrekking, waarin zij staan met den algemeenen toestand des Rijks. Dit zoo zijnde: hoe veel te meer is dan de ondersteuning van uwe kunde, van uwe goedkeuring dan niet noodig in dezen tijd van oorlog, van vrees en van mistrouwen? O ja, Mijne Heeren! de taak, die u overschiet te vervullen, is gemakkelijker, doch | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||
even edel en nuttig. Het is uwe zaak, om, waaneer gij in uwe Provincien zult teruggekeerd zijn, om de goedkeuring van het algemeen op te wekken, over alles, wat in dit jaar geschied is.’ ‘Het volkomenste vertrouwen kan en de bekommering, en de smarten en bovenal de zwarigheden der openlijke zaken, in tijd van oorlog, tevens verminderen, en te gelijk ons die ondersteuning en die vergoeding, die wij zoo vuriglijk wenschen, en die ons zoo onmisbaar zijn, schenken.’ ‘Gedurende den loop uwer zitting schijnt de oogenblik van eenen algemeenen vrede zich alweder verwijderd te hebben, en gevreesde doch onverhoopte rampen hebben een groot gedeelte des lands in gevaar gebragt en zouden de finantien van den Staat in verwarring hebben kunnen brengen, wanneer het mogelijk ware geweest zich een oogenblik van het aangenomene stelsel, dat dezelve kan herstellen, te verwijderen. Gelukkig, dat de natie zich zoodanig getoond heeft te zijn als men het regt had, om van haar te verwachten, zij is nog Hollandsch en zal het altijd zijn. Zij is wezenlijk goed, billijk, redelijk, zij alleen heeft zich belast met het herstellen der verliezen van de slagtoffers van dien ramp. Wij hebben niet zonder verteedering, en tevens niet zonder hoogmoed, gezien, hoe de groote stad het voorbeeld heeft gegeven, daar zij alleen eene hulp heeft bijgebragt, tweemaal zoo aanmerkelijk als | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||
het geheel der vaderlandsche giften, nu tien jaren geleden, bij eenen dergelijken ramp heeft opgebragt.’ ‘De tweede stad van het Rijk heeft zich niet vergenoegd met eene aanzienlijke gift te geven; meer in de nabijheid zijnde van de plaatsen, die het ongeluk heeft getroffen, heeft zij zich dit ten nutte gemaakt, om hare giften, op eene even zoo groote als spoedige en onmiddellijke wijze, te verdubbelen. Twee andere steden, die, in het bijzonder in den laatsten tijd, door eenen ramp en bijzondere omstandigheden geleden hebben, volgden dit edel voorbeeld, in weerwil van hunnen toestand en de belemmeringen, die dit land ondergaat, door het stremmen van den handel op het vaste land, welke altijd nog voortduurt.’ ‘Ondertusschen schiet ons nog veel te doen over: al de wetten, al de instellingen moeten met elkander en met de constitutie van den Staat in verband worden gebragt. Zelfs moet men met de reglementen der gemeenten daarmede een begin maken. De benaming van platte land moet voor altijd verloren gaan, het op zigt en de zorg van het Gouvernement moeten zich evenzeer over den armsten boer als over den rijksten burger uitstrekken, het Gouvernement moet niemand uit het oog verliezen in het uitoefenen van dien geheiligden pligt, den eersten van allen; de vaderlandsliefde, die zoo klaarblijkelijk is, die zoo onwankelbaar zich vertoont, en die door niets hoegenaamd zal verdoofd kun- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||
nen worden, moet meer onbeperkt zijn. O ja, Mijne Heeren! behoudt het roemrijke aandenken aan alles, wat uwe voorouderen gedaan hebben voor den roem van Holland. Zelfs het herdenken aan de geschiedenis der onderscheidene provinciën moet van geslacht tot geslacht worden overgebragt, doch boven alles moet men nimmer vergeten, dat men Hollander is. Deze naam is niet meer die van eene provincie of van een bijzonder Departement, hij beteekent en is niet anders dan de oude naam der zeven vereenigde provinciën; hoe zoude dezelve wangunst of ijverzucht kunnen verwekken? - De vlag der vereenigde provinciën, hare vloten, hare legers waren immers nergens anders dan onder den naam van de Hollandsche vlag, de Hollandsche vloot, het Hollandsche leger bekend? en ondertusschen was deze naam voorheen die van eene enkele provincie, hetgeen thans zoo niet meer is. Het Koningrijk zal nooit tot eene spoedige verbetering komen, dan wanneer elkeen innig van deze gevoelens doordrongen is, dan wanneer er geen enkel Amsterdammer, Zeelander, Brabander, Geldersman, of Vries bestaat, die zich niet een waar Hollander noemt, en bovenal een waar Hollander is.’ ‘Gij hebt voorzien in de eerste onkosten voor het begin van het groote werk van den waterstaat; want ik twijsel geenszins of de natie zal onze pogingen ondersteunen en het voorbeeld volgen, dat gij, Mijne Heeren! en de publieke | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||
ambtenaren aan dezelve geeft; doch wij moeten ons niet ontveinzen, dat er eene onvermijdelijke noodzakelijkheid bestaat, om alle jaren te blijven doorarbeiden aan de uitvoering en de toenemende vorderingen van het groote werk des waterstaats, ten einde in weinige jaren tijds de ligging van den grond te verbeteren, alsmede om te zorgen, dat wij nimmer van het gemaakte ontwerp ter herstelling van het Finantiewezen afwijken, waardoor de vermindering van lasten voor eenigen tijd onmogelijk is, maar waardoor zij integendeel in stand gehouden moeten worden en krachtdadig moeten medewerken, hetwelk dag aan dag meer noodzakelijk wordt. De waterstaat zal aanmerkelijke verbeteringen ondergaan, doch het is niet alleen met betrekking der beveiliging voor het water, dat het land groote verbeteringen behoeft, vooreerst moet er eene gemeenschap tusschen den IJssel en den Dollart worden geopend, en zulks door het kanaal van Assen naar Groningen, die van den Dollart naar de Jade, langs het kanaal van Oostvriesland, en met het Groot-Hertogdom Berg eene gemeenschap geopend worden, door middel van kanalen, hetwelk voor de beide landen even nuttig zal zijn.’ ‘Met betrekking tot de scheepvaart alleen: de rivieren moeten aanmerkelijk verbeterd worden, dit zal lang aanhouden, doch moet toenemende en voortdurende geschieden. Een vrij aanmerkelijk aantal van kanalen midden door het land en de verbetering van kleine rivieren is even zeer | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||
noodig; er is niets, dat betrekking op den koophandel, den landbouw, de kunsten en de nijverheid heeft, hetwelk niet den meesten spoed vordert, dewijl de welvaart der inwoners onafscheidbaar aan het aanwezen des Rijks en deszelfs eenige ondersteuning is.’ ‘De Provincien Utrecht, Braband, Gelderland, Overijssel en Drenthe voornamelijk kunnen schatten aanwinnen, wanneer de daarin gelegene onbebouwde landen vruchtbaar worden gemaakt, wanneer de kanalen en de wegen worden vermenigvuldigd en tot zulk eene hoeveelheid worden gebragt, om de aandacht te trekken en menschen ter bevolking daarheen te lokken. De verdeeling der gemeentegoederen, die meer gemakkelijk is gemaakt door de wet van dit jaar, maakt reeds een begin van deze verbetering. Overijssel en Drenthe zullen aan het overige gedeelte des Rijks zeer groote voordeelen opleveren, men zal in het Koningrijk zelf de noodige steenen voor de zeewerken hebben, en men zal ook in deze Provincien den genoegzamen voorraad van turf voor het dagelijksch gebruik vinden, dewijl men, in weerwil van de schaden en de belangen van bijzondere personen, eindelijk er toe zal moeten komen, om de wet, die in Zeeland het uitvenen van lage landen verbiedt, algemeen te maken.’ ‘De zeewerken vorderen ook vermeerdering en verbetering; in dit jaar moet er een begin gegin gemaakt worden met de werken aan het Y voor Amsterdam.’ | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||
‘Er zijn nog twee belangrijke onderwerpen: de constitutionele wet omtrent den adel, eene zaak, die zoodanig in verband staat met de constitutie en den tegenwoordigen staat van zaken, dat dezelve een onderwerp van onze eerste voordragten bij onzen komst tot den troon zoude geweest zijn, indien wij daarin niet verhinderd waren geworden door de veelvuldige en spoed vereischende zaken, die elkander zoo snel hebben opgevolgd. Het andere onderwerp betreft de schutterijen of gewapende burgermagt, eene nieuwe wet wegens deze zaak zoude, in den eerste opslag van het oog, minder noodzakelijk schijnen, dewijl de verpligting, om zijne woning in de plaats van zijn verblijf te verdedigen, steeds heeft bestaan en nog bestaat; doch de gebeurtenissen, die sedert dertien jaren hebben plaats gehad, hebben dezen regel doen veronachtzamen, en hoezeer al de opvolgende wetten deze verpligting hebben gehandhaafd, is men er nooit toe kunnen komen, om, gedurende dat tijdvak, eene gewapende burgermagt, die overeenkomstig was aan de oude gebruiken der natie, en op eenen vasten voet, daar te stellen. Dit is het doel van het ontwerp van wet, dat u is aangeboden. Wij hadden het tijdstip der formatie van de schutterij bepaald op dat van den algemeenen vrede, even als dat van het bepaalde plan voor de finantiën, en alles wat een gevestigd en voortdurend doel ten oogmerk heeft; ondertusschen, daar dit oogenblik zich meer en meer schijnt te verwijderen, mogen wij niet lan- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||
ger wachten met al deze onderwerpen te regelen. Hetgeen de finantien aangaat, is nu, eenige maanden geleden, bepaald geworden; gij hebt ook, gedurende uwe twee zittingen, in dit jaar, de algemeene wetten op het voornaamste dier beide onderwerpen vastgesteld, dat wegens de schutterij schiet dus nog overig te doen - gij kent het doel daarvan, gij zijt eveneens als wij overtuigd van de noodzakelijkheid, om deze zaak, zonder eenig verwijl, op eenen vasten en duurzamen voet te regelen. Veelligt zoude het verkieselijker zijn, om geheel en al af te zien van eene gewapende burgermagt, wanneer wij de middelen hadden, om eene genoegzame legermagt daar te stellen, ten einde altijd binnen in het land en in al de steden van eenig belang een voldoend garnizoen te kunnen leggen en om al de versterkte plaatsen vooral te kunnen bezetten en overal de noodige troepen te hebben tot handhaving der wetten; doch al waren wij tot den zoo algemeen gewenschten oogenblik gekomen, namelijk dien van de herstelling onzer finantien, en bij gevolg tot de daarstelling van een budjet en de oorlogskosten, overeenkomstig aan de waarde en den rang der natie, dan zoude nog de verpligting van zijne woonplaats te moeten verdedigen, niet veronachtzaamd kunnen worden. Men zoude dit niet kunnen achterlaten bij een volk, dat voor deszelfs welzijn en de handhaving van deszelfs stelsel en van zijn belang al zijne pogingen en al zijne militaire hulpmiddelen moet vereenigen met | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||
die van Frankrijk, wiens bondgenootschap zoo innig verbonden is aan de rust en de onafhankelijkheid der natie.’ ‘Gaat voort, Mijne Heeren! wij verzoeken het u, met het vertrouwen en de hoop in te scherpen: het eenige doelwit dat wij beoogen, en waarin zich alle onze wenschen vereenigen, is om eenmaal dien dag te bereiken, waarin de natie vrij, gelukkig en welvarende zal zijn, en in de vaste overtuiging zal wezen, dat het monarchale Holland er eenmaal toe zal kunnen komen, om de volmaking en de bevestiging van den voormaligen staat der vereenigde Provincien te worden.’ De Hollanders zijn zeer vooringenomen tegen een Ministerie van Politie, en zullen het nooit goedkeuren, dewijl zij geene andere Politie dan die der Justitie, en geene andere regterlijke magt dan die van hunne natuurlijke regters kennen; dit doet eer aan het oordeel en de natuurlijke billijkheid van dit volk, een der besten, zoo niet het besten van allen. Ondertusschen kan een welbestuurde Staat niet zonder politie zijn; de politie van een regtvaardig en vaderlijk bestuur heeft niets gemeens met eene willekeurige en oppermagtige politie, dezelve is onmisbaar, niet alleen tot instandhouding van het zedelijke doel der wetten, namelijk om het kwaad te verhoeden en de overtredingen voor te komen, maar ook om de administratie in derzelver beheering voor te lichten. Een Gouvernement is een loods, en hoe zoude een loods zijnen pligt kunnen doen wan- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||
neer hij den weg, dien hij volgen moet, niet kent? doch de zwarigheid, om eenen goeden Minister van Politie in Holland te vinden, is bijna onoverkomelijk, zoo als de Koning het dan ook ondervond, dewijl een der gebreken in het Hollandsch karakter, hetwelk uit de federalistische gewoonten ontstaat, is van niet letterlijk aan de gegevene instructien te voldoen, doch evenwel zijne functien volgens zijn geweten, doch redelijk vrij, te vervullen, volgens de denkbeelden en den geest van elk in het bijzonder, en in geenen deele den wil van het Opperhoofd op het naauwkeurigst te volgen; op zulk eene wijze doet een Minister van Politie meer kwaad dan goed aan het Gouvernement, want of hij handhaaft de politie niet, of hij doet het op zijne wijze, en dit was het juist, wat in Holland gebeurde. De Koning beproefde eenigen tijd lang of men, om aan den geest en de denkbeelden der Hollandsche natie toe te geven, het niet zonder politie zoude kunnen doen; doch hij bespeurde al ras de gevaren en de misstappen, waartoe de verblindheid, daar hij in bleef, hem brengen zouden, terwijl de vreemde legatien eene algemeene en werkzame waakzaamheid hadden. Daarom meende hij eenen middenweg te zullen vinden, wanneer hij den Heer van maanen, die Koninklijk-Procureur bij het Geregtshof van den Haag was, aan het hoofd der Justitie en Politie plaatste, doch dit gelukte niet: die Minister kreeg zijn ontslag met een pensioen van ƒ8000:- voor zoo lang hij geenen anderen voor zijne bekwaamheid geschikten | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||
post zoude krijgen. Eindelijk benoemde de Koning, zoo als men weldra zien zal, eenen Roomschgezinden, den Heer hugenpoth, voor de Justitie en Politie, denkende, dat hij daartoe eenen man benoemde, die aan zijn Gouvernement en aan Holland verknocht was; doch deze laatste keus was nadeelig voor beiden, en het was de laatste. De Monarchie is de slechtste van alle Gouvernementen, wanneer de ondergeschikten niet tot hetzelfde doeleinde medewerken en niet door denzelfden geest gedreven worden, want dan heeft men het nadeel van een te zeer op één punt te zamengedrongen Gouvernement aan eene regeringloosheid en tegenstrijdigheden gepaard. Op den 10den April vertrok de Koning van Amsterdam naar Braband en Zeeland. Op den 13den kwam hij te Grave, hij bezigtigde die stad en het dorp Velp, en deed regt wedervaren aan de verzoeken en vorderingen van Ravestein, op den 14den reisde hij door Beers, Cuik en St. Agatha, en den 15den, 16den en 17den besteedde hij, om het geheele departement Braband tusschen de moeras de Peel, Helmondt, Eindhoven en Tilburg te doorreizen; hij won berigten in wegens den staat, waarin zich deze streken bevonden, en wegens de mogelijke verbeteringen. Hij noodzaakte de administratie der domeinen, om de wegen te onderhouden en de kerken te doen herstellen, waartoe dezelve verpligt was en echter verzuimde te doen. - Hij wees fondsen aan tot het bouwen van Gereformeerde kerken. Hij stelde het ontwerp vast voor de verbetering der | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||
rivieren in Braband, en bezocht de dorpen St. Anthony, Gemert, Beek, Aerle, Stiphorst en de stad Helmond, Meerlo, Geldrop, Straten, de stad Eindhoven, Woensel, Oirschot, Beest en Moergestel. Te Gemert bezocht hij verscheidene fabrieken van weverijen en de kerken. Hij vond het dorp Aerle door eene aanstekende ziekte aangetast. Van de honderd en tachtig huizen waren er honderd en veertig daardoor besmet; de Koning ging in deze door dood en verderf bewoonde huizen, om de behoefte en de benoodigdheden dezer ongelukkigen te onderzoeken. - Dit gezigt was hartverscheurende. - Eene afschuwelijke morsigheid, een ondragelijke stank vervulde deze nederige hutten, die anders zoo zindelijk en geschikt waren. Men zag de vrouwen en de meisjes bleek, als met den dood op de lippen, onaanzienlijk en afschuwen verwekkende door de ziekte, terwijl weinige dagen te voren alles aan hen en rondom hen vreugde, vrolijkheid en zindelijkheid ademde; de man, aan den hoek van den haard, door droefheid en smarten ter nedergeslagen, liet tevens het gereutel van eenen stervenden en de zuchten der wanhoop hooren. Alle meubelen lagen door elkander, het onderste boven, en van de besmettende lucht doordrongen. Naauwelijks wilden de zieken het oor aan troostredenen leenen; de droevigste wanhoop heerschte overal; de hoop had reeds deze ongelukkigen begeven. Men stelle zich, in het midden van zoo vele rampen, voor, den Priester ***, opgeruimd, werkzaam, met een even zoo bedaard hoofd | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||
als een warm hart, alle huizen bezoekende, den dood en de besmetting trotserende, al de zieken, elk op zijne beurt, hulp toebrengende, nacht en dag zich overal latende vinden, zich eene gewetenszaak er van makende, om zijner leeken meerder tijd te onthouden dan noodig was, om eenig voedsel te gebruiken, en met dat al zich zelven aanmoedigende, om het te doen, door deze gedenkwaardige woorden: ‘Ik moet voedsel gebruiken, om hen te kunnen ondersteunen,’ en dan zal men zich een denkbeeld kunnen maken van den toestand van dit dorp. Voorts bezocht de Koning een gedeelte van deszelfs ongelukkige inwoners. Hij liet in den haast alle noodige geneesmiddelen komen, gaf dadelijk geld voor alle benoodigdheden en liet den Geneesheer dommerie, een zeer kundig man, van Boxmeer halen; dezen gaf hij volmagt, zoo als ook aan den Priester en aan het Gemeentebestuur, om te handelen zoo als zij noodig oordeelden, met deze woorden: ‘Doet al het mogelijke, om deze vreeselijke ziekte te overwinnen en uit te roeijen; beschikt, zonder terughouding, over alles, wat in mijne magt is, wat of er ook noodig mogt zijn; hoe spoediger gij dezen ramp overwint, zoo veel te minder kosten zult gij maken.’ Deze Heeren vervulden hunnen last op eene alleszins prijzenswaardige wijze: weinige weken daarna hield de besmetting op, doch de Priester werd het slagtoffer van zijnen ijver. Het is onmogelijk, om dezen waardigen geestelijken den welverdienden lof beter te kunnen toezwaaijen, dan door het antwoord, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||
dat hij den Koning gaf, hier ter neder te stellen. ‘Mogt gij,’ zeide deze tot hem, ‘Mogt gij bestand zijn voor al de weldaden, welke gij voor het geluk van deze goede dorpelingen aanwendt! doch ik vrees, dat gij, door u zoo onophoudelijk bloot te stellen, eindelijk het slagtoffer uwer menschlievendheid zult worden.’ ‘En wat beteekent dat,’ antwoordde hij, ‘zoo ik slechts mijnen pligt doe en het de wil des Hemels is.’ Deze man maakte eenen diepen indruk op de Protestantsche aanschouwers. De Koning was hoogmoedig van zoodanig den geest en het ware karakter der Roomschgezinde Geestelijken voor hunne oogen ontwikkeld te zien, en toen de meest achteraanstaande Gereformeerden van zijn gevolg, aan de bij hen staanden vroegen, wie die Geestelijke was, antwoordde de Koning hun met de blijdschap in de oogen: ‘Mijne Heeren! dit is een waarachtig Roomsch Priester.’ Te Helmond deed hij door de Administratie der domeinen van Gemert de voorschotten, door het Consistorie voor de herstelling der kerk gedaan, betalen, en gaf aan deze stad de fondsen, om eene Gereformeerde kerk te bouwen, welke zij noodig had; hij bezocht verscheidene fabrieken, waaronder de linnenfabriek van bogert, de chitsenfabriek, de katoendrukkerij, enz. Hij bezocht de fraaije kerk van Oirschot en betuigde zijn genoegen wegens de aanplantingen, die hij hier in eenen beteren staat vond dan elders. Overal kwamen de inwoners tot hem, deden hem | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||
verslag van hunnen toestand en spraken hem over hunne kleine bezwaren en de noodige verbeteringen, en zulks met de gewone Hollandsche openhartigheid en eenvoudigheid, in de overtuiging, dat de Koning er in zoude voorzien. Den 18den April kwam hij te 's Hertogenbosch over Enschot, Oosterwijk, Haren en Helvoirt, en stapte bij den Landdrost af. Terstond na zijne aankomst ontving hij de Hooge Magten en de Leeraars der onderscheidene godsdienstige gezindheden. Den 20sten bezocht hij al de kerken van de stad en het groote arsenaal; hij zettede zich te paard en bezigtigde de vestingwerken en de forten Isabelle, Orthem en Crevecoeur; den volgenden dag bezocht hij het Seminarium van Sint Michielsgestel en de meest beroemde fabrieken; den 22sten ging hij naar Vucht, Boxtel, Liempde, St. Oedenroode, Vechtel, Nistelroode, Schaaik, Herpen, Langen, Neerloo en Ravestein. Dit laatste gedeelte was minder dan het overige gedeelte des Koningrijks. De eigenaars der heerlijkheden hadden te veel invloed op de administratie. De Koning overtuigde zich daardoor te meer van de noodzakelijkheid, om hun het beheer der dorpen te ontnemen. De gevangenis van Ravestein was een duister, onderaardsch en ongezond gewelf; hij schafte dezelve af. Den volgenden dag bezocht hij de dorpen Megen en Driel. Te Maaren bezocht hij het klooster en stelde de geestelijken gerust; hij kwam vervolgens te Heusden en Geertruidenberg over Marcharen, Oijen, Lithoijen, Lith, Kessel, Maaren, Alem, het | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||
fort de Blaauwe Sluis, Empel, Engelen, Hedikhuizen, Herpt en Biern. Hij bezigtigde den overlaat tusschen Drunen en Baardwijk, en gaf bevel, om het Stortebed waterpas te meten en het gelijk te stellen met den peil van 's Hertogenbosch. Hij bezocht wijders de schoone dorpen van Baardwijk, Waalwijk, Besooijen en Sprang, waar de groote overlaat moest komen, die door het Centraal Committé van den Waterstaat ontworpen was; hij ondervond het grootste genoegen toen hij de schoone dorpen van de Langstraat doorreed; hij bezigtigde wijders den dijk van Kapelle, die onbegrijpelijk veel geleden had; hij ging de zalmvangst op den Biesbosch zien en beloofde aan de visschers een gewapend vaartuig, om hunne netten te bewaren en te beschermen; hij gaf hun ook de pacht der visscherij voor zes jaren en voor eenen verminderden prijs. Den 25sten April begaf hij zich naar Oosterhout; hij bezigtigde het kanaal en ging vervolgens naar Breda; in deze stad bezigtigde hij het kasteel, waar de krijgsgevangenen gehuisvest waren; hij gaf de vrijheid aan al de Amerikaansche matroozen, die zich op hetzelve bevonden, en stelde hen ter beschikking van hunnen Consul; hij bezocht verscheidene fabrieken en bovenal de kerken, het stadhuis en het verbeterhuis; hij bezigtigde het Seminarium van ginnette, als ook de twee bosschen, het mastbosch en liesbosch, welke aan de kroon toebehoorde. Hij was zeer te vreden over den toestand der dorpen het Ginneke, het Haagje, de Leur, Elten, Oudenbosch, het Zand en Daarbuiten, waar hij den Din- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||
tel overging en de Klundert doorreed; hij bezigtigde de sluis van Noordfort bij het Hollandsch Diep, en ging vervolgens naar de Willemstad, waar hij zich inscheepte, om naar het eiland Overflakkee te gaan, hetwelk hij zoowel als het eiland Goedereede bezigtigde; hij nam al de dijken van het eiland en de kustbatterijen in oogenschouw; hij bezag de dorpen Ooltgensplaat, Oude Tongen, Nieuwe Tongen, Herkingen, Goedereede, Oudorp, Stellendam, Melissant, Dirksland, Sommelsdijk, Middelharnis en Stad Bommel; hij bleef dien nacht te Goedereede, stond aldaar eene subsidie toe voor de herstelling van de kerk, die in 1801 verbrand was, en eene andere voor de kerk van Herkingen, alsook eene derde voor het gasthuis van Dirksland. De Roomschgezinden kregen twee kleine kerken te Sommelsdijk en Goedereede, benevens het tractement voor den Priester en den Kapellaan. Te Sommelsdijk trok de nieuwe polder zijne aandacht tot zich, even zoo als de sluis van de nieuwe haven op de zuidpunt van het eiland Goedereede. Hij gaf bevel, dat een Ingenieur van den Waterstaat belast werd met de waterwerken van dit eiland. De Minister van Oorlog kreeg bevel, om de haven van Goedereede te doen verbeteren, en om een verschanst en gesloten fort te Ooltgensplaat te doen bouwen, hetwelk in staat zoude zijn, om oorlogschepen het naderen van de Willemstad en den Biesbosch te beletten. Den 29sten April kwam hij aan de Willemstad, en den volgende dag te Bergen op Zoom, na Steenbergen, Dinteloord | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||
en de schoone sluizen van den Dintel te hebben bezigtigd. Daar de toestand van de schatkist niet vergunde, om iets aan de noodige verbeteringen der administratie te doen, nam hij eenen middelweg, deze was van met den Landdrost en de Assessoren te Bergen op Zoom, na het departement bezigtigd te hebben, eenen staat der te doene verbeteringen op te maken, even als of men al de daartoe benoodigde gelden had; dit gedaan zijnde, besloot hij, dat men, alle jaren zeker, iets aan deze werken zoude doen, en wel zoo veel als de staat der schatkist zoude gedoogen, doch dat er nimmer een jaar zoude verloopen, in hetwelk er niets aan deze verbeteringen gedaan werd, hoezeer van langzamerhand, uit hoofde van het gebrek aan gelden. Hij konde dus alleen een goed gevolg zijner zorgen wachten door eenen onophoudelijken arbeid, hoe weinig dezelve dan ook zoude mogen wezen. Hij koos ditzelfde middel voor de andere departementen. Hij maakte dus van de stad Bergen op Zoom datgeen, wat zij voor den Staat moest zijn, stond dezelve een institut van Koninklijke pupillen toe, en vereffende de geschillen, die tusschen de visschers van Braband en Zeeland ontstaan waren. De vischvangst moet eene algemeene zaak van kostwinning en nijverheid zijn voor al dezulken, die in de nabijheid der rivieren wonen, zonder dat daaromtrent eenig voorregt of privilegie plaats heeft. Te 's Hertogenbosch bleef hij het dringende verzoek der Roomschgezinden, om haar terstond de groote kerk | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||
af te staan, weigeren, hoezeer zij daarop het grootste regt hadden, dewijl zij een getal van negen of tien duizend zielen, van de bevolking, die op twaalf duizend zielen berekend wordt, uitmaken, doch hij beloofde hun van dit weldra te zullen doen; hij deed zelfs de zaak afhangen van het gevolg der werkzaamheden van twee kommissien, de eerste Protestantsch- en de andere Roomschgezind, dewijl deze laatsten hun regt met al te veel aandrang vroegen, en dat hij voor eenen vasten stelregel had aangenomen, om nooit iets met overhaasting te doen of dit aan anderen te laten doen, betreffende de zaken van den Godsdienst. Daarom trachtte hij steeds om zich als Roomschgezind in het bijzijn van Gereformeerden, en Gereformeerd in het bijzijn van Roomsgezinden te toonen. Dit was het geheim van zijn gedrag te dezen opzigte, een gedrag, dat niet door elkeen begrepen werd, en waarom men hem misschien van zwakheid beschuldigde. Doch de minste daad van het hoofd des Gouvernements heeft zoo veel invloed op deszelfs onderdanen en klinkt zoo luid door de meest verwijderde oorden van de maatschappij, dat men de mogelijkheid naauwelijks kan begrijpen, dat een Gouvernement in alles niet met de uiterste omzigtigheid handelt. Na zich gedurende twee jaren te hebben voorbereid trok Oostenrijk eindelijk te velde, dit was op den 8sten April. De Fransche Minister had Weenen op den 28sten Februarij verlaten en op den 5den April volgde de Russische Minister dit voorbeeld. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||
Op den 9den zond de Aartshertog karel aan den Franschen Generaal en Chef, die zich te Munich bevond, eenen brief, in de volgende bewoordingen: ‘Volgens eene verklaring van den Keizer van Oostenrijk aan Keizer napoleon, geef ik den Generaal en Chef van de Fransche armée kennis, dat ik bevel heb, om voorwaarts te trekken met de troepen, die onder mijn bevel staan, en al die mij wederstand bieden, als vijand te behandelen.’ De Oostenrijkers trokken terstond Beijeren in en marcheerden op Munich. De Koning van Beijeren verliet zijne hoofdstad en begaf zich naar Dellingen. Het schijnt, dat de beide partijen, na wederzijdsche voorgewende redenen van klagten, de wapenen zonder tegenzin opvatteden. Want Oostenrijk, Keizer napoleon in den Spaanschen oorlog ingewikkeld ziende, beschouwde deze gelegenheid als gunstig, om hem aan te vallen en zich aldus schadeloos te stellen wegens de verliezen, die het genoodzaakt was geweest te ondergaan bij den vrede van Petersburg. Frankrijk van zijne zijde zocht de gelegenheid, om zich meester te maken van de havens van Trieste en Fiume, die deszelfs gemeenschap met Dalmatiën afsneden, en tevens benijdde het aan Oostenrijk deszelfs gedeelte van Polen, dat het met het Groot-Hertogdom Warschauw wilde vereenigen, om daardoor eindelijk de herstelling van het Koningrijk Polen te bewerkstelligen. Deze was de toestand der Fransche legers bij den | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||
aanvang van den veldtogt. Het corps van den Maarschalk davoust bevond zich te Regensburg, dat van den Maarschalk massena te Ulm, de Maarschalk oudinot bevond zich met zijne troepen mede te Regensburg, het hoofdkwartier van de groote armée bevond zich te Straatsburg, de drie Beijersche divisien, onder het bevel van den Hertog van Dantzig, waren te Munich, te Landshut en te Strauberg, de Wurtemburgsche divisie te Heydenheim; de Saxen lagen gekampeerd onder de muren van Dresden, en het corps van het Groot-Hertogdom Warschauw, onder bevel van Prins joseph poniatowsky, was te Warschauw. Op den 10den April omringde de Oostenrijkers Passau en Kufstein en de Fransche troepen, zoo wel als derzelver bondgenooten, repliëerden op alle punten. De Oostenrijkers bezetteden Munich. Keizer napoleon kreeg berigt van het begin der vijandelijkheden, door middel van de telegraaph van Parijs, op den 13den April; den 16den bevond hij zich te Dellingen bij den Koning van Beijeren, en op den 17den vestigde hij zijn hoofdkwartier te Ingolstad. Tirol geraakte in opstand. Een corps d'armée van het Oostenrijksch leger trok in Italie, onder bevel van den Aartshertog jan, die den Onderkoning noodzaakLe van op Pavia terug te trekken. Te zelfden tijd naderde de Aartshertog ferdinand Warschauw. Op den 20sten April werd er eenen slag bij Baszy geleverd tusschen het legercorps van Prins poniatowsky en dat van den Aartshertog ferdinand; de Polen werden geslagen en ge- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||
noodzaakt een verdrag te teekenen, ten gevolge van hetwelk zij Warschauw ontruimden. Op den 24sten deed de Aartshertog zijne intrede in die stad. Keizer napoleon won den 20sten April eene batalje bij Avensberg op den Aartshertog lodewijk en den Generaal hiller; den volgenden dag behaalde hij eene tweede overwinning bij Landshut, terwijl de Aartshertog karel zich van zijne zijde meester maakte van Regensburg; doch Keizer napoleon voerde zijn leger tegen hem aan, won de batalje van Eckmulh, sloeg de Oostenrijkers nogmaals bij Regensburg, en hernam deze stad. De Koning van Beijeren kwam op den 25sten te Munich terug. De Pruissische Majoor schill, die te Berlijn in garnizoen lag, poogde zich meester van Westfalen te maken, waar men rekende zeer veel aanhangelingen der huizen van Cassel en Brunswijk te zullen vinden. Onder voorwendsel van zijn regement te doen manoeuvreren, trok hij Berlijn uit, marcheerde op Wolfenbuttel en begon den veldtogt. De Koning van Pruissen liet zeer strenge bevelen tegen hem afkondigen. Op den 28sten April vestigde de Aartshertog jan zijn hoofdkwartier te Treviso in Italie, en op den 30sten sloeg hij de Koninklijke Italiaansche garde. Terwijl dit alles op het vaste land gebeurde, wijzigde de Engelschen derzelver besluiten in den Raad. Eene kabinetsorder bepaalde de blokkade tot het Koningrijk Holland, het Fransche Keizerrijk, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||
derzelver etablissementen, kolonien en bezittingen en tot het noordelijk Italie, van Pesara en Orbitello ingesloten. De Koning van Holland vervolgde zijne reis door het Koningrijk, van Braband ging hij naar Zeeland; op den 4den Mei bevond hij zich te Tholen; het naburig dorp Nieuw-Vosmaar werd met het departement Braband vereenigd, dewijl het van Zeeland is afgescheiden door de rivier de Eendragt. Tholen werd verscheidene malen in het jaar door de hooge zee overstroomd. Hij besloot, dat er een dijk rondom de haven zoude worden gemaakt, en dat de kaaijen zouden verhoogd worden, ten einde de stad in veiligheid te stellen. De kerken werd onderstand verleend. Hij bezigtigde de verhooging, die hij in 1808 voor al de dijken van Zeeland bevolen had. Hij ging vervolgens naar Oud-Vosmaar, Polvliet, Scherpenisse, Gorishoek, Sint Maartensdijk, Sint Anneland en Stavenisse, waar hij zich inscheepte, om naar Zierikzee te gaan; den volgenden dag, den 5den Mei, bezigtigde hij de dijken van het eiland Schouwen, en voornamelijk de haven en werken van de Blaauwe Sluis en Burg, de twee verzakkingen, die plotselijk plaats hadden gehad in de maand April, de dorpen Burgt, Haemstede, Renesse, Noordwijk en Serooskerken. In den nacht van den 10den op den 11den Mei kwam hij te Middelburg aan. Op den 12den Mei bezigtigde hij het eiland Walcheren, vergezeld door den Landdrost en de gardes d'honneur, onder bevel van den Heer boddaert, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||
het fort van Rammekes, de dorpen Rithem, Oost-Souburg, West-Souburg, Koukerke, Bekerke, Meliskerke, Zoutelande en de kleine stad West-Kapelle, waar hij den voornaamsten dijk des Koningrijks bezigtigde, en zich deed onderrigten, hoedanig men de houte zeewerken voor de vernieling der paalwurmen beveiligde. Hij nam de waterwerken aan den zeekant in oogenschouw, en kwam des avonds te Middelburg terug. Op den 13den Mei zag hij de stad Veere, het fort den Haak, de reede en de twee divisien der flotille, die daar gestationneerd lagen; van daar ging hij over den Vrouwenpolder, Domburg, de kleine stad Oost-Kapelle en de dorpen Aagtekerke, Serooskerke en Brigdam. Hij besteedde den 14den Mei te Middelburg aan de departementale zaken van Zeeland, en bragt de voornaamste tot stand; hij bezocht de openbare inrigtingen, die hij nog niet gezien had, en voornamelijk de gebouwen van koophandel en kolonien. De kooplieden van deze stad verzochten den Koning, om eenen naam te geven aan een fraai koopvaardijschip, dat nog op stapel stond, hij gaf het dien van Boerhaven. Hij maakte schikkingen omtrent de finantieele zaken van de stad Middelburg en bezorgde aan deze stad de middelen, om de renten met naauwkeurigheid te kunnen betalen, te rekenen van het jaar 1810 af; hij eindigde ook op eene bepaalde wijze die zaken der eigenaars der ambt-obligatiën, en gaf bevel, dat de nieuwe haven van Middelburg zich tot Veere toe zoude uitstrekken, opdat de grootste | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||
Oost-Indische schepen tot beide deze steden zoude kunnen komen, ten einde daardoor bij den algemeenen vrede hunne oude welvaart te herkrijgen. Er werden fondsen gevonden, om de wallen te herstellen. De kosten voor de nieuwe haven moesten voor een groot gedeelte gevonden worden door middel van eene negotiatie, waarvan de interessen op het budjet der stad Middelburg, dat ook gemaakt en vastgesteld werd, moesten worden gebragt. Tweemaal honderd duizend gulden werden dadelijk gegeven, om dit belangrijk werk te kunnen beginnen, als een voorschot op hetgeen de verkoop der schorren (dit zijn aan de zee ohtwoekerde buitendijks liggende landen) van den nieuwen polder en het eiland Zuid-Beveland, waaraan men den naam van Lodewijks-Polder had gegeven. Op ditzelfde artikel stond men eenen aanmerkelijken som aan de stad Ter Goes toe, ten einde de nieuwe haven dier stad nog in dit jaar voltooid zoude kunnen worden. De landbouw bloeide in de eilanden Walcheren en Zuid-Beveland. De Schout van Wolphaartsdijk werd van zijnen post ontzet, want het was door zijn toedoen, dat de polder van Abbingen bijna geheel verloren was geraakt. Hij zag met leedwezen en verwondering, dat zeer vele vrouwen op het land, hunne kinderen, in plaats van hun het eerste en natuurlijke voedsel te geven, met koeijenmelk en pap voedden. Hij maande de Leeraars van den Godsdienst aan, om alle moeite aan te wenden, ten einde dit misbruik te doen ophouden. Hij ondervroeg verscheidene Zeeuwsche vrouwen wegens deze gewoonte, en vernam, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||
met verwondering, dat dezelve bijna tot een vast stelsel gekomen was bij een volk waarvan de vrouwen genoegzaam allen even zulke getrouwe echtgenooten als uitmuntende moeders zijn. De Hooge Magten betuigden, dat al hunne pogingen, om deze gewoonte te doen ophouden, vruchteloos waren geweest. Het is het gebruik bij de Zeeuwsche vrouwen, om eene soort van eenen halven sluijer van zeer fijn linnen te dragen, welke langs de slapen van het hoofd, en vervolgens achterwaarts, nederhangt, doch het gezigt niet verder dan het voorhoofd bedekt, alwaar dezelve wordt opgehouden door middel van eenen gouden staaf, welke de meisjes aan de eene zijde en de vrouwen aan de andere zijde van het voorhoofd dragen, zonder dit gebruik af te schaffen, gaf de Koning bevel, dat de vrouwen, die hunne kinderen zoogden, alleen het regt zouden hebben, om eenen gouden cirkel om het voorhoofd te dragen, en dat men alle jaren drie van deze versierselen zoude uitdeelen aan de drie huismoeders, die de meeste kinderen gezoogd hadden.Ga naar voetnoot(*) Gedurende zijn verblijf te Middelburg besteedde hij een paar uren, om Vlissingen te bezoeken, hij bezigtigde daar het stadhuis en de lijnbaan waarin | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||
de ruiter had gewerkt, vervolgens ging hij naar Ter Goes, na Arnemuiden, het Sloe, Heer Arendskerke, Wissekerken en Hoedekenskerken bezocht te hebben. Den volgenden dag hield hij zich op bij de dorpen Kloetingen, Kapelle, Biezelingen, Schovel en Kruiningen, waar hij den nieuwen dijk bezigtigde, dien men aan den Ingenieur schraver verpligt is, en waardoor deze polder, die in het voorgaande jaar overstroomd werd, weder aan het water ontweldigd werd. Hij ging naar Waarden, Krabbendijk en het fort Bath. Te Waarden vond hij den Admiraal en de Kapiteinen van de Fransche vloot; hij begaf zich op het schip Charlemagne en zag de geheele vloot met zeer veel juistheid manoeuvreren Te Bath gekomen zijnde, begaf hij zich op zijn jacht, en op den 20sten Mei kwam hij over Bergen op Zoom te Amsterdam terug. In dezen oogenblik had er eene verandering in het Ministerie plaats, de Minister gogel kreeg zijn ontslag, dewijl hij geen afstand van zijn huis van negotie wilde doen, hij werd provisioneel door den Heer appelius vervangen. De Generaal janssens, Minister van Oorlog, kreeg ook verlof, om een reisje door het zuidelijk gedeelte van Europa te doen, en deze werd provisioneel vervangen door den Heer cambier. De functiën, welke den Heer appelius thans opgedragen werden, waren oorzaak, dat hij in zijnen post als Raad-Secretaris werd vervangen door den Heer verheijen, onder den titel van eerste Secretaris van het kabinet; er was ook een Minister van Justitie en Politie noodig, waarmede | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||
de Heer appelius provisioneel belast was geweest. Het Ministerie werd op de volgende wijze te zamengesteld:
De Staten van Zweden kwamen den 9den Mei bijeen, de vijandelijkheden tusschen de Russen en de Zweden waren op nieuw begonnen, en de laatsten werden gedwongen, om Umea en oostelijk Bothnie te ontruimen. Den volgenden dag na de opening der Zweedsche Staatsvergadering, teekenden zij eene acte, waarbij zij zich ontsloegen van den eed van gehoorzaamheid | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||
en getrouwheid, die zij aan gustavus adolphus IV gedaan hadden. Op den 1sten Mei werd het Hoofdkwartier van Keizer napoleon van Braunau naar Ried verlegd, op den 8sten was het te Sint Polten, en op den 10den bevond zich de Fransche armée onder de muren van Weenen. De Aartshertog maximiliaan deed pogingen, om deze hoofdstad te verdedigen, doch dezelve werd zeer levendig door de Franschen gebombardeerd, en welke haar aldus noodzaakte, om zich over te geven. Op den 13den Mei rukten de Franschen de stad binnen, van welke de Generaal andreossi, die weinig dagen te voren aldaar nog als Ambassadeur resideerde, nu tot Gouverneur werd benoemd. Gedurende dezen tijd vervolgden de Hollanders, in het noordelijk gedeelte van Duitschland, schill en den Hertog van brunswijk-oels, deze had een corps d'armée in Bohemen opgerigt, vanwaar hij in Saxen en vervolgens in Westfalen viel. De batalje, door de Oostenrijkers van Asperen en door de Franschen van Essling genoemd, werd op den 21sten en 22sten Mei geleverd, even als te Eilau leerden de Franschen hier, dat zij niet al te laatdunkend of vermetel moeten zijn, en dat, zoo zij tot onachtzaamheid vervielen, de overwinning weldra zoude kunnen ophouden met hun getrouw te blijven. Den 24sten kwamen de Russen tegen Oostenrijk te velde. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||
Schill marcheerde op Olmutz; toen hij Berlijn verliet, nam hij den weg naar Saxen, doch dewijl zijne pogingen op Wurtemberg en andere steden niet slaagden, nam hij zijne weg noordelijk, maakte zich van het geheele Meckelenburgsche meester, bezettede Wismar en Rostock en lag een garnizoen in Dommitz. Het Hollandsche corps d'armée verliet Leneburg op den 23sten Mei. Toen deze kolonne aan den oever van de Elbe kwam, ging Kapitein scharf met de grenadiers van het tweede bataljon, in weerwil van het vijandelijk vuur, schuiten van den overkant der rivier halen en bragt dezelven over. De grenadiers en de voltigeurs trokken de rivier over, drongen door tot in de stad Dommitz, niet tegenstaande het hevige vuur van het fort, hetwelk zij weldra innamen. Zij veroverden drie vaandels en vijf en twintig stukken geschut. Het verlies van de Hollanders was van weinig belang. De Luitenant sloet, de eerste Luitenants wimmer en keer, de Sergeant kamps en de Fourier van doesburg deden zich bijzonder onderscheiden. Schill marcheerde op Straalsond. De Hollandsche Generaal verzocht den Deenschen Generaal, om zijne linkervleugel met eene kolonne van vijftien honderd man te ondersteunen, hetgeen deze deed. Schill nam te Rostock eenige stukken geschut en geweren. In deze haven en die van Wismar scheepte hij zijne bagagie, zijne zieken en zijne gewonden op twee en dertig vaartuigen in. Op den 25sten Mei trok hij bij verrassing Straalsond bin- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||
nen. De Franschen en de Mecklenburgers, die zich daar bevonden, werden krijgsgevangen gemaakt, en de grootste wreedheden werden hier gepleegd gedurende de weinige oogenblikken, die hij meester van deze stad bleef. Nadat de Hollanders het Mecklenburgsche gezuiverd hadden, trokken zij de Regnitz bij Damgartem over, en den 31sten Mei, omstreeks 10 ure des morgens, bevonden zij zich reeds onder de wallen van Straalsond met de Deensche troepen, onder de bevelen van den Generaal ewald. Hoezeer de vestingwerken van deze stad geslecht waren, was dezelve evenwel nog sterk genoeg, de stad was door eene breede en diepe gracht, die vol water stond, omringd, en de omliggende streken waren als bedekt met meeren en moerassen. Schill had zich deze ligging ten nutte gemaakt, en met eene ongeloofelijke werkzaamheid had hij doorsnijdingen in al de wegen, die op de poorten uitliepen, doen maken, voor welken hij de valbruggen had doen herstellen. Aan al de poorten had hij werken laten aanleggen, waarop zwaar geschut geplant stond. Het zwaar geschut stond niet alleen op de oude plaats der bastions, maar ook op de muren tusschen de bolwerken, en hij had de muren aan de zijde van de gracht doen palissaderen. Vijf of zes duizend man verdedigden Straalsond, deze bezetting bestond uit duizend man kavallerie, waarvan zes honderd man van het regement van schill, al de oude Zweedsche deserteurs, die zijne artillerie bedienden, twee sterke kompagnien jagers te voet, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||
die hij uit Berlijn had medegebragt, bosch- en veldwachters, stroopers, enz., welke de Schouten der dorpen, die hij doorgetrokken was, gedwongen waren geworden, om hem te leveren, vijftien honderd man van de Pommersche landweer, Pruissische en Oostenrijksche deserteurs, landloopers en vagebonden, die hij had aangeworven, en een gedeelte der Mecklenburgsche troepen, die hij had krijgsgevangen gemaakt, en eindelijk de wapenen tegen Frankrijk keerden. De Hollandsche Generaal besloot Straalsond van de zijde van de Knieperthor aan te vallen. Om zijn oogmerk te bedekken, liet hij op de poort van Triepzee eenen valschen aanval maken, terwijl hij de Knieperthor door het zesde regement, onder bevel van den Colonel behr, en door het negende regement, onder bevel van den Colonel vezier, liet aantasten; dit laatstgenoemde regement rukte het eerst de stad binnen, in weerwil van den hardnekkigen wederstand. Deze beweging werd weldra gevolgd door het negende regement en de Deensche troepen. Het gevecht werd in de stad zelve hernieuwd, waar elke straat en elk huis met woede werd verdedigd. Ondertusschen drongen de Hollanders de stad in en vestigden zich aldaar. De kavallerie, onder de bevelen van den Hollandschen Colonel trip, wierp die van schill overhoop. Terwijl men aldus in de stad streed, vuurde de artillerie van de wallen op de Hollandsche artillerie, die nog buiten de stad stond, de voorhoede van het negende regement Hollanders verjoeg de troepen van schill tot aan de poort van Triepzee, waar | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||
weder een gevecht ontstond, waarbij deze op nieuw geslagen werden. De Hollanders maakten zich meester van een gedeelte van den wal, welke aan de Knieperthor belendde, en hunne zegepraal was volkomen. Van het geheele garnizoen van Straalsond gelukte het slechts aan twee honderd man, om te ontkomen, acht honderd werden er krijgsgevangen gemaakt, en de overigen, waaronder ook schill, waren gesneuveld. Deze zijn de namen der Hollanders, die zich bij dit gevecht het meesten hadden doen onderscheiden: de Generaal anthing, zijn Aide de Camp schröder, de Colonel behr, de Colonel vezier, die het eerste de stad binnenrukte, na een buitenwerk, met achttien vuurmonden bezet, te hebben omgetrokken, de Colonel stédman, de kavallerie, onder bevel van den Colonel trip, de Luitenant mascheck, de artillerie, die gedurende twee uren bleef vuren met hare zes ponders tegen de vier en twintig ponders des vijands en de batterij aan de regterzijde der stad tot zwijgen bragt. Zij werd gekommandeerd door den Colonel bode, Aide de Camp des Konings, de Luitenant-Colonel verhorst, berg en steurs, Aides de Camp van den Generaal carteret, en de Kapitein der Genie ninaber. Men veroverde op het eiland Rugen een vaandel en zes stukken geschut, toebehoorende aan den Hertog van Meckelenburg. Bij dit gevecht had Holland te betreuren het verlies van den Luitenant-Generaal carteret, de Luitenants-Colonel van het negende regement ba- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||
temburg en dolleman, de Kapiteins bourgeois en meijlink, de Luitenant meijers van het zesde regement en een groot aantal onderofficiers en soldaten. De eerste Luitenant de hamer en de Luitenants heuvel en dequai van het 6de regement werden gewond, zoo als ook de Kapitein during, de Luitenants lambrechts, van blomberg, van der dussen en hofman van hetzelfde regement, Kapitein cock van ooijen van het tweede regement kurassiers en honderd drie en vijftig onderofficiers en soldaten. Op den 17den Mei vereenigde eindelijk de Keizer de Staten, welke nog aan den Paus waren overgebleven, met Frankrijk; Rome werd eene vrije Keizerlijke stad verklaard. De expeditie tegen schill geëindigd zijnde verliet een gedeelte van de Hollansche armée Straalzond, om zich te vereenigen met het leger van Koning jerome, ten einde den Hertog van Brunswijk en de opstandelingen te bevechten. De Hollanders hadden de voorhoede van het Westfaalsche leger, en vervolgden den vijand onophoudelijk. Men heeft het gedrag van Holland jegens Frankrijk gezien, en welke opofferingen het deed, om aan alle de vorderingen te voldoen, en om de sterngste maatregelen tegen den koophandel te nemen; doch men was niet te vreden, men beschuldigde Holland. Op den 18den Junij stond er in het Journal de l'Empire een artikel van den volgenden inhoud. ‘Al de nadeelige tijdingen en de aller ongunstig- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||
ste geruchten voor Frankrijk vinden hunnen oorsprong in Holland, de kwaadwilligheid en de laster schijnen daar hun verblijf te hebben gevestigd, daar worden de meest valsche vertellingen en de ongerijmste verhalen door de onzinnigheid en den haat tegen Frankrijk uitgedacht, terwijl het aan geene voortverhalers en vermeerderaars ontbreekt. Goede Hemel! moet Holland dan zoo ligt geloof slaan aan de ongunstige berigten wegens de dapperheid en de magt der Fransche legers? Zie hier wat de correspondenten van een gedeelte dier trompetters van het Engelsch Ministerie, die overal hunne echo in Holland vinden, verhalen. ‘De Hertog van Dalmatiën heeft, met vier en twintig duizend Franschen, gecapituleerd, welke krijgsgevangenen zijn gemaakt en te Londen zijn aangekomen. De Koning van Spanje heeft Madrid verlaten, Barcelona is hernomen door de opstandelingen, de Asturiesche troepen hebben den Hertog van Elchingen geslagen en gevangen genomen-’ ‘Van eenen anderen kant: de struikroover schill heeft den Koning van Westphalen opgeligt, de voormalige Keurvorst van Hessen en de Hertog van brunswijk-oels met twintig duizend man hebben Duitschland overstroomd, de Tyrollers zijn reeds in Munich, de Fransche armée is ingesloten en verloren, en Keizer napoleon, zoo onwetende in de kunst des oorlogs en aan het | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||
hoofd van zulk een lafhartig en kleinmoedig leger, heeft de wapens reeds nedergelegd.’ ‘Zie daar in waarheid fraaije ontdekkingen, de Hollanders moesten zich te vreden houden met de aanmerkelijke en groote sommen gelds, die zij met den sluikhandel winnen, zonder bovendien te trachten, om het vaste land te vergiftigen met al de lasteringen, welke door de valschheid van het Engelsch Kabinet worden ingeblazen.’ ‘De Hertog van Elchingen heeft zich meester gemaakt van de Asturiën, Oviedo en Gijon, hij heeft zich vereenigd met den Hertog van Dalmatiën op de Minho, en het leger van Spanje zoude wel onhandig zijn, wanneer het met den Hertog van Belluna, te Alcantara vereenigd, niet van deszelfs voordeelen gebruik maakte, om op de achterhoede van Lord wellesley, die zich onvoorzigtelijk zoo ver van Oporto bevindt, aan te vallen.’ ‘Barcelona is geproviandeerd, de zaken gaan goed in Catalogne, en zullen nog beter gaan door de ondersteuning, die men daar van den Hertog van Castiglione verwacht, daar deze zich begeeft naar dit tooneel van zijnen reeds te voren behaalden roem, en die een begin zal maken met het innemen van Gironne. Arragon is het meest onderworpen van al de Spaansche provincien.’ ‘Wat nu de groote Fransche armée betreft: de Onderkoning is in het hart van Hongarijen, de Hertog van Dantzig heeft zijne posten in Boheme ver boven Lutz, hetwelk voorzien is met onver- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||
winbare werken. De Generaal bertrand ontwikkeld, om den Donau, de verschrikkelijkste van al onze vijanden, te overwinnen, alle mogelijke kunde en werkzaamheid. Binnen weinige dagen zullen er drie bruggen over den Donau liggen, de eerste op schuiten, de tweede op houtvlotten en de derde op palen. Men zoude voorheen vijftien maanden noodig gehad hebben, om zulk eene brug op palen over eenen vloed, zoo als de Donau, te staan; de Generaal bertrand zal het in zoo vele dagen gedaan hebben. Trajanus deed eene brug over den Donau staan, doch niet een eenig rijtuig konde daarover rijden. Cesar deed eene brug over den Rijn staan, zoo als men zegt, in tien dagen, doch hierover kon ook geen eenig rijtuig zich naar de overzijde begeven. En welk een onderscheid tusschen den Donau en den Rijn! De brug op palen, die wij over den Donau slaan, zal binnen veertien dagen voltooid zijn, en ons zwaarste geschut zal men met de grootste zekerheid daarover kunnen voeren.’ ‘Het doet ons leed van de Hollandsche nieuws-verspreiders en van de speculateurs op het verval van die natie, dat alles niet na hunnen wensch gaat. Het doet ons leed, dat de Majoor schill, die zijn leven op een schavot had moeten verliezen, te Straalsond, door de hand der dapperen, is gevallen.’ ‘Wat den Hertog van Brunswijk aangaat, zijne | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||
gansche magt bestaat uit twaalf honderd man, die van den voormaligen Keurvorst van Cassel uit vijf honderd man en alreeds zijn zij geslagen en terug gehouden door den dapperen Saxischen Colonel thielman.’ De Fransche Leidsche Courant beantwoordde deze onbegrijpelijke beschuldigingen; deze beklaagde zich zeer sterk over dezen onverdienden hoon, dien men Holland aandeed: ‘Dat, zonder twijfel, deze lastertaal geheime inzigten tegen het land verborgen, doch dat het ongelukkig voor de onzinnige schrijvers van zoodanige dwaze artikels was, dat de Hollanders hun reeds bij voorraad, op eene voor geheel Europa in het oog loopende en allesafdoende wijze, hadden gelogenstraft, door hun vreedzaam gedrag, te midden van de in opstand zijnde landen, en zulks in weerwil van het blocus, en bovenal door het goed gedrag van hunne armée, welke Straalsond ingenomen en schill vernietigd had, en nu Westphalen beschermde.’ De Prins-Regent van Zweden geen middel ziende, om zich met Rusland te bevredigen, bragt nu de landweer op de been. Keizer napoleon schreef op de vleijendste wijze aan den Prins-Regent en betuigde hem de verpligtendste geneigdheid. Op den 6den Junij riepen de Staten van Zweden den Prins-Regent tot Koning over dat land uit, en op denzelfden dag werd hij als zoodanig, onder den naam van karel III, geproclameerde. Op den | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||
20sten van diezelfde maand werd hij te Stokholm gekroond. Men maakte eene nieuwe constitutie voor dat land. Prins christiaan, die voor den Koning van Denemarken als Gouverneur over Noorwegen het bestuur had, werd door den nieuwen Koning van Zweden als waarschijnlijk erfgenaam van de kroon aangenomen, doch hij weigerde deze eer tot na het sluiten van den vrede tusschen Zweden en Denemarken. De Spaansche opstandelingen werden geslagen, de stad Rosa gaf zich aan de Franschen over. De Maarschalk augereau vervolgde de belegering der steden Tortosa, Tarragone en Gironne. Sint Ander, dat door ballestros genomen was, werd op den 10den van deze maand door de Franschen hernomen. Op den 18den behaalde de Maarschalk suchet eene groote overwinning op den Generaal blake. Koning karel IV was te Marseille, terwijl al deze gebeurtenissen elkander opvolgden. Men bragt de vereeniging der Staten van den Heiligen Stoel met Frankrijk tot stand. Op den 10den werd de Fransche vlag op het fort Sint Angelo, onder het gebulder van het kanon, geplant; de wapens van Zijne Heiligheid werden door die van het Fransche Keizerrijk vervangen. De twisten tusschen Frankrijk en den Heiligen Stoel verbitterden de Spanjaarden, die toen den oorlog niet alleen as eenen oorlog voor hunne afhankelijkheid, maar tevens als eenen religie-oorlog beschouwden. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||
Zie hier den staat en de stelling des Franschen legers in Duitschland. Het hoofdkwartier was te Ebersdorf, waar de Onderkoning van Italie zich bij den Keizer vervoegd had, een gedeelte van het leger van Italie, onder bevel van den Generaal macdonald, was te Gratz in Stiermark gebleven, de Maarschalk lefebvre was te Liertz, de Prins van Ponto Corvo marcheerde op Weenen, de Generaal van dammen was met de Wurtembergsche armée te Sint Polten, Melck en Krems, davoust bevond zich op den regteroever van den Donau tegenover Presburg, marmont was te Laybach, Prins joseph poniatowskie vervolgde den loop zijner overwinningen in Oostenrijksch Polen, de Aartshertog ferdinand was te Warschauw terug geslagen en trok op Oostenrijksch Silezie terug, door de Generaals zaioncheck en dombrowsky vervolgd. Oostenrijksch Polen begon in opstand te geraken. De Russen waren op den 3den Junij in Galicie gevallen, de Onderkoning van Italie marcheerde op Hongarije. Sedert de batalje van Pavia was de Aartshertog jan steeds terug getrokken, hij herstelde zijne armée te Raab, waar hij zich met den Aartshertog palatijn vereenigde. Bij deze stad viel op den 14den Junij eene batalje voor, de Italiaansche armée behaalde de overwinning, Raab werd omsingeld, en na een lang bombardement trokken de Franschen, op den 24sten Junij, daar binnen. Het legercorps, door den Hertog van Brunswijk | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||
verzameld, en hetgeen versterkt was geworden door een Oostenrijksch legercorps, behaalde eenig voordeel in Saxen. Op den 24sten Junij bezettede hij Leipzig en Dresden, de Koning van Saxen en zijne geheele familie vertrok naar Frankfort aan den Main, zoo ook de Groot-Hertog van Wurtsburg. |
|