Geschiedkundige gedenkstukken en aanmerkingen over het bestuur van Holland. Deel 2
(1820)–Lodewijk Napoleon Bonaparte– AuteursrechtvrijOntwerp van wet.Gelezen eene depêche des Konings van den 9den Maart 1808, No. 41., strekkende ter regeling der uitgaven van den Staat, voor het jaar 1808, en de middelen om te voorzien in het te kort komende der gewone inkomsten van gezegd jaar; is overeenkomstig de voordragt Zijner Majesteit besloten: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘In de eerste plaats, dat de uitgaven van den Staat, voor het jaar 1808, zullen geregeld worden, op de volgende wijze:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Bovendien wordt toegestaan eene som van vijf millioenen voor buitengewone uitgaven.’ ‘In de tweede plaats zal er, ter aanvulling van het te kort, op de gewone inkomsten van het jaar 1808, eene geldleening van dertig millioenen guldens worden geopend, ten aanzien van welke de navolgende bepalingen zijn gemaakt:
‘Art. I. Om het te kort komende op de uitgaven, welke de dienst van dit jaar heeft veroorzaakt, alsmede dat, welke de omstandigheden van den oorlog, waarin het Koningrijk zich betrokken vindt, onmisbaar op de inkomsten zullen uitwerken, aantevulien zal er eene geldleening tegen ‘percent in het jaar, en in evenredigheid van dertig millioenen geopend worden.’ ‘Art. II. Be opbrengst van deze leening zal dienen, in de eerste plaats om de schuldeisschers in het volgende artikel vermeld te voldoen, terwijl het overschietende in de Publieke Schatkist zal worden gestort. ‘Art. III. Al de renten van Effecten, die in coupons geconverteerd zijn, met of zonder aflossing, lijfrenten, annuiteiten en alle anderen, onder welke benaming ook, ten laste des Koningrijks, vervallen op en van den 1sten Februarij 1808, of zullende vervallen in den loop van dit jaar, tot aan den 1sten Januarij 1809 ingesloten, zullen betaald worden voor de helft in recepissen, bruikbaar in de Effecten van deze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leening, de wederhelft zal in klinkende specie worden betaald. De interessen van de leening van veertig millioenen in 1807 gedaan, alleen zullen daarvan zijn uitgezonderd.’ ‘Art. IV. Op dezelve wijze zullen, op de respective vervaltijden, hetzij maandelijks, drie maandelijks, of op het half jaar, betaald worden, voor en gedurende een geheel jaar, te beginnen op den 1sten April 1808, de volgende:
‘1o. Alle jaarwedden, tractementen en emolumenten der publieke Ambtenaren, die meer dan zeshonderd gulden 'sjaars bedragen, voor zoo verre de emolumenten niet door particulieren betaald worden.’ ‘2o. De burgerlijke en millitaire Pensioenen, zonder uitzondering, wegens gedane diensten binnen het Koningrijk, boven de twaalfhonderd gulden in het jaar.’ ‘3o. De tractementen der militairen, zonder uitzondering, welke buiten het Koningrijk dienst doen, en boven de vier en twintig honderd gulden in het jaar beloopen.’ ‘4o. De tractementen van Ministers, aan Buitenlandsche Hoven, de tafelgelden voor Hoofdofficieren het bevel in de havens voerende, en alle anderen dergelijken, die door ons zullen worden aangewezen.’
‘Art, V. De regerings-leden van alle gemeenten, de Dijkbesturen en alle andere publieke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Administratiën hoegenaamd, en zonder uitzondering, zullen de tractementen over een jaar tijds van alle Ambtenaren hunner Gemeeneen of Administratiën en der bedienden, aan hunnen dienst verknocht, welke meer dan zeshonderd gulden 's jaarlijks genieten, zoo wel als de Pensioenen van boven de drie honderd gulden, voor de helft in Effecten voor deze leening, en de andere helft in gelden betalen Daartoe zullen zij de helft der daartoe bestemde gelden besteden, ter verkrijging van de bij den Ontvanger-Generaal van hun district of anderen, welke daartoe benoemd zullen worden, noodige recepissen, om deze betaling te kunnen doen.’ ‘Art. VI. De oorspronkelijke recepissen aan de schuldeisschers uitgereikt, zullen dadelijk verwisfeld worden in Effecten, aan den houder van ƒ100, ƒ200, ƒ500 en ƒ1000., waarvan de renten zullen beginnen te loopen met den eersten van de maand, in welke zij zullen zijn aangeboden aan de Directie, die met deze conversie zal belast worden.’ ‘Art, VII. Een iegelijk zal verpligt zijn om deze recepissen, waarvan hij eigenaar is, voor zoo verre hij dezelve voor den 1sten November 1809 mogt ontvangen hebben, ten laatste voor ultimo December van dat jaar, aan het Bureau van Conversie te vertoonen, op verbeurte dat die, welke voor dien tijd niet zijn aangeboden, niet zullen worden aangenomen.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Art. VIII. De Amortisatie-kas zal op de geschiktste wijze, te beginnen met den 1sten April 1808, alles in het werk stellen van de eene zijde, om het doel harer instelling te bereiken, namelijk zoo veel mogelijk de Publieke Schuld te vernietigen, en aan de andere zijde, om het crediet van het papier, dat uit deze leening zal voortspruiten, zoo veel mogelijk te ondersteunen, voor zoo veel als de prijs betrekkelijk de onderscheidene Effecten, ten laste van den Staat zal aanwijzen. Te dien einde zullen de fondsen van de Administratie-kas voor dit jaar op vijf millioenen worden gebragt, volgens de bepalingen in Art. XI. gemaakt.’ ‘Art. IX. In alle gevallen waar deze Effecten gevonden zullen worden in nalatenschappen, die aan het regt van Successie onderhevig zijn, op het tijdstip van het overlijden van hem, welke deze erfenis nalaat, zullen dezelve in betaling voor dat regt kunnen worden gegeven, met de daarop verschenen renten, en zulks voor de volle waarde.’ ‘Art. X. Wij voorbehouden ons de magt om ten allen tijde de aflossing van deze leening te kunnen doen, hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk.’ ‘Art. XI. Jaarlijks, te beginnen met dit jaar, zal er eene belasting van drie millioenen worden geheven, om de aflossing en de betaling der interessen bij wijze van inkoop te kunnen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doen, welke over de Departementen op de volgende wijze verdeeld zal worden:
‘Art. XII. Elk Departement zal dit jaar opbrengen, als volgt:
‘Het Departement van Oost-Vriesland en dat gedeelte lands dat met Groningen vereenigd is, zullen dit jaar niets betalen in deze belasting, de wijze van belasting voor dat Departement, zal voor dit jaar door eene bijzondere wet moeten bepaald worden.’ ‘Art. XIII. De Landdrosten van elk der Departementen zullen de verdeeling van de bepaalde som voor hun departement, over de gemeenten van hetzelve maken, met voorkennis van den Minister van Finantiën, om aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de goedkeuring Zijner Majesteit te worden onderworpen.’ ‘Art. XIV. De Gemeente-besturen zullen de verdeeling der voor hunne gemeente bepaalde som, over de inwoners van die gemeente regelen, zij zullen zorgen, dat deze last door al de inwoners hunner gemeente, die in staat zijn daar aan iets te kunnen toebrengen, hij zij hoofd eens huisgezins, of lid van hetzelve, eene bijzondere kostwinning hebbende, worde gedragen, en door elk een in evenredigheid van zijnen staat, zijne verteringen en andere bekende omstandigheden; zij zullen niet uit het oog verliezen, dat getrouwde personen, en die veel kinderen hebben, beschouwd moeten worden als tot meerdere uitgaven genoodzaakt te zijn, en dat de ongehuwden integendeel hooger moeten worden aangeslagen.’ ‘Art. XV. De Gemeente - besturen zullen de sommen, door elk bijzonder persoon te betalen, met vijf perCt. vermeerderen.’ ‘Art. XVI. De sommen aan elk bijzonder persoon opgelegd, zullen moeten betaald worden, gedurende de maand September aanstaande; de Gemeente-besturen zullen het gansche beloop der opgelegde sommen in de Kas van den Ontvanger storten, die hun den bepaalden tijd daartoe ten laatsten, voor 1. October zal doen kennen.’ ‘Art. XVII. De registers der Quotisatie der bijzondere personen, zullen openleggen om | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onderzocht te kunnen worden door elk een die er belang bij heeft.’ ‘Art. XVIII. Zij die reden van klagten meenen te hebben, wegens de Quotisatie, waarop zij gesteld zijn, zullen die klagten aan hun Gemeente-bestuur kunnen doen, hetwelk de Quotisatie zal verminderen, wanneer het de klagten gegrond vindt.’ ‘Art. XIX. Dezulke, wier klagten zijn afgewezen, of wel de leden der Gemeente-besturen, die reden meenen te hebben, om zich over hunne Quotisatie te beklagen, kunnen zich bij hunnen Quartierdrost beklagen, die deze klagten zal onderzoeken, en dezelve, benevens zijn advies, aan den Landdrost zal inzenden, ten einde door dezen en zijne Assessoren, zonder appel beslist te worden.’ ‘Art. XX. Geene klagten zullen worden aangenomen, dan nadat men alvorens drie vierde gedeelte van de som, waarop men gequotiseerd is, zal hebben betaald, en men zal gehouden zijn, om zijne klagten binnen de veertien dagen, nadat men kennis van zijne Quotisatie heeft gekregen, aan het Gemeente-bestuur in te leveren, hetwelk zoo spoedig mogelijk daaromtrent zal beslissen.’ ‘Art. XXI. Het te kort komende in het gedeelte, waarop elke gemeente is aangeslagen, zal gevonden worden op de vijf percent, waarmede elke Quotisatie vermeerderd wordt, het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
overige zal moeten dienen om de onkosten op de ontvangst dezer belasting te vinden.’ ‘Art. XXII. Wanneer deze som niet genoegzaam mogt zijn, zullen de Gemeente-besturen de Quotisatie van dezulke, die het best in staat schijnen, om dit te kunnen dragen, vermeerderen.’ ‘Art. XXIII. De Gemeente-besturen zullen de magt hebben, eene boete van tien percent op te leggen aan dezulken, die niet binnen den bepaalden tijd hebben betaald, en zullen de wanbetalers vervolgen, volgens de wijze voorgeschreven bij de wet, en de wijze van proceduren, ingeval van belastingen.’ ‘Art. XXIV. Bij den dood van iemand die zijne Quotisatie niet heeft betaald, zullen de executeurs van deszelfs testament gehouden zijn, om eenen voldoenden borgtogt voor deze betaling te stellen.’ ‘Art. XXV. Personen die het Koningrijk willen verlaten, voor dat zij hunne Quotisatie betaald hebben, zullen gehouden zijn een genoegzame borgtogt voor deze betaling te stellen.’ ‘Art. XXVI. Zij die zich in dit Koningrijk nederzetten, na het in werking brengen dezer wet, zullen van deze belasting zijn uitgezonderd; de belasting zal door de belastingschuldigen moeten betaald worden in de gemeente, waar zij hunne directe belastingen in 1807, hebben betaald.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Art. XXVII. Hetgeen bepaald is bij de bovenstaande artikelen, wegens hetgeen zal moeten worden opgebragt in de onderscheidene departementen voor de som van ƒ3,000,000, die bij wijze van Quotisatie moet worden betaald, alsmede op de wijze van belasting, is alleen betrekkelijk op het loopende jaar, men zal te dezen aanzien nadere schikkingen maken voor de volgende jaren, na alle inlichtingen dienaangaande te hebben ingewonnen, welke zouden kunnen strekken om deze Quotisatie op vaste gronden daar te stellen en wanneer de ondervinding leert dat deze maatregel verkieselijk is, boven de verhooging van impositie.’
Na dat de Staatsraad van leijden van westearendrecht deze boodschap gelezen had, hield hij eene lange redevoering, waar bij hij de beweegredenen, die de voorkeur aan den voorgeslagen maatregel hadden doen geven, ontwikkelde. Hij lag de oorspronkelijke rekening der financien des Rijks, van den 1 Januarij 1807, zoodanig als de Koning dezelve had ontvangen en goedgekeurd, benevens de boodschap, op het bureau neder. Het Wetgevend Ligchaam keurde de voordragt des Konings goed en betuigde hem, in een adres, deszelfs dankbaarheid, wegens dat hij gewild had dat de civiele lijst ook begrepen werd in den maatregel der geldleening over dit jaar. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij eene groote en moegelijke woordenwisseling over de financien, te Utrecht, trachtte de Koning, zitting hebbende in den Staatsraad, de waarheid te doorgronden, wegens onderscheidene klagten, door partikulieren, omtrent de belasting, gezegd personeel, en de gevorderde boeten, welke de commissie van finantien aan den Staatsraad weigerde. Na eene langdurige woordenwisseling vroeg de Koning het advies van den minister van financien, die niet al te naauwkeurig antwoordde: ‘Maar ter zake, voor wien beslist gij?’ vroeg de Koning. ‘Ik, ik kan alleen voor de Tresorie zijn,’ antwoordde de minister, en daar de Koning eene onwillige beweging van verrassing maakte, voegde de minister er bij: ‘En voor wien verkiest uwe Majesteit dan dat ik zijn zal?’ ‘Voor de regtvaardigheid,’ antwoordde de Koning. Den 11 dier maand zond den Generaal, dumonceau eene vrij aanmerkelijke som over, voor de inwoners van Zeeland, die door de overstrooming hadden geleden. Eene uitwisseling van decoratien had nu ook plaats, tusschen Holland en Beijeren; de Koning versierde zich met de orde van Beijeren, en bestemde de overige decoratien voor den Kroonprins en voor de heeren brantzen en six van oterleek. Het Koninklijke corps der Marine onderging eene groote verbetering door deszelfs nieuwe or- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ganisatie, welke in twee decreten vervat was, waarvan hier den zakelijken inhoud:
‘1o. De rangen van deze zeemagt staan gelijk, met die van onze landmagt, op de volgende wijze:
‘2o. De titel van kapitein komt in het algemeen toe, aan alle bevelhebbers van schepen, wie zij ook mogen zijn, en beteekent geenen rang hoegenaamd.’ ‘3o. De épauletten en andere onderscheidingsteekenen voor de officieren van de Marine, van elken rang, zullen dezelfde zijn als die van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
officieren der landmagt, doch de knoopen, het borduursel en het galon gebruikelijk bij de Marine, blijven zoo als zij thans zijn.’ ‘Al diegenen onzer officieren van de Marine, die thans den rang hebben van kapitein, van de eerste of de tweede klasse, zullen den titel voeren van Kolonel der Marine. De plaatsen van brigadiers zullen vervuld worden bij de eerste promotie. Al diegenen van onze officieren van de Marine, die in dezen oogenblik den rang van eerste luitenant hebben, zullen dien van opper-luitenant worden toegekend, de luitenants van de eerste klasse, dien van eerste luitenant, en de luitenants van de tweede klasse, dien van luitenant, de Aspiranten zullen den naam van élèves behouden, de cadets of vlaggejonkers, zullen bij de eerste promotie benoemd en gekozen worden uit de kundigste élèves, en die reeds eene reis hebben gedaan, er zal te dien einde een openbaar examen plaats hebben.’
‘Art. I. Onze schepen van linie, driedekkers of van 80, 74 of 68 stukken, of zelfs al onze schepen, die zes en dertig ponders voeren, en in staat zijn in linie van batalje te vechten, zullen gecommandeerd worden door eenen Kolonel der Marine, eenen luitenant-kolonel der Marine en negen andere officieren, ten hoogsten, of vijf, ten minsten.’ ‘Art. II. Een fregat van twee en dertig stuk- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken, of daar boven, zal gecommandeerd worden door eenen Luitenant-kolonel der Marine en vijf officieren ten hoogste, of drie voor het minste.’ ‘Art. III. De equipagien van schepen van eenen minderen rang zullen geene voorafgaande formatie worden gegeven, die zal telkens geschieden op voordragt van den Minister der Marine, op de meest geschiktse wijze volgens de grootte en den aard van het vaartuig.’ ‘Art. IV. De bepalingen, hier boven gemaakt, zullen noodwendig een gedeelte uitmaken van de verordeningen op de organisatie der Marine.’ Op den 11 Maart deed Keizer napoleon twee instellingen, op den nationalen adel, aan den Senaat aanbieden, dezelve waren alleenlijk vereerend; en wel verre van eenigzins eene inbreuk op de gelijkheid van regten voor de wet te maken, bevestigde zij het grondbeginsel daarvan en gaven geene de minste wezenlijke voorregten. Keizer alexander zich meester van Finland gemaakt hebbende, vereenigde op den 16. Maart dit land met Rusland, en gaf van deze inlijving aan alle Mogendheden, in Europa kennis. Terwijl de Zweden Finland verloren, behaalden zij voordeelen in Noorwegen, waar de oorlog tusschen hen en Denemarken was begonnen. Koning gustavus riep al de jongelingschap van zijn rijk tot de wapenen, en deed eene tegenverklaring van oorlog aan den koning van Denemarken afkondigen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Keizerlijke Universiteit van Frankrijk werd georganiseerd, de Graaf de fontanes was daarvan Grootmeester. De opstand in Spanje werd algemeen, de gebeurtenissen van de maand October laatstleden, hadden de verbanning van onderscheidene lieden van rang ten gevolge gehad. Wel verre dat de gemoederen tot bedaren zouden gekomen zijn, werden dezelve nog meer verbitterd op het zien van een Fransch leger, onder bevel van Prins murat, Groot-Hertog van Berg, en door de toebereidselen tot het vertrek van Koning karel IV. De woede des volks steeg ten top, en zij waren ten hoogsten verbitterd tegen den Prins della paz, wiens huis werd geplunderd. De Koning ontzettede den Prins della paz van al zijne ambten en waardigheden, hij dacht den opstand daardoor te zullen dempen, doch hij vergiste zich; deze maatregel kwam te laat en was niet voldoende. Hetgeen een ongeluk zoude hebben kunnen voorkomen, is zeldzaam voldoende om het te herstellen, wanneer het reeds plaats heeft. De geest van opstand verspreidde zich met de grootste snelheid, zoo in de steden als in de legers. Om zulk eene volksberoerte, waarvan men al de schromelijke gevolgen niet zoude hebben kunnen berekenen in derzelver geboorte te smoren deed de Koning afstand van den troon, ten be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoeve van den Prins van Asturiën, die den naam aannam van ferdinand VII. Twee dagen daarna schreef Koning karel IV, aan Keizer napoleon. Hij protesteerde tegen den afstand die hij van de Kroon had gedaan, en bekende denzelven alleen door den dwang genoodzaakt te hebben geteekend. Ferdinand VII. confiskeerde de goederen van den Prins della paz, hij riep de verbannenen terug, en voornamelijk den Hertog de l'infantado, dien hij tot kapitein van de Garde benoemde. Eene commissie werd benoemd om den voormaligen gunsteling te regt te stellen, terwijl het volk zijnen dood verlangde. Zoo als de Groot-Hertog van Berg berigt kreeg van deze gebeurtenissen, verplaatste hij zijn hoofdkwartier naar Madrid, en verzamelde zijn leger rondom die hoofdstad. De Generaal dupont, broeder van den Minister in Holland, ten tijde van den Raadpensionaris, vestigde zijn hoofdkwartier te Toledo. Op den 31sten Maart werd de degen van françois I, dien men te Pavia had gevangen genomen, aan de Franschen terug gegeven, en naar Parijs gebragt. In dezen staat van zaken vertrok Keizer napoleon naar Spanje, hij kwam te Bayonne, in de eerste dagen van April. Drie Oost-Vrieslanders werden benoemd tot leden van het Wetgevend Ligchaam, en drie anderen tot leden van den Staatsraad: deze waren de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Heeren Baron van in- en kniphuizen, visel en de reede, van in- en kniphuizen leer, van imhoff en von bernuth. Een deputatie van de stad Amsterdam, werd op den 9den April naar Utrecht gezonden, om den Koning te verzoeken van zich naar de hoofdstad te begeven, en het stadhuis aldaar tot deszelfs verblijf te kiezen. Deze deputatie bestond uit de Heeren. wolters van de poll, Burgemeester, van brienen en willinck, Wethouders, en jan van de poll, van iddekinge en rendorp, Vroedschappen; bij deze gelegenheid deed de Burgemeester de volgende aanspraak:
‘Sire! De Gedeputeerden van uwe goede en getrouwe stad Amsterdam, nemen deze gelegenheid met blijdschap te baat, om Uwe Majesteit op de plegtigste wijze de uitdrukkingen hunner eerbied, liefde en dankbaarheid, die hen aan de geheiligde persoon Uwer Majesteit verbinden, te hernieuwen.’ ‘Door Burgemeesteren, Wethouders en Vroedschappen, en aldus door de gansche stedelijke regering, gemagtigd komen wij Sire! uwe Majesteit smeken, om aan het schoonste gebouw onzer stad, de schoonste bestemming, die het immer te beurt zoude kunnen vallen, te schenken. Wij komen als tolken der gevoelens onzer medeburgers, Uwe Majesteit ons stadhuis aanbieden, opdat het Hoogstdezelve moge behagen, het bij eene Koninklijke Acte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan te nemen, en tot Uw Koninklijk Paleis te verklaren, en ons aldus de zekerheid te geven, dat hetzelve voortaan en voor altijd de eer zal hebben het verblijf des Souvereins te zijn.’ ‘Aan het hoofd onzer medeburgers gesteld, komen wij eenen pligt, zoo aangenaam voor ons hart, vervullen, terwijl wij Uwe Majesteit verzoeken zich overtuigd te houden, dat hunne vurigste wenschen zich met de onzen vereenigen, opdat het aan den Oppersten Wijziger van ons lot moge behagen, om ons langen tijd het geluk te doen smaken van Uwe Majesteit in ons midden te zien, en in Hoogstdezelve eenen Koning, die, sedert deszelfs komst tot den troon niet opgehouden heeft ons te beminnen en te beschermen; te eerbiedigen en hoog te schatten.’ ‘Ja Sire! Wij zijn ten vollen overtuigd dat de koophandel zucht onder de nadeelige maatregelen, welke door den tegenwoordigen staat van Europa gevorderd worden, alles wat onze stad, welke alleen door den koophandel bestaat, thans lijdt, zoude oneindig drukkender zijn, zoo de gestrenge maatregelen, welke Uwe Majesteit in Hoogstderzelver hooge wijsheid heeft genomen, niet het heilzame oogmerk ten doel hadden, om een nog grooter kwaad te vermijden, om door tijdelijke opofferingen mede te werken tot het terug brengen van den algemeenen vijand, tot een meer gematigd stelsel, en ons eindelijk eenen vasten, voordeeligen en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verëerenden vrede, die alleen onze wonden kan heelen, te verzekeren.’ ‘Overtuigd van de vaderlijke gevoelens, waarvan Uwe Majesteit zoo menigvuldige blijken heeft gegeven, stellen wij met het onwankelbaarste vertrouwen, onze dierbaarste belangen en die onzer medeburgers, in uwe handen.’ ‘De oogenblik waarin Uwe Majesteit Hoogstderzelver intrede in Amsterdam zal doen, zal een oogenblik van geluk en vertroosting voor allen zijn, en voornamelijk voor ons. Dat Uwe Majesteit zich verwaardigende om gebruik te maken van den ijver die ons bezielt, om Hoogstderzelver bevelen te gehoorzamen, ons in staat gelieve te stellen, om bij te dragen in het doen zegenen van Hoogstderzelver naam, als dien van eenen teederhartigen vader, wiens onophoudelijke zorgen het geluk zijner kinderen ten doel hebben.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Antwoord des Konings.‘Mijne Heeren! dadelijk bij mijne komst tot den troon van Holland, heb ik gevoeld hoe nuttig het voor het algemeen welzijn was, dat Uwe stad de Hoofdstad des Rijks was, en eene mijner eerste daden was om dezelve als zoodanig te proclameren.’ ‘Ik had gehoopt, dat de vrede ter zee, mij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weldra zoude hebben vergund, om dezelve in het bezit harer regten te stellen. Dan ongelukkig schijnt de algemeene vrede nog ver af te zijn. Mijn gansche volk zucht onder zulk eenen langdurigen oorlog, en uwe stad lijdt daardoor in het bijzonder. In dezen staat van zaken moet en wil ik meer van nabij getuigen van derzelver rampen en behoeften zijn. Ik zal niet langer aan het verlangen van mijne goede stad, en aan de behoefte die ik gevoel van mij in derzelver schoot te bevinden, wederstand bieden.’ ‘Mijne Heeren! Zegt aan uwe medeburgers, dat ik gevoelig ben aan den wensch dien zij betuigen van mij in hun midden te zien, dat ik het aanbod dat zij mij door u laten doen, met vermaak aanneem, doch dat ik daarbij de uitdrukkelijke voorwaarde bepaal, dat al de onkosten die daartoe gemaakt zullen worden, ten laste van de Kroon moeten zijn, en dat dit niet langer zal duren, dan tot den oogenblik in welken, na eenige jaren de voordeelen des vredes te hebben genoten, de herstelling onzer Finantiën, de Publieke Schatkist zal vergunnen om een nieuw Paleis te doen bouwen, ter vervanging van dat in den Haag, hetwelk aan de Domeinen is terug gegeven. Ik wil dat Amsterdam aldus deszelfs Paleis zal terug nemen, hetwelk dan weder deszelfs Stadhuis zal worden: zoo uwe stad er seen bezat, dat waardig aan mijne Hoofdstad is, zoo zoude ik | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij den algemeenen vrede een voor haar doen bouwen.’ ‘Ik verlang dat gij aan den Minister van Binnenlandsche Zaken zult opgeven, welke gebouwen er in uwe stad zijn, en al de noodige schadevergoedingen.’ ‘Ik hoop dat mijn volk mij met vermaak zal zien, ik wil dat mijne tegenwoordigheid aan hetzelve nuttig zij, en nimmer wil ik hetzelve op eenige kosten jagen.’ ‘Ik wil u, mijne Heeren! bewijzen, welk een vertrouwen ik in mijne goede stad en in u stel, in u, aan wien ik de Administratie van dezelve heb toevertrouwd, door de beweegoorzaken te doen kennen, die mij zoo lang van u verwijderd hebben gehouden, en die, welke mij thans mijne komst doen verhaasten, in weerwil van het leedwezen, dat ik zal gevoelen, op het zien van den tegenwoordigen staat des handels, der nijverheid en der scheepvaart.’ ‘Wij mogen het ons niet ontveinzen dat een zoo langdurige Staat van Oorlog en welke zoo algemeen is, den toestand van dit land, in meer dan een opzigt, hagchelijk maakt; deze toestand is van dag tot dag verergerd, door den staat van zaken in Europa. Ik heb u door onderscheidene partijen verdeeld gevonden, ik heb u ten doel gevonden aan het verschrikkelijk eigenbelang, die zoo groote en doodelijke vijand van dit land, die onmisbaar deszelfs ondergang zoude berokkenen, wanneer dezelve | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
langer bleef aanhouden. Sedert twintig jaren door eene menigte van ongelukken ter neder gedrukt, sedert dien oogenblik bijna uwe onafhankelijkheid verloren hebbende, en in dien tijd, langer nog door de gebeurtenissen, dan door den loop der jaren aangetoond hebbende, het nadeel der partijzucht onder een overwonnen volk, veel eer dan het groote karakter dat de eigendom zijner voorouders was, en dat ondertusschen ook de zijne zoude kunnen worden; in dezen staat, mijne Heeren! kon ik immers geene de minste hoop op geluk voeden? ik een vreemdeling, ten aanzien van uwe taal, uwe zeden, uwe zaken? ik zoude nog langer wederstand geboden hebben. Ik zoude mij hebben weten te onttrekken aan de magt der gebeurtenissen, die mij zulk eene zware taak hebben opgelegd, te vervullen, zoo ik niet troost gevonden had in de hoop dat de natie in het algemeen, en elk burger in het bijzonder, mijne pogingen zoude onderschragen, zoo ik niet op het volkomenste vertrouwen der natie had gehoopt, zoo ik niet gehoopt had om in de innigste vereeniging rondom mij te zullen zien, alle rangen, alle klassen, alle bijzondere personen, zoo ik eindelijk niet alles goeds gewacht had van eene verlichte, moedige, volstandige en opregte natie, en daar door overtuigd was dat elk hunner, als zijn eerste belang, het algemeen belaag zoude beschouwen, waarin noodwendig het bijzonder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
belang begrepen is. Zoude ik zonder deze gevoelens de hoop hebben kunnen voeden, om een land, het welk in zulke moeijelijke tijden, na zoo veele gebeurtenissen en rampen, tot de onafhankelijkheid geroepen was, te zullen kunnen ophouden? neen! om zoo vele hinderpalen te boven te komen, om aan Holland den rang, dien hetzelve door de deugden van uwe voorvaders, door derzelver werkzame en volstandige nijverheid, hunnen moed en verknochtheid aan hun vaderland verkregen had, terug te geven. Zoo moest gij, ik mag het u niet ontveinzen, mijne Heeren! u zelven verheffen uit dien staat van besluiteloosheid, gevoelloosheid, verdoofdheid, wantrouwen en ontmoediging, die in rustige en voordeelige tijden zoo gevaarlijk is, doch in tijden van gevaar allerschadelijkst en zelfs doodelijk wordt. Getrouw aan mijne gevoelens zijnde, doe ik en zal ik onophoudelijk nieuwe pogingen doen, om zoo veel mogelijk het kwade te verhoeden, dewijl niets de ontwerpen, die ik tot verbetering zoo noodig voor dit land, meende ter uitvoer te brengen, begunstigd. In waarheid, mijne Heeren! in in eene gematigde Monarchie, zoodanig als ik die begrijp en wensch, is het den Koning alleen dan mogelijk om alles te doen, tot welzijn van het land, wanneer het volk, de natie het bijzonder belang, als met het algemeen belang verbonden, beschouwt, wanneer de in alle opzigten het meest uitstekende mannen zich rond- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om den troon scharen, denzelven voorlichten, ondersteunen en verdedigen. Een land, waarin de Vorst geheel door zijn volk verlaten werd, zoude te gronde gaan. Wanneer men deze waarheid aanneemt, is het dan niet even zeer te gevoelen, dat daar waar geene wezenlijke natie bestaat, waar geen algemeene geest heerscht, waar alles zich van den troon zoekt te verwijderen, alles nog veel eer ten gronde zoude gaan, en voornamelijk in eenen tijd, in welken, hoedanig ook de uitkomsten mogen zijn, eenige eeuwen zullen moeten verloopen, alvorens de kleine staten zich zullen kunnen staande houden, in het midden der schokken, welke het belang der grooten treffen, dan door de handhaving hunner regten en de wetten der regtvaardigheid en billijkheid. De verpligtingen van den Vorst zijn wezenlijk en groot, doch die van het volk zijn nog wezenlijker, nog grooter. De pligten der Vorsten houden op te bestaan, wanneer hun kortstondig en broos leven eindigt, doch de pligten des volks zijn voortdurende, zoo lang als de maatschappij in wezen is, waarvan het de voornaamste zuil uitmaakt. Overtuigd van de waarheid dezer overwegingen, en gevoelende hoedanig de minste vertraging, de minste afwijking van het eenige stelsel dat den staat kan redden, schadelijk en onherstelbaar zoude kunnen worden, wil ik zoo veel mogelijk alle bijzonderheden afbreken en mij haasten om mijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gouvernement te vestigen. Ik heb de inwoners mijner groote stad altijd geacht en altijd genoeg op hen gerekend om overtuigd te zijn, dat zij zeer veel aan de goede gevolgen mijner pogingen, tot welzijn van den Staat, van welke zij zulk een groot gedeelte uitmaken, zouden kunnen toebrengen. Mijne keus moest noodwendig op hen vallen. Thans, nu de Constitutie des lands niet meer federatief of gemeenebest gezind is, is de verandering zeer groot; ik heb gewild dat mijne keus wegens de hoofdstad van mijn land zoodanig ware, dat zij ook bestendig de keus mijner opvolgers zoude blijven; geene andere stad in het Koningrijk zal naijverig kunnen zijn van binnen uwe muren het Paleis hunner Koningen te zien opgerigt. Ik heb aan de natie willen doen zien het belang dat ik stel in den koophandel, en in de meest handeldrijvende stad des rijks, ik heb dezelve willen bewijzen, dat ik derzelver ware belangen ken, ik heb gewild dat de Koningen mijne opvolgers nimmer in de mogelijkheid zouden komen om anders te denken. Ik heb gewild, dat de inwoners der hoofdstad begrepen, dat deze titel niet slechts alleen in den naam bestaat, dat zij, van de eene zijde, verzekerd zouden zijn dat ik hen zal weten te onderscheiden, en zeer veel voor hun doen zal, doch dat zij van de andere zijde het voorbeeld aan het overige gedeelte des rijks moeten geven; zij moeten de gevoelens, die men koesteren moet, aan hunne landgenooten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aanwijzen, zoo wel als de begrippen, die men moet voeden, zij moeten steeds de ijverigste voorstanders, de vurigste verdedigers van den troon zijn. Ik heb gewild, dat er slechts eene eenige en groote hoofdstad zoude zijn, zoo als er slechts eene eenige Staat is. Ik heb eindelijk gehoopt, in het midden van u een groot aantal mannen van kunde en ondervinding, in de onderscheidene takken van Publieke Administratie te zullen vinden, en dat ik daardoor des te gemakkelijker en spoediger zou kunnen komen tot de daarstelling der noodige instellingen, om de Natie te verheffen en te handhaven, in eenen gelijken rang met de meest verlichte en meest gevestigde volken. Daartoe zijn langdurige en groote pogingen noodig. Ik ontveins mij zelven niet, hoe groot, hoe moeijelijk mijne taak is. Ik moet noodwendig rekenen op alle verstandige, verlichte, eerlijke vrienden des vaderlands. Ik hoop, dat zij mijne verwachting niet te leur zullen stellen. Wanneer het anders mogt zijn, zal men mij de schuld daarvan nimmer kunnen geven, want al mijne oogenblikken, al mijne gedachten, al mijne pogingen zijn, zonder uitzondering, aan het belang en de welvaart van het algemeen gewijd. ‘Aldus mijne Heeren! zal ik mij weldra in uw midden bevinden, ik heb tot u gesproken met dat vertrouwen, hetwelk zij verdienen, die ik met de zorg van voor het welzijn mijner | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoofdstad te waken, heb belast, die daar mijne bedoelingen moeten doen volgen, mijne autoriteit moeten doen eerbiedigen en achten, die voor de algemeene en bijzondere veiligheid moeten waken, en de striktste uitvoering der wetten moeten handhaven. Ik twijfel niet, of gij zult aan mijne verwachting voldoen, en dat ik weldra overtuigd zal zijn van het goede dat gij gesticht hebt. Ondertusschen, mijne Heeren! heb ik met vermaak de gevoelens, die gij mij betuigd hebt, ontvangen. Zegt aan uwe medeburgers, dat de verknochtheid, de goedkeuring der natie, en voornamelijk van mijne goede stad, het doeleinde van al mijne daden is, en de belooning zal zijn van al mijne pogingen en gevoelens. Ik gevoel hunne rampen, en lijde, daardoor meer nog dan zij, ik houde mij zoo veel mogelijk met het uitdenken van middelen om dezelve te lenigen, bezig, en wanneer de algemeene vrede den volken en der lijdende menschheid vertroosting zal aanbieden, wanneer hunne verliezen hersteld en vergeten zullen zijn, dan zal ik nog altijd gevoelen, hoe moeijelijk, hoe smartelijk de eerste jaren mijner regering zijn geweest.’ De Koning vertrok op den twintigsten, te tien ure des morgens van Utrecht. Toen hij op de grensscheiding van het Departement Amstelland kwam, namelijk te Loenen, kwam de Landdrost hem begroeten; hij vertoefde eenigen tijd op de buitenplaats van den heer bruin, gelegen in de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meer, digt bij Amsterdam. Dit was de verzamelplaats der personen die tot den stoet behoorden. Men had voor dezen dag den rouw, wegens het overlijden van den Koning van Denemarken, christiaan VII, afgelegd. Te twee ure des middags vertrok de stoet van het huis van den heer bruin; dezelve bestond uit herauten van wapenen, een detachement husaren van de garde, de koetsen van den Groot Ceremoniemeester, van den Groot Kamerheer en den Opperjagermeester, waarna die des Konings, die in koninklijk gewaad gekleed was. De leidsels der koetspaarden werden door acht lakeijen te voet vastgehouden. Deze koets was omringd door de Kolonels Generaal van de garde, de Aides de Camp en de Stalmeesters. De pagies bevonden zich aan de portieren en achter de koets. Het rijtuig van den Koning werd gevolgd door de koetsen der Ministers, der Maarschalken dumonceau en de winter, en der Burgerlijke Officieren van het huis des Konings, terwijl de trein gesloten werd door de curassiers van de garde. Toen men aan het regthuis van de Watergraafs meer gekomen was, kwamen de Landdrost, de Wethouders, de Hoofdschout en de Vroedschappen den Koning begroeten. De Burgemeester bood hem hier de sleutels der stad aan, en deed de volgende aanspraak: ‘Sire! de Burgemeester en Wethouders, waarbij zich gevoegd hebben de Vroedschappen en de Tresorier, en aldus de geheele Ma- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gistraat der stad Amsterdam, naderen thans Uwe Majesteit, om zich van eenen pligt, zoo aangenaam voor hun hart, te kwijten, door aan Uwe Majesteit de sleutels van hare goede en getrouwe hoofdstad, aan te bieden.’ ‘Verwaardig u, Sire! dezelven aan te nemen, met die welwillendheid, die Uwe Doorluchtige persoon zoo eigen is. Verwaardigd U, daarin te zien, de blijken der gevoelens van eerbied en onderwerping, waarmede de inwoners dezer groote stad voor hunnen Souverein vervuld zijn, en van de verzekering hunner onwankelbare getrouwheid.’
De Koning antwoordde in de volgende bewoordingen:
‘Mijne Heeren! De sleutels van de groote stad zijn zeer wel aan uwe zorgen toevertrouwd, wanneer mannen zoo als gij! de bewaring van dezelve hebben, is het even zoo goed als of ik zelf die in handen had. Ik houde mij overtuigd dat ik u altijd zal moeten roemen, overeenkomstig aan het belang en de verknochtheid, welke ik mijne goede stad toewijdt.’
De Gouverneur-Militair en de Garde d'Honneur, wachtten den Koning alhier op. De stoet reed de Muiderpoort, onder de salvo's van het geschut, binnen, en nam deszelfs weg door de Plantagie, voorbij de Hortus Medicus, de Hoogduitsche en Portugeesche Joden Synagogen, en reed vervolgens over de Blaauwe Brug, de Bo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
termarkt, voorbij de Muntstoren, de Kalverstraat en den Dam, naar het Koninklijk Paleis. De Koning werd ontvangen en binnen geleid door den Groot-Maarschalk en de voornaamste Autoriteiten der stad. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aanspraak van Burgemeesteren, Wethouders en Vroedschappen.‘Sire! in dezen gelukkigen en plegtigen oogenblik, waarin Uwe Majesteit, door zich in zijne goede en getrouwe Hoofdstad te begeven, de dierbaarste hoop van al onze medeburgers vervuld heeft, komen wij, als tolken hunner gevoelens, Uwe Majesteit betuigen, alles wat de tegenwoordigheid des Doorluchtigen Souvereins, aan de inwoners dezer groote Stad doet gevoelen.’ ‘Zij zijn doordrongen, Sire! van eerbied en liefde voor Uwe Majesteit, zij zijn trots en dankbaar tevens, wegens de eer die Uwe Majesteit hun vergunt, te genieten, door te verklaren, dat de goede en getrouwe Hoofdstad voor altijd de Koninklijke residentie zal zijn. Zij zijn verzekerd, dat hunne welvaart onder het oog van Uwe Majesteit zal vermeerderen, en dat Amsterdam eenmaal zal worden, wat het was, ten tijde van deszelfs grootste welvaart. Uwe Majesteit is zelve getuigen ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weest van de vreugde des volks; Hoogstdezelve heeft de algemeene vreugdekreten gehoord als de stem van het hart, welke door de vleijerij niet kan worden nagebootst.’ ‘Het is in u, Sire! dat onze medeburgers al hun vertrouwen stellen. Zij beschouwen Uwe Majesteit als hunnen vader en als hunnen beschermer. Verwaardig u, Sire! om hen als uwe kinderen te beschouwen, verwaardig u hun die zelfde welwillendheid te blijven betoonen, waaraan zij zulk eene hooge waarde hechten, en waarvan deze stad, die Uwe Majesteit in haren schoot, (zulk een schitterend lot,) heeft mogen ontvangen, voor altijd het herdenken zal bewaren. Ja, Sire! Uwe goedheden zal zij steeds voor oogen hebben, dezen dag zullen derzelver inwoners Uwe Majesteit nieuwe blijken geven van hunne liefde en verknochtheid, elken dag zullen zij hunne smeekbeden aan het Opperwezen opzenden, opdat hun geliefde Monarch moge behoed en bewaard blijven.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Antwoord des Konings.‘Mijne Heeren! van dezen dag af aan begint eene nieuwe tijdrekening voor Amsterdam. Hetzelve zal onder de hoofdsteden van Europa, dien rang nemen, dien de deugden en de groote daden uwer voorvaderen hetzelve doen verdie- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nen, in welke hetzelve steeds verzekerd zal blijven door onze opregtheid en vriendschap voor onze bondgenooten, de verknochtheid, welke ik der natie schuldig ben en ook toedraag, de gehechtheid, welke zij mij betuigt, de gevoelens welke de inwoners mijner goede stad, mij bewezen hebben, te koesteren, door de algemeene vreugde die zij dezen dag hebben betoond, en in dezen oogenblik nog betoonen. Dat zij ondertusschen wel verzekerd zijn, dat niets mij zal kunnen doen vergeten den rampvollen toestand, waarin zij zich door den steeds voortdurenden oorlog bevinden.’ ‘Ik kom tot u om te leeren, op welk eene wijze men elkander in zoodanige moeijelijke omstandigheden kan ondersteunen, en welke hulp er zoude kunnen worden aangewend. Herneemt dan uwen moed, burgers van Amsterdam, welk land is er dat door zulk eenen langdurigen oorlog niet lijdt? Er zijn er nog ongelukkiger dan wij: herinnert u het verledenen, en vindt in de herdenking aan hetgeen voormaals uw vaderland was, de zekere waarborg, dat zoo lang als het nog waardige kinderen heeft, men aan niets behoeft te wanhopen.’ ‘Ter nedergeslagenheid, ontmoediging, gebrek aan vaderlandsliefde, deze zijn de eenige redenen, die mij de hoop zouden kunnen doen verliezen; doch herlevende, en volstandig Hollanders | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blijvende, dan zult gij de oude welvaart terug zien keeren, en dagelijks meer zien vermeerderen en vastigheid verkrijgen, wanneer, zoo als wij alle reden hebben om te hopen, het blinde en verachtelijke eigenbelang nimmer wortel bij u schiet. - In waarheid, mijne Heeren! Toen deze staat in deszelfs geboorte, deszelfs onafhankelijkheid begon te vestigen, was hij toen niet in eenen nog oneindig moeijelijker en hagchelijker toestand? Zijn onze velden even als toen overweldigd en verwoest, zijn onze steden zoo als toen bijna even zoo veel oorlogsvelden en bloed- en moordtooneelen, wier aandenken het bloed in de aderen doet bevriezen? en in plaats van den gezworen haat, van de magtigste Mogendheid van Europa, bezit gij thans immers de vriendschap en het bondgenootschap van de magtigste der natiën? Ondertusschen wisten uwe voorvaderen op al deze vereenigde hinderpalen te zegepralen; de menigte helden, wier schimmen thans nog over den vaderlandschen bodem zweven, reddeden hun vaderland van een lot, waaraan eenen gewonen heldenmoed zoude gewanhoopt hebben; en uit dezen hagchelijken staat verhief dit land zich tot den rang der meest geroemde en geëerbiedigde landen, en alleen door middel van eene standvastige volharding en eene onwankelbare vaderlandsliefde, en inzonderheid van de verachting en het afschuwen, dat deze groote zielen koesterden voor het eigenbelang en het bijzonder voordeel. Deze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hooge rang zoude Holland veelligt nimmer hebben verloren; mogelijk zoude dezelve nooit verminderd hebben, wanneer deszelfs Gouvernement zoo veel eenheid, zoo veel vastigheid in zich gehad had als andere Staten; dan alleen had het voordeel kunnen trekken van de omstandigheden, die zich onderscheidene malen voordeelig genoeg hebben aangeboden, om aanmerkelijke verbeteringen daar te stellen, en om deszelfs staatkundig aanwezen te bevestigen. Een Gemeenebestgezinde Staat, steeds aan veranderingen onderhevig, is meer geschikt om lessen te geven aan Monarchale regeringsvormen, dan zelf al de schoone en verleidende leerstelsels, die meestal bedriegelijk zijn door al te volmaakt te schijnen, in werking te brengen, dezelve staan gelijk aan die verlichte geesten, zoo verwonderlijk in hunne leeringen en geschriften; doch zoo afwijkende van die zelfde stelregels in hun gedrag. Opdat dit anders zoude wezen, zoo zoude eene maatschappij, even als een bijzonder persoon zich geheel op zich zelven moeten kunnen vestigen; maar is alles op deze wereld dan niet betrekkelijk? Alles is onderhevig aan den invloed der gebeurtenissen, de betrekkingen van den Staat, met deszelfs naburen, waarop men geene berekening kan maken. Het is op deze wijze, dat men met zoo veel waarheid gezegd heeft, dat men veeltijds standvastigheid betoont door dikwerf te veranderen.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Het eenige middel om van het Monarchale Holland te maken, wat het federatieve Holland geweest is, bestaat daarin, dat hetzelve spoedig tot eene gevestigde Monarchie worde gebragt, het zekerste, het spoedigste middel, om het te gronde te doen gaan is, om aan hetzelve de voordeelen die het boven andere Staten heeft, te ontnemen, en door dat tijdstip te vertragen, door vooroordeelen, door redenen, zelfs door billijke grieven, die niet meer te pas komen, en nimmer weder moeten worden opgehaald, opdat het aanwezen des lands verzekerd zij.’ ‘Er zijn Gemeenebesten geweest die er slechts den naam van droegen; het was veeleer eene veelhoofdige Monarchie. De adel, die het onderscheid tusschen de twee standen schijnt te wezen, bestaat overal; deze zedelijke ongelijkheid is in de natuur gelegen, even als de ligchamelijke ongelijkheid, wanneer men dezelve uit het ware oogpunt beschouwt, en wanneer dezelve niet ten nadeele der maatschappij bestaat, en niet boven de verdienste wordt geschat. Blijft dan voortgaan, Mijne Heeren! met uwe medeburgers de zoo noodige volharding en moed in te scherpen, en laten zij verzekerd zijn van mijne gestadige bezorgdheid en mijne bescherming, voor zoo lang als zij, zoo als ik alle reden heb om te gelooven dat zij doen zullen, de goede gedachten, die ik te hunnen aanzien heb opgevat, zullen regtvaardigen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zegt hun, dat de wijze waarop zij mij hebben ontvangen, in zulke moeijelijke omstandigheden, voor mij het overtuigendste bewijs is, dat zij het groote karakter hunner voorouders waardig zijn, en dat zij mij genoeg kennen, om te weten, hoe noodig ik het heb om troost te vinden, wegens de rampen die hun drukken, wanneer het niet in mijne magt is, om dezelve geheel te doen ophouden, en zoo spoedig te doen eindigen als ik zulks zoo vurig wensch.’ ‘Dat zij overtuigd zijn dat, zoo ik de hoop niet koesterde, om te eenigen tijd eenen algemeenen vrede te zien daargesteld, en met denzelve het herstel van uw vaderland en van uwe stad in het bijzonder, dat ik dan uwe stad en geheel Holland zoude vermijden, ik zoude daartoe geregtigd zijn door de overtuiging van nimmer iets goeds voor u te zullen kunnen doen.’ Het volk betuigde dezen dag zeer veel vreugde; het ging den Koning te gemoet tot een uur buiten de stad en vrijwillig vreugdegejuich vergezelde hem onophoudelijk tot aan het paleis. Op denzelfden dag werd te Parijs, Prins charles louis napoleon, des middags te een ure, geboren: Graaf otto van byland, Kamerheer der Koningin, bragt daarvan op den 22sten de tijding te Amsterdam. Den 21sten nam men bezit der districten van Huisen, Sevenaer en Malburg, die aan Holland | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij het tractaat van den 11den November waren afgestaan; de daartoe benoemde Commissarissen waren de Colonel Generaal bonhomme en de Baron de vos van steenwijk; deze districten werden met het departement Gelderland vereenigd. Keizer napoleon bevond zich op het kasteel van Morrac, in de nabijheid van Bayonne. De Maarschalk bessieres trok Spanje met de Keizerlijke garde in, en marcheerde op Madrid, waarvan de Generaal grouchy Gouverneur was. De militaire dienst werd in deze hoofdstad gezamenlijk door de Fransche en Spaansche troepen verrigt. Men verwachtte den Keizer te Madrid, overal waren op den weg de bevelen gegeven, om hem te ontvangen, tot op de grenzen werden deputatien asgezonden, om hem te begroeten. Koning ferdinand zelf ging tot aan Vittoria hem te gemoet; doch de Keizer verliet het Fransch grondgebied niet. Hij schreef aan Koning ferdinand, die op den 19den te Bayonne kwam, en zeer beleefd doch ook zeer koel ontvangen werd. Weinig dagen daarna kwamen ook de Koning en Koningin van Spanje, met den Prins della paz in deze stad, deze laatste was door de Fransche armée uit deszelfs gevangenis bevrijd; deze Vorsten werden met pracht ontvangen. De Generaal le brun ging hun te Irun begroeten, de Prins berthier ontving hun op de grenzen, en vergezelde hun tot in de stad, waar het gan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sche garnizoen onder de wapenen stond, de batterijen van de stad en der schepen begroetten hunne Majesteiten, en de Keizer haastte zich om hen te gaan verwelkomen. Bij deze eerste te zamenkomst deed koning karel een verhaal van de beleedigingen die hij had ondergaan en beklaagde zich deswegen bitterlijk. De Spaansche autoriteiten erkende niet een eenige acte in naam van Koning ferdinand VII. gegeven. Ondertusschen veroorzaakten eene menigte door de Provincien verspreide geschriften eenen algemeenen opstand. De beeldtenis van ferdinand werd in zegepraal binnen de stad Toledo rondgedragen. De huizen der voornaamste regerings-leden werden geplunderd, en de eigenaars van dezelve reddeden zich met de grootste moeite. Zes dagen daarna bezettede de generaal dupont de stad met zijne troepen en alles keerde tot de orde terug. De Russen gingen voort met voordeelen in het noorden te behalen. Sweaburg, de eenige plaats die hun wederstand in Finland geboden had, gaf zich op den 5den April over. Men vond in deze stad eene talrijke artillerie, vier fregatten en honderd vaartuigen tot de flotille behoorende. Toen de Koning van Zweden, gustavus adolphus, deze tijding en die van het verlies van oostelijk Bothnie en Wasa, de hoofdstad des lands, kreeg, was hij billijk vertoornd. De generaal cronstedt, bevelhebber van Sweaburg, werd van zijnen post | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ontzet, zoo als al de officieren die niet tegen de capitulatie hadden geprotesteerd. In dien zelfden oogenblik nam de schout bij nacht budisco de eilanden Aland en Gothland. ondertusschen behaalde de Zweden, zoo ongelukkig in hun eigen land, evenwel voordeelen in Noorwegen; zij trokken over de grenzen op den 13den, 14den en 15den April, sloegen de Denen en namen de redoute Blakier; eenige dagen daarna werd deze redoute door de Denen hernomen, onder het bevel van prins christiaan, en de Zweden werden terug geslagen. Een zeer levendig gevecht had plaats bij Schonstadt, tusschen de Deensche en Zweedsche flotilles. Op den 25sten werd te Amsterdam de verjaring van de instelling der orde van de Unie, met eene groote plegtigheid gevierd. De Koning, op den troon gezeten en omringd door de leden van het kapittel der orde en in koninklijk gewaad gekleed, opende de plegtigheid door de volgende aanspraak, die hij in het Hollandsch deed.
‘Ridders van de Unie, laten wij ons dezen dag herinneren de gevoelens die de grondslagen uitmaken van de instelling die ons vereenigt: Eenheid en pligt! was er immer eene schooner spreuk!’ ‘Uw vaderland werd voorheen gered, door de vereeniging van allen, het is deze vereeniging alleen die hetzelve nog in stand kan houden, door haar hebben uwe voorouders zich be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
roemd gemaakt, en door haar is Holland vermaard geworden.’ ‘De vereeniging is alleen het deel van deugdzame menschen, de slechten kennen dezelve niet, of wanneer zij onder dezelven schijnt te heerschen, dan is het slechts voor eenen oogenblik.’ ‘De Eendragt alleen kan ons de noodige krachten geven, om die pligten te vervullen, welke allen in de spreuk van de orde begrepen zijn.’ ‘Zweert dan van te zullen leven en sterven, als mannen van eer, als dappere en opregte ridders, van u te zullen wijden aan uw vaderland en uwen Koning, zoo dikwerf als zij u zullen noodig hebben, en van te allen tijden tot rigtsnoer van uw gedrag te zullen nemen de spreuk der orde: Doe wel en zie niet om.’ De Ridders welke den eed nog niet hadden gedaan, traden nu toe en zwoeren, en eene zeer welsprekende redevoering van den Ridder van der palm, Orateur der Orde, eindigde deze plegtigheid. Den 29sten ging de Koning naar Utrecht, om aldaar de tentoonstelling der voortbrengsels van nationale nijverheid te bezigtigen. Men zal in het vervolg zien, welke prijzen er in het jaar 1809 werden uitgereikt. Te Hamburg had er een zeer ernstige opstand in den nacht, tusschen den 19den en 20sten plaats, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eenige duizende menschen wilden het sluiten der poorten beletten. De Millernschepoort werd opengebroken, men beleedigde de wacht, welke dien dag door de Hollanders bezet was, doch dezelve betoonde zeer veel standvastigheid. Zij keerde geweld met geweld, en volvoerde de door de Politie daargestelde verordeningen, in weerwil van alle tegenkantingen, er werden eenige menschen gedood en gewond. De onderscheidene Administratiën verlegden zich naar Amsterdam, reeds waren de Ministeriën van Oorlog en Binnenlandsche Zaken aldaar overgebragt, zoo als ook de leden van het Wetgevend Ligchaam zich daar reeds bevonden. Den 4den Mei rigtte de Koning het algemeen Instituut van Kunsten en Wetenschappen op, hetzelve was in vier klassen verdeeld. De Koninklijke Maatschappij der Wetenschappen, waarvan leden waren de Maarschalk van kingsbergen, kraaijenhoff, j. blanken, jz., een zeer kundig Ingenieur van den Waterstaat, van barneveld, bonn, bruinings, nakomeling van den beroemden bruinings. Florin, Examinateur voor de Marine, fokker, goudriaan, kundig Ingenieur van den Waterstaat. Hennert zeer geacht Sterrekundige, van swinden, Groot-Natuurkundige en Mathematicus; deze was een der leden van de Commissie voor de Maten en Gewigten te Parijs geweest, en hoezeer vreemdeling zijnde, had men hem tot rapporteur der Commissie benoemd; brugmans, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van beek calkoen, Sterrekundige en Mathematicus, die zeer belangrijke werken heeft uitgegeven, camper, Professor en Neef va den beroemden camper van Vriesland, van marum, van geuns, vast Secretaris van de Maatschappij te Haarlem, en aeneae. De Koninklijke Hollandschappij, waarvan de leden waren meerman, de bosch, van der palm, bilderdijk, feith, van hemert, loots, meijer, scharp, siegenbeek en weiland. De Koninklijke Maatschappij van Historiekunde en Oudheden, waarvan de leden waren: Stuart, van wijn, cras, valckenaer, te water, wiarda en wijtenbach, en eindelijk de Koninklijke Maatschappij der schoone Kunsten, waarvan de leden waren: thibaut, cobell, fodor, van der hart, kuiper, plantade, roos en rauppe, enz. enz. De Koning had aan dezelve den naam van Nationaal Instituut willen geven, dewijl hij daardoor de gelijkvormigheid van dezen titel, met de Monarchie wilde aantoonen, doch men raadde hem om dit niet te doen, dewijl men in Frankrijk dienzelfden titel van een dergelijk ligchaam had afgeschaft. Gedurende eene vergadering van den Staatsraad, werd er gesproken over het Hooge Nationale Geregtshof, een der leden voerde aan, dat men hetzelve niet meer Nationaal moest noemen, doch de Koning antwoordde, dat het dien naam moest blijven dragen tot aan de nieuwe organisatie, en dat men er alsdan moest bijvoegen: van Justitie. ‘Waarom zoude die schoone titel van Nationaal, niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Monarchaal kunnen zijn?’ zeide hij, ‘het komt mij integendeel voor dat dezelve aan het Gouvernement toekomt. Ik wenschte wel den titel van nationale majesteit te voeren als den schoonsten en meest beteekenenden titel dien men zoude kunnen vinden.’ Eenige keurden de formatie af van zulk een verlicht, doch vast in deszelfs denkbeelden staande, en zoo onafhankelijk zijnde ligchaam, als het Nationale Instituut. Ondertusschen is er niets roemrijker, niets meer Constitutioneel, en bij gevolg niets meer Monarchaal. De geleerden bezwijken, wanneer zij te naauwernood hun hoogfte toppunt van volmaaktheid bereikt hebben, zij blijven dikwerf onbekend, en worden slagtoffers der vijandschap en der kwaadaardigste berisping. Zij zijn dikwerf in de onmogelijkheid van hunnen arbeid voort te zetten, bij gebrek van aanmoediging. Hunne werkzaamheid, naijver en kundigheden vermeerderen, wanneer zij zich vereenigen. Er zijn slechts twee middelen om menschen te besturen, of tot hun welzijn, of ter voldoening aan de luimen van eenen enkelen; in het laatste geval is de verlichting, en zelfs elke overweging schadelijk, maar in het eerste geval is de verlichting even zoo noodzakelijk voor den Staat, als voor het hoofd van denzelven. Wat zegt toch de form van een Gouvernement? het zij Monarchaal, Gemeenebestgezind, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aristocratisch, Olicharchiesch? Wanneer het slechts een wezenlijk Gouvernement en waardig om menschen te besturen is? - Hunne instandhouding, hun welzijn, hunne verbetering, zullen toch het doeleinde van allen zijn. Overtuigd voor het minst, dat het zoo moest wezen, had de Koning verklaard dat zijn doel was, bij het oprigten van het Koninklijk Nationaal Instituut, niet alleen om den voortgang der schoone Kunsten en Wetenschappen, en het welzijn der geleerden te begunstigen, maar ook om dit ligchaam te belasten met het bestuur van alles, wat tot de maatschappelijke en personelijke verbetering konde bijdragen: ‘Wanneer het Instituut zoodanig en nimmer uitvoerder van nieuwe denkbeelden is,’ zeide hij ‘zal ik altijd even veel vermaak als voordeel genieten, in alles wat het zal ontdekken of aanwijzen tot het welzijn en het daarstellen van verbeteringen; en alle jaren zal ik het de middelen in handen geven ter uitdeeling van aanmoedigingen, en om de meest belangrijke vraagpunten, ter bevordering der volmaaktheid in het maatschappelijk en personeel welzijn, op te lossen.’ Een ligchaam dat de schoone Kunsten en Wetenschappen vertegenwoordigt, is bovendien noodzakelijk in elk land, want een Gouvernement is in al deszelfs maatregelen belast met de nationale verantwoordelijkheid. Het moet dus niet alleen zich op eenen Minister of een eenig persoon, ten aanzien van hetgeen den roem en de eer der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
natie betreft, verlaten. Het moet geene dwalingen te dezen opzigten begaan, of wanneer dit mogt gebeuren, dan moet de nakomelingschap, en in de eerste plaats de vreemdelingen, het niet kunnen beschuldigen, van geen voordeel te hebben getrokken van de menschelijke kundigheden in deszelfs land, of wel, geen kennis van dezelve te hebben gedragen. Hij konde dus niets beter doen, dan al de vernuften die Holland opleverde, tot een ligchaam te verzamelen, en alle pogingen aan te wenden, om die te vermeerderen. Zulke aanbevelingswaardige mannen, als ware geleerden zijn, te vereeren, is zich zelven en de gansche natie vereeren. De eerste vergadering van het Instituut had plaats op den 16 Mei. De Heeren van swinden, van marum, de borsils en stuart werden met de huishoudelijke verordeningen belast. Weldra werd het noodzakelijk om het Ministerie van Binnenlandsche zaken af te scheiden met hetgeen de beheering van den Eeredienst betrof. In een land zoo als Holland, waar de uitoefening van alle Godsdiensten vrij was, in hetwelk zij allen, zonder onderscheid, bij de Staatsregeling erkend waren, was het noodig, voor dit onderwerp een afzonderlijk Ministerie te hebben, dat onmiddellijk met de zorg en de verantwoordelijkheid van hetzelve belast was. De Heer mollerus, tot nu toe Minister van Binnenlandsche zaken, ging over tot den Eeredienst. De Heer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van leyden van westbarendrecht, Staatsraad, een der in alle opzigten meest zich onderscheidende mannen, werd benoemd tot Minister van Binnenlandsche zaken. Op den 18den van deze maand eindigde het Wetgevend Ligchaam deszelfs zitting. De graaf van bijland halt deed eene aanspraak, bij gelegenheid van het afscheid nemen, waarop de Koning in de volgende bewoordingen antwoordde: ‘Mijne Heeren de gedeputeerden van het Wetgevend Ligchaam! uwe zitting is dan, na zes maanden arbeids, geëindigd, de belangrijkheid der zaken welke gij behandeld hebt, en de moeijelijkheid om in zulke onaangename omstandigheden de minst drukkende middelen te vinden, hebben deze zitting zoo langdurig en langer dan den gewonen tijd doen zijn. Gij hebt al de onderwerpen, die u aangeboden zijn, afgehandeld, met uitzondering van eenige weinigen, die, hoe zeer van eene groote en spoed vereischende belangrijkheid zijnde, met dat al behooren tot die algemeene en voortdurende verbeteringen, waar van de vrede ter zee ons alleen de uitvoering zal toestaan. Ik wensch mij zelven geluk, mijne Heeren! met de eensgezindheid welke heerscht en steeds heerschen zal, tusschen de pogingen van mijnen Staatsraad en de uwen, het onderscheid van denkbeelden is noodig om eene goede keuze te kunnen doen, wanneer men het zelfde doel heeft en dezelfde wenschen koestert, en in deze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moegelijke omstandigheden heb ik bij u, met, het hoogste genoegen, de hoogste belangstelling en de grootste verknochtheid aan uw vaderland, gevonden. Eene belangstelling en verknochtheid, welke de natie meer en meer schijnt te betoonen, naar mate onze toestand moeijelijker wordt. Wanneer gij ten uwent zult zijn terug gekeerd, mijne Heeren! dan houden, wel uwe wetgevende bezigheden op, doch geenzins de diensten die het vaderland en ik van u verwachten. Zij die door hunne functien het meest den waren toestand der zaken kennen, zijn ook tevens verpligt om hunne medeburgers den waren toestand des lands mede te deelen, hun het doel en den geest der wetten uit te leggen, en hun het zoo noodige vertrouwen op mij in te boezemen, voornamelijk ten aanzien mijner gevoelens omtrent de natie. Zegt aan uwe medeburgers, dit beveel ik u ernstig aan, mijne Heeren! dat zij niet ophouden moeten van moed te blijven behouden, en op eene gelukkige toekomst mogen hopen, Mijne wenschen en mijne pogingen moeten noodwendig strekken om hun de rust en het genot der vrijheid, welke de wetten toestaan, te bezorgen, en om al het mogelijke aan te wenden en bij te dragen, ter wederverkrijging van die algemeene welvaart en dien gelukkigen stand, welke voormaals hun deel was, doch de vrede alleen kan ons de middelen aan de hand geven, ter bereiking van dat doel, tot aan dien | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oogenblik zullen wif onzen ijvef en onze pogingen moeten verdubbelen, en vooral de denkbeelden en inblazingen van leegloopers en kwaadwilligen van ons verbannen. Het is niet moeijelijk om dezelven te herkennen, dewijl hun doel om kwaad te stoken, om wantrouwen te zaaijen, om te ontmoedigen en den geest der door het Gouvernement in het werk gestelde middelen, en voornamelijk die, welke met de heilzaamste oogmerken zijn daargesteld, eene verkeerde wijziging te geven, al te zigtbaar is. Op u, mijne Heeren! reken ik voornamelijk, dat gij deze hinderpalen uit den weg zult ruimen. Uwe kundigheden, de volmaakte kennis, welke gij van onzen toestand, en van het doel en de zorgen, die ter daarstelling der wetten worden aangewend, hebt, zijn mij eene zekere waarborg, niet alleen voor het goede gevolg uwer pogingen te dezen aanzien, maar ook dat telkens, wanneer gij mij verlaat, om ten uwent terug te keeren, uwe medeburgers eene nieuwe overtuiging zullen krijgen, dat het voornaamste onderwerp van vrees voor de natie nimmer kan, nimmer zal gebeuren onder mijne regering, dewijl ik te zeer den waren toestand des lands en het wezenlijk belang van mijn volk ken.’ ‘Met vermaak berigt ik u, dat de beide belangrijke Wetboeken, het lijfstraffelijke en het burgerlijke, en het ontwerp voor de organisatie der regterlijke magt geheel voltooid zijn door | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de verdienstelijke mannen, die daarmede zijn belast geweest. Deze uitgebreidde stukken zijn thans op de pers, ik zal dezelve in den Staatsraad onderzoeken, rekent er op dat zij u bij de opening der aanstaande zitting zullen worden aangeboden.’ ‘Ook hoop ik, zonder het evenwel stellig te kunnen beloven, uit hoofde van de in dezen oogenblik nog bestaande moeijelijkheden, dat al de finantiëele maatregelen voor het volgende jaar zoodanig zullen zijn voorbereid, dat zij de verlenging van uwe aanstaande zitting, boven den gewonen tijd, niet noodzakelijk zullen maken. Bij de sluiting van uwe naastvorige vergadering, betuigden wij onzen ernstigen wensch, dat de vrede op het vaste land zoude hersteld worden, en dit geschiedde weinige maanden daarna. Thans wenschen wij nog vuriger, dat de vrede ter zee moge worden gesloten. Gave de Hemel, dat ik bij de opening van uwe aanstaande zitting u onder zulk een gelukkig voorteeken mogt zien bij een komen.’ De jaarlijksche boodschappen en al de antwoorden van HH. HH. MM., welke hier zijn ingevoegd kunnen, zonder twijfel, als langwijlig en vervelend beschouwd worden; doch de bijvoeging van deze officiëele stukken is onvermijdelijk, wanneer men het doel en den titel van dit boek in aanmerking neemt. Op den 23sten vertrok de Koning van Amsterdam naar het Kasteel te Zoestdijk, en naar dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van het Loo, waar de Prins serge dolgerucki, Minister van Rusland aankwam, en den Koning werd aangeboden. Hij overhandigde den Koning, namens Keizer alexander, drie groote decoratiën van de orde van Sint Andries, van Sint Alexander Newski, en van Sinte Anna. De Koning versierde zich dadelijk met de eerste, gaf de tweede aan den Kroonprins, en de derde aan den Heer roëll. De onlusten in Spanje bleven voortduren, het oproer dat te Toledo in de maand April had plaats gehad, werd op den 2den Mei door eenen anderen, en meer ernstigen opstand te Madrid gevolgd. Het gemeen van deze stad, waarbij zich de boeren van de ommestreken voegden, nam de wapens op tegen de Franschen, er werd verschrikkelijk veel bloeds gestort, verscheidene duizenden menschen verloren hierbij het leven. Prins murat die, om de onlusten te dempen, verpligt was geweest de sterkste maatregel te nemen, ontwapende de inwoners. De Junta des Gouvernements verklaarde hem tot derzelver opperste voorzitter, en Koning karel benoemde hem tot luitenant des Koningrijks. De oude Koning schreef eenen langen brief vol verwijtingen aan zijnen zoon, waarvan het gevolg was een wederafstand van den Kroon, ten behoeve van karel IV, deze deed daarop afstand van al zijne regten aan Keizer napoleon. Dit tractaat werd onderteekend van de eene zijde door den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Prins della paz, en van de andere door den Maarschalk duroc. Ferdinand VII, de Infanten don carlos, don francisco en don anthony, stemden in dezen afstand toe, bij een tweede tractaat. De Kardinaal de bourbon, Aartsbisschop van Toledo, schreef aan Keizer napoleon, na den afstand der Spaansche Prinsen, en erkende zich zelven als zijnen onderdaan. Koning karel IV, de Koningin zijne gemalin, de Koningin van Etrurië, de Prins della paz en zijne familie, vertrokken den 12den naar Fontainebleau, waar zij den 23sten aankwamen, hun werd onderweg overal Koninklijke eerbewijzen toe gekend. In alle steden die zij doortrokken, werd door het geschut hunne tegenwoordigheid aangekondigd, de hooge Magten gingen hun te gemoet, doch de Prins van Asturiën en zijn broeder werden bijna als incognito naar Valançy gebragt. Er werd te Bayonne eene Junta bijeen geroeroepen, de leden dezer vergadering werden gekozen uit de geestelijkheid, den adel en den burgerstand. In dezen tijd behaalden de Zweden eene overwinning op de Russen in de nabijheid van Savolx, en maakten zich op den 18den Mei meester van Wasa, hunne vloot hernam de eilanden Aland en Gothland. De Engelsche Generaal moore ontscheepte zich met een corps troepen van zijne natie te Gothemburg. Er werd eene overeen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
komst tusschen de Denen en Zweden, wegens de uitwisseling der krijgsgevangenen, gesloten. De Amerikanen bevonden zich in zulk eenen belemmerden toestand, door de wetten en reglementen van de tegenover elkander staande partijen, dat zij, om zich daaruit te redden, een embargo op hunne eigene schepen legden. Op den 24sten Mei werden de Hertogdommen Parma, Plaisance en Toskanen met het Keizerrijk vereenigd. Het eerste land werd het departement van den Taro, het tweede werd in drie departementen verdeeld, welke genaamd werden de departementen van den Arno, van de Middellandsche zee en van de Ambrone. Deze landen waren tot nu toe bestuurd geworden door een tijdelijk Gouvernement; doch van dezen oogenblik werden zij een onmiddellijk gedeelte van Frankrijk. Koning joseph van Napels werd naar Bayonne geroepen. Den 6den deed de Keizer te zijnen behoeve afstand van al zijne regten die hij op Spanje meende te hebben, en erkende hem als Koning van dat land. Het schijnt, dat toen Koning joseph te Bayonne kwam, hij op het onverwachtst en zonder eenig vermoeden daarop te hebben, door den Keizer en de Junta als Koning van Spanje begroet werd, en zich aldus zonder het te weten, de Spaansche kroon op het hoofd gezet zag. Op den 27sten Maart had de Keizer eenen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
courier aan den Koning van Holland, met den volgenden brief gezonden.
‘Mijn Broeder! de Koning van Spanje heeft afstand van den troon gedaan. De Prins della paz is in de gevangenis geworpen. Een beginsel van opstand is binnen Madrid uitgebarsten, in deze omstandigheden waren mijne troepen omtrent veertig mijlen van Madrid verwijderd; de Groothertog van Berg heeft op den 27sten met veertig duizend man die stad moeten binnen trekken. Tot op dezen oogenblik roept het volk om mij. Ik ben verzekerd dat ik nooit eenen vasten vrede met Engeland zal kunnen sluiten, zonde eene groote verandering op het vaste land daar te stellen; ik heb besloten om eenen Franschen Prins op den troon van Spanje te zetten. Het luchtgestel van Holland is u niet dienstig. Bovendien, Holland zal deszels ondergang niet kunnen ontgaan. In den draaikolk der wereld, hetzij het vrede worde of niet, is er geen middel voor dat land om zich staande te houden. In deze toedragt van zaken denk ik aan u, om u Koning van Spanje te maken. Gij zult Souverein zijn van eene edelmoedige natie van elf millioenen menschen, met zuinigheid en werkzaamheid kan Spanje zestig duizend man onder de wapenen brengen, en vijftig schepen in deszelfs havens. Antwoord mij stellig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
welke uwe denkbeelden omtrent dit onderwerp zijn. Gij gevoelt, dat dit nog niet anders dan een ontwerp is, en dat, hoezeer ik honderd duizend man in Spanje heb; het evenwel mogelijk is, uit hoofde van de omstandigheden die kunnen voorvallen, dat ik, of dadelijk op marsch ga, en dat alles binnen veertien dagen is afgeloopen, of dat ik langzamer zal handelen, en dat dit nog eenige maanden moet geheim gehouden worden. Antwoordt mij dus bepaald, of ik u tot Koning van Spanje benoemen zal. Zult gij het aannemen? kan ik op u rekenen? - Daar het mogelijk zoude zijn, dat uw courier mij niet meer te Parijs vond, en hij alsdan Spanje, in het midden van gebeurtenissen, die men niet voorzien kan, zoude moeten doorreizen, zoo antwoord mij slechts met twee woorden: ‘Ik heb uwen brief van den zooveelsten ontvangen, en ik antwoord: Ja, dan reken ik er op dat gij doen zult wat ik wensch; of wel neen! hetgeen zal beteekenen, dat gij mijn voorstel niet aanneemt. Gij kunt naderhand eenen brief schrijven, waarbij gij dan uwe denkbeelden in het breedvoerige kunt ontwikkelen, zoodanig als gij zult verkiezen, en welken gij mij dan onder omslag van uwe echtgenoote kunt zenden, wanneer ik te Parijs ben, kan zij mij dien ter hand stellen, wanneer ik er niet ben, zal zij u dien brief terug zenden.’ ‘Vertrouw den inhoud van dezen brief aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niemand en spreek, verzoek ik u, met geenen mensch hoegenaamd, over hetgeen ik u schrijf, want eene zaak moet geheel afgeloopen zijn, eer men kat blijken dat men er aan gedacht heeft, enz. enz.’
Zijne verwondering evenaarde zijne verontwaardiging, bij het ontvangen van zulk een voorstel dat hij beschouwde als onstaatkundig, onblijk en schandelijk. Men heeft gezien dat hij in vriendschapsbetrekkingen met Koning karel IV. was, hij weigerde dus stellig. ‘Ik ben geen Gouverneur eener Provintie,’ zeide hij te dezen opzigte: ‘Er is geene andere verhooging voor eenen Koning dan de Hemel. Alle Koningen staan gelijk. Met welk regt zoude ik den eed van getrouwheid van een ander volk kunnen vorderen, wanneer ik zelf niet getrouw bleef aan den eed dien ik aan Holland heb gedaan, bij het beklimmen van den troon?’ Bij gevolg was zijn antwoord stellig weigerend. Een ander artikel trof hem geweldig, het werd hem nu op nieuw bewezen, hetgeen hij te vergeefs voor zich zelven poogde te ontveinzen. Deze woorden: ‘Het luchtgestel van Holland is u niet dienstig, bovendien Holland zal deszelfs ondergang niet kunnen ontgaan,’ bewezen op eene onwedersprekelijke wijze, dat men hem op den troon geplaatst had om hem ongelukkig te maken, even zoo wel als zijn land. Den 7den Junij ontving Koning joseph de ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lukwenschen van verscheidene Spaansche Collegiën van Staat. Hij deed zijne komst tot den troon op den 11den Junij afkondigen, en hij bevestigde Prins murat als Luitenant-Generaal des Koningrijks. De Junta opende hare zitting op den 15den Junij des middags, en hield zich bezig met een ontwerp van Staatsregeling. In Lapland en in Bothnie vielen onophoudelijk gevechten voor, de Zweden werden terug geslagen van Abo, waar zij eene ontscheping hadden beproefd. Gedurende dezen tijd, bezocht de Koning van Holland onderscheidene gedeelten des Koningrijks: op het einde van Junij bevond hij zich in Gelderland. Te Nykerk aan de Zuiderzee, deed hij de belangrijke Sluis, die zich daar bevindt, herstellen. Hij bepaalde ƒ20,000: 0: 0 voor het voleindigen van het werk aan den Olkemerpolder, hij gaf bevel, dat de reparatiën moesten voltooid zijn voor de nachtevening van den aanstaanden herfst, want men begon dien arbeid niet voor het begin van den winter, omdat de daggelden minder duur zijn in dien tijd, doch men moet in Holland niet spaarzaam zijn, wanneer het de dijken betreft, dewijl de algemeene en bijzondere veiligheid daarop berust. De Staat van dit land was voldoende, de Magistraat van de stad deed een naauwkeurig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verslag van den staat hunner functiën, zonder daarop te zijn voorbereid. Onder de fabrieken van deze stad, waren de voornaamsten: de tabaksfabriek van dreijer, eene glasblazerij (glashouse) en eene hoedenfabriek. Het gebrek aan vertrouwen, onder de inwoners, op de inënting met de koepokstof en de slechte staat der wegen, waren de eenige onderwerpen, waarover te klagen viel. De leeraars van alle godsdiensten werden hem voorgesteld, zij betoonden eene levendige vreugde van hem te zien, te meer daar zij vreesde dat de Koning dit jaar Holland zoude verlaten. Deze antwoordde daarop ‘Door mijne twee reizen zijn mijne bezigheden, sedert mijne terugkomst, zoodanig vermeerderd, dat ik het besluit heb genomen, om het Rijk niet meer te verlaten. Ik ben niet in Holland geboren, doch ik wil er mijne loopbaan eindigen, dus ziet gij dat niets mij zal kunnen doen afwijken van mijnen eersten pligt, dewijl niets mij van u zal kunnen scheiden.’ Hoe oneindig minder ongelukkig zoude hij geweest zijn wanneer hij in het vervolg nimmer zich van dit besluit had laten terug brengen. Hij gaf dit antwoord, hetwelk de dagbladen voor Frankrijk rugtbaar maakten, dewijl men hem had te kennen doen geven, om zich daar te laten vinden. Men had hem de kroon van Spanje aangeboden, zoo als men gezien heeft en dit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was dus, in een zeker opzigt, een openbaar antwoord dat hij daarop gaf. Te Harderwijk bezigtigde hij de zeewerken, waarover hij weinig voldaan was. Hij won berigten in omtrent de noodige uitgaven en de hulp die de stad noodig had voor derzelver waterwerken. Ondertusschen, hoe zeer de haven van deze stad veel te klein is en dat de schepen genood zaakt zijn op eenen grooten afstand van de kust het anker te werpen, beloofde hij niet om de haven grooter te doen maken, dewijl Elburg hem die zelfde vraag had gedaan, en daar deze stad in de nabuurschap van Harderwijk ligt, zoude deze onkosten nutteloos voor eene van beiden zijn geweest, wanneer men dezelve voor de andere had gedaan. Hij beloofde dus aan deze stad, dat een groot gedeelte der benoodigde onkosten, voor de herstelling der zeewerken, door de publieke schatkist zoude gedragen worden. De inkomsten van Harderwijk waren destijds naauwelijks toereikende voor deszelfs behoeften. Hij bezocht de akademie en gaf te kennen dat de vier akademiën, die zich in het Koningrijk bevonden, niet beschouwd moesten worden, als gelijk te staan met die van Leijden, doch alleen slechts als behulpzaam te zijn aan laatstgenoemde. Die van Harderwijk had nog geen gebruik gemaakt van het huis van de Munt, dat aan dezelve was afgestaan, en de verzamelingen van de natuurlijke Historie en het Plantenrijk behoorden niet aan deze Akademie, maar aan de Professoren. Hij gaf | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bevel tot de herstelling aan het huis van de Munt, den aankoop van de voor de Akademie benoodigde boeken, en de aanwinst voor de Universiteit van de Kabinetten en Verzamelingen, die alstoen het eigendom der Professoren waren. Hij gaf bevel tot het vervaardigen van een Gebouw voor de Universiteit, hetwelk van langzamerhand, doch onafgebroken moest worden daargesteld, naarmate de Staat der Finantiën van het land het gedoogde. Hij poogde aldus op eenen afstand, en van langzamerhand de ontwerpen die hij ten nutte van het land gevormd had, te volgen, in weerwil van den moeijelijken toestand der Schatkist. In den bokkinghang, de plaats waar de bokkingen gerookt worden, won hij alle berigten in, ter verbetering van denzelven, hij bezigtigde wijders de wollen - stoffen-fabriek van het Verbeterhuis. Op den 4den Julij kwam hij te Amsterdam terug. Den 18den nam hij een decreet, waarvan de volgende verordeningen de voornaamste waren:
‘Elk onderofficier, soldaat of matroos, die zich door eene of andere in het oogloopende daad zal doen onderscheiden, door eenen zijner krijgsmakkers of officieren, die in handen van den vijand is gevallen, te redden, of door een vaandel te veroveren, of het eerste eene vijandelijke batterij of schip te beklimmen enz., zal eene massief gouden Medaille ontvangen, waarop de naam van den dapperen, en eene melding | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van zijn daad zal gegraveerd zijn, aan deze Medaille, die altijd op eene plegtige wijze, in het bijzijn der onder de wapenen staande troepen, zal uitgereikt worden, is een pensioen verknocht.’ De eerste die dit eerbewijs ontving was de Heer puraye, sergeant majoor van het negende regement van linie, hij had zich in verscheidene veldtogten doen opmerken, en voornamelijk in het jaar 1799 in Noord-Holland, waar hij op den 19den September, bij Schoorl, twee stukken geschut, op de Russen, had genomen. Bovendien werd hij benoemd tot sergeant majoor bij de eerste compagnie veteranen, te Amsterdam. Den 20sten vervolgde ds Koning zijn reisje door het Koningrijk. Bij zijne komst te Arnhem, deed hij den landdrost en de assessoren vergaderen, en liet zich een naauwkeurig verslag van deze provincien en al derzelver betrekkingen geven. Hij bezocht vervolgens de publieke gebouwen, de stad kreeg de wallen ten geschenke, om wandelingen van dezelven te maken. De kerk van Sint Walburg, die tot een arsenaal diende, werd aan de Roomschgezinden geschonken. Onder de spaansche ministers van koning joseph merkte men pedro cevallos op, die met de buitenlandsche zaken belast was: Hij was te voren Secretaris van Staat van Koning ferdinand geweest. Weinig tijd daarna voegde hij zich bij de opstandelingen en gaf een werk uit, in hetwelk hij de geheime inzigten van keizer napo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leon, ten aanzien van Spanje, wereldkundig maakte, of voor het minst geloofde te doen. Den 7den werd de Staatsregeling door de Junta goedgekeurd, twee dagen daarna vertrok joseph, op den 20sten kwam hij te Madrid aan, en op den 30sten werd hij als Koning uitgeroepen. De oproervlag was door geheel Spanje ontrold, de natuurlijke tegenzin, welke men, ten aanzien van eenen Vorst, door vreemde magt opgedrongen, koesterde, de woelingen der voorstanders van koning ferdinand vii, de vervolgingen van het hoofd der kerk en de menigvuldige vijanden van Frankrijk, deden deze trotsche en sterke natie, die zoo moeijelijk ten onder te brengen was, zich verheffen. De Spaansche troepen voegden zich dadelijk bij het volk; die welke zich in Portugal bevonden, namen den Generaal quesnel, die het bevel over hen voerde, gevangen. De Spaansche hulptroepen die naar Denemarken gezonden waren, bedrogen de Fransche Staatkunde, die hen zoo verre uit hun land had gezonden. De Markies de la romana, die het bevel over dezelve voerde, scheepte zich met zijne troepen, op Engelsche schepen in en landde in Spanje, om Koning joseph te beoorlogen, in weerwil van den eed dien hij hem gedaan had. In de maand Julij werd door de Engelschen, de blokkade, in alle Spaansche havens, die niet aan de Fransche magt waren onderworpen, opgeheven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Maarschalk bessières marcheerde het eerste tegen de opstandelingen in Arragon en Navarre. Segovia werd stormenderhand ingenomen. Logrona werd hernomen; de Generaal lasalle verbrandde Torquemade, en ontwapende Palencia. Aan eene andere zijde werd de Generaal en Chef der opstandelingen cuesta, door den Generaal merle geslagen, welke laatste Valadolid bezettede. Sint Ander viel in de magt der Franschen. De Generaal lefebvre behaalde te Toledo, eene overwinning op de Spanjaarden, en naderde Saragossa. De Generaal duhesme sloeg de Cataloniërs te Mongat, en maakte zich meester van Tarragonne en Monrése. Bessières behaalde eene nieuwe overwinning bij Medino del Rio-Secco, de Maarschalk moncey, behaalde voordeel in het Koningrijk Valence, waarvan het nemen dier groote stad het gevolg zoude geweest zijn, wanneer het ongeluk van den Generaal dupont hem niet genoodzaakt had om terug te trekken. Deze laatste, die reeds zulke roemrijke voordeelen had behaald, werd, benevens den Generaal vedel en veertien duizend man, door de Spanjaarden krijgsgevangen gemaakt. Elf dagen nadat Koning joseph zijne plegtige intrede in Madrid had gedaan, werd hij genoodnoodzaakt deze hoofdstad te verlaten. In dezen tijd barstte eene nieuwe omwenteling in Konstantinopole uit. Sultan selim III, die eeni- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen tijd te voren was afgezet, werd, in zijne gevangenis, op bevel van mustapha IV, geworgd; deze werd, op zijne beurt, weder afgezet en mahamud, de eerste afstammeling van de familie osman, werd in zijne plaats uitgeroepen. Op den 15den Julij deed Keizer napoleon afstand van de kroon van Napels, ten behoeve van den Groot-Hertog van Berg, murat, en nam, op den 31sten van dezelve maand, door middel van den Staatsraad beugnot, weder bezit van gezegd Groot-Hertogdom. De Oostenrijksche Minister in Holland, de Baron von feltz, vertrok met verlof naar Weenen, de heer prevost, secretaris der legatie, bleef als chargé d'affaires terug. De oorlog, tusschen Rusland en Zweden, werd steeds voort gezet. In de maand Augustus won de Russische generaal kamenski, eene batalje, bij Kaurtena, de generaals adlercreutz en cronstadt werden daarbij gewond. Een Engelsch leger ontscheepte zich in Portugal, en werd door den generaal junot geslagen. Ondertusschen werden de Franschen, die zich geheel afgezonderd aan het einde van dit Schiereiland bevonden, genoodzaakt om met de Engelschen in onderhandeling te treden. Zij verlieten Portugal, onder voorwaarde van over zee naar Frankrijk gevoerd te zullen worden, zonder krijgsgevangenen te zijn. Deze overeenkomst strekte junot tot eer, daar hij zich buiten alle gemeenschap met de fransche legers in Spanje be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vond, en derhalve geene de minste hoop konde voedenGa naar voetnoot(*). Om dezen tijd werden door het Hollandsch Gouvernement eenige verordeningen omtrent de eerediensten vastgesteld, aan de eene zijde waren dezelve overeenstemmende, met de verdraagzaamheid en de door de Staatsregeling voorgeschrevene evengelijkheid, en aan de andere zijde het minste nadeel aan den Gereformeerden Godsdienst toebrengende, dewijl deze Godsdienst door twee derden der inwoners des Koningrijks beleden wordt. Zie hier de voornaamste bepalingen:
‘Alle eerediensten zullen door den Staat bezoldigd worden. De Gereformeerde Leeraars behouden al de voordeelen, welke zij thans genieten. Wanneer men in het vervolg noodig oordeelt maatregelen te nemen, om de tractementen der Geestelijken op eenen billijken voet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te brengen, zal dit nimmer kunnen geschieden ten nadeele van hen, welken thans eenig voordeel, hoegenaamd, worden toegekend.’ ‘De Roomschgezinde Leeraars en die der overige Christelijke Kerkgenootschappen, zullen door den Staat worden betaald, naar mate de Schatkist daartoe de middelen heeft. Alle jaren zal de Koning zelf de te dezen opzigte mogelijke schikkingen regelen.’ ‘Geene stad of bijzondere Administratie zal eenige uitgave, hoegenaamd, ten behoeve van den eeredienst mogen doen, alles wat niet ten laste der Gemeente zelve komt, zal alleenlijk door de Publieke Schatkist worden gedragen, ten einde dat al deze onderscheidene uitgaven met onzijdigheid zouden kunnen worden verdeeld. Daar en tegen zullen alle Domeinen en eigendommen op welke deze uitgaven geheven werden, met 's Lands Domeinen worden vereenigd.’ ‘Kinderen wiet ouders onbekend zijn, zullen geene Geloofsbelijdenis voor hun zestiende jaar mogen afleggen, als wanneer zij dien Godsdienst dien zij zullen willen omhelzen, kunnen kiezen.’ ‘De huishoudelijke onkosten (interior expenses) voor den Gereformeerden Godsdienst, zoo als Voorlezers, Voorzangers, Organisten, Catechiseermeesters enz., zullen geheel en alleen ten laste van den Gereformeerden Eeredienst zijn. De onkosten, ten aanzien van de Synoden zul- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
len in het vervolg niet meer ten laste van de Publieke Schatkist zijn; de Koning belast zich om daarin onmiddellijk te voorzien.’ ‘De Emeritaten aan Gereformeerde Leeraars toegestaan, en de jaargelden aan Weduwen van Gereformeerde Leeraars, zullen aan hen worden blijven betaald. In het vervolg zullen deze Pensioenen niet anders, dan volgens een Koninklijk besluit, en volgens een te maken reglement, worden toegestaan: en al deze uitgaven zullen ophouden, ten lasten der Plaatselijke en Gemeente kassen te zijn, te rekenen van 1. Januarij 1810.’ ‘Het bezit van de Groote Kerken en derzelver verdeeling zal, in den loop van het volgende jaar, in het minnelijke, en door eene speciale commissie, geregeld worden.’ ‘Zoodra als de verdeeling en het bezit der Kerken, en andere aan den Godsdienst gewijde Gebouwen zal geregeld zijn, zal het onderhoud derzelven en alle verdere onkosten, ten laste zijn van elke Godsdienstige Gemeente, zonder dat de Publieke Schatkist, of eene Gemeentekas, of andere daaraan iets zal toebrengen, enz. enz.’
De nieuwe Fransche Ambassadeur la rochefoucauld, was nog maar eenen korten tijd te Amsterdam geweest, toen men een gerucht verspreidde, wegens den afstand van Braband en Zeeland, in ruiling tegen de Hanzee-steden, enz. enz. Vol- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gens eene oude Diplomatische gewoonte sprak men van deze ruiling, toen de aandacht van het Gouvernement door de algemeene geruchten daarop gevestigd werd. De Koning antwoordde hierop met verontwaardiging, en al de Ministers, met uitzondering van den Minister van Oorlog janssens, moesten deze ontevredenheid gevoelen. De Koning schreef eenen brief over dit onderwerp, in welken hij zich bitterlijk beklaagde. Waarop de Keizer hem het volgende antwoord, gedagteekend St. Cloud, den 17den, zond. ‘Mijn Broeder! Ik heb uwen brief, betrekkelijk de opening, welke de Heer la rochefoucauld u gedaan heeft, ontvangen. Hij is alleen gemagtigd geweest, om dezelve van ter zijde te doen. Dewijl deze ruiling u niet aanstaat, zullen wij er niet meer aan denken. Het was onnoodig mij zulk eene hoogdravende uitkraming van grondbeginselen te zenden, dewijl ik nimmer gezegd heb dat gij de natie niet moest raadplegen. Kundige Hollanders hebben te kennen gegeven, dat het aan Holland onverschillig zoude zijn Braband, waarin zoo vele kostbare vestingen liggen, en hetwelk voor Frankrijk meer gelegen ligt dan voor Holland, te verliezen, wanneer het tegen rijke Noordsche Provintiën, die meer gelegen voor u zijn, werd geruild. Doch ik herhaal het, daar deze schikking u niet behaagt, is de geheele zaak afgedaan. Het was zelfs onnoodig geweest, mij daarover te schrijven, dewijl de Heer la roche- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
foucauld slechts bevel had om uwe meening daaromtrent te onderzoeken.’
Het feest des Konings werd te Amsterdam met vreugde gevierd, alle Godsdienstige Gemeenten kregen eene ondersteuning voor hunne Armen, ƒ20,000: 0: 0 werden aan de regering der stad gezonden en bestemd tot huwelijks giften voor jonge meisjes, die gewoonlijk in de maand Mei de Godshuizen, waarin zij zijn opgevoed, verlaten. De Hollandsche Orde van de Unie, werd door den Minister six naar St. Petersburg overgebragt. Keizer alexander nam dezelve aan en hechtte dadelijk de voor hem bestemde decoratie op zijne borst, hij gaf de overigen aan den Grootvorst constantijn, den Graaf romanzow, en aan den Veldmaarschalk soltikof. Een corps Hollandsche troepen, onder bevel van den Generaal chassé, begaf zich naar Spanje, op aanzoek van het Fransch Gouvernement, het werd zeer wel ontvangen, zoo wel te Parijs als in alle andere Fransche plaatsen die het op deszelfs marsch doortrok. De Spanjaarden hadden in dezen oogenblik eene Junta aan hun hoofd, waarvan de meest invloed hebbende leden, de navolgende waren: Cuesta, Minister van Oorlog, florida bianca, saavedra, jovellanos, infantado en cevallos, de Kardinaal de bourbon was derzelver Voorzitter. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Russen zetteden hunne voordeelen in Finland voort, zij wonnen de batalje van Orowail, trokken Wasa binnen, en maakten zich meester van het geheele Gouvernement van dien naam. De Koning van Zweden zag het gevaar, waarin hij zich bevond, hij wilde den voortmarsch der Russen, het kostte wat het wilde, beletten, en hij sloot eenen stilstand van wapenen, die op den 29sten September te Lochto, tusschen de Generaals der beide partijen, geteekend werd. Ondertusschen werd dezelve door Keizer alexander niet bekrachtigd. De nieuwe Koning van Napels joachim, deed op den 6den September, zijne plegtige intrede in de hoofdstad van dat land. Op den 7den werd de Keizerin van Oostenrijk, te Presburg, als Koningin van Hongarije, plegtig gekroond, de Hongaren bewezen zeer veel geestdrift voor haar. Op den 22sten September vertrok Keizer napoleon, vergezeld door Prins berthier, den Groot-Maarschalk duroc, nansouty, caulincourt, lauriston, enz. uit Parijs. Hij nam den weg naar Erfurt, waar hij den 27sten slechts weinige uren voor Keizer alexander aankwam. Hij ging dezen tot op twee en eene halve mijl van de stad te gemoet. Van den oogenblik af aan, dat zij elkander naderden, en gedurende al den tijd dien zij te Erfurt vertoefden, gaven zij elkander de grootste blijken van vriendfschap. Weldra begonnen de onderhandelingen, die den vrede aan de wereld | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zouden geven. De beide Keizers schreven eenen gemeenschappelijken brief aan den Koning van Engeland, ten einde vredesonderhandelingen te openen, doch zij werden in hunne hoop te leur gesteld. Keizer napoleon wilde, dat de nieuwe Souvereinen tot deze onderhandelingen werden toegelaten, Engeland wilde van zijne zijde, dat de Ministers der Spaansche opstandelingen daaraan deel zouden hebben. Het antwoord van den Koning van Engeland was geschreven door den Heer canning, Secretaris van Staat, en geadresfeerd aan den Graaf romanzow, dit antwoord beleedigde de beide Keizers, en alle hoop op eenige toenadering was verijdeld. De Keizer van Oostenrijk werd verzocht om zich op het congres te Erfurt, te laten vinden, doch hij weigerde dit. De Koningen van Saxen, Beijeren, Wurtemburg en Westfalen, benevens een en zeventig Vorsten, waren toen te Erfurt bij een. De twee Keizers namen den 14den October afscheid van elkander. Napoleon keerde naar Parijs terug en alexander naar St. Petersburg. Op den 16den September had Keizer napoleon den invoer van alle koloniale goederen, uit Holland komende, in zijne Staten verboden, de Koning zag zich genoodzaakt om aan zijnen Minister van Justitie en Politie te bevelen, om de navolgende maatregelen te nemen:
‘De Minister van Justitie en Politie, brengt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hiermede ter kennisse aan elk en een iegelijk, die daar belang bij zoude mogen hebben, dat hij ten gevolge een besluit van Zijne Majesteit, in dato 23. September 1808, No. 44, gelast is:
‘1o, Om buiten het Koningrijk, hetzij door de Gendarmerie, of op alle andere geschikte wijzen, die hij noodig zal oordeelen, en op hunne kosten, voor zoo verre zij in staat zullen zijn om het te betalen, te doen brengen, alle passagiers zonder onderscheid, die uit Engeland, of uit eenig ander land of Kolonie, door Engelsche troepen bezet, komende, alhier zouden mogen ontschepen, en men dit niet zoude kunnen beletten, of hen met het schip, waarmede zij gekomen zijn, weder weg te zenden, terwijl men hen zal waarschuwen van zich te onthouden van weder op het grondgebied van dit Koningrijk te verschijnen, op poene van te hunnen aanzien gestrengere maatregelen te zullen nemen.’ ‘2o. Dat alle brieven uit Engeland, of eenig ander land of Kolonie, door de Engelsche Magt bezet, of voor dat land bestemd, terstond en oogenblikkelijk, nadat zij onderschept zijn, zullen worden verbrand, het zij dezelve aan inwoners des Koningrijks, of aan vreemdelingen geadresseerd zijn.’ ‘Utrecht, den 1. October, 1808.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Keizer was daar over zeer voldaan, hij trok zijne bevelen van den 16den September in, doch men zal zien dat dit voor weinig tijds was. Het Wetgevend Ligchaam werd tegen den 15den November te Amsterdam opgeroepen. Nadat er verscheidene maanden geraadpleegt was, waaraan de Koning steeds werkelijk deel nam, werd het ontwerp voor het lijfstraffelijk Wetboek aangenomen. De verbeurtverklaringen, de pijnbank, de onwettige regtbanken werden verboden; en met uitzondering van de doodstraf, die men noodig achtte te moeten laten blijven, ademde dit Wetboek de grondbeginselen van de onzijdigste billijkheid, en paarde deszelfs grondbeginselen van regtvaardig aan die der menschlievendheid. Het is gemakkelijk te begrijpen, welk een afschuwen de Koning had over den zoo hevigen maatregel van de blokkade, die en het land en de particuliere personen te gronde deed gaan, hem verhinderde om eenig goeds te doen, en zijnen toestand zoo moeijelijk maakte. Ondertusschen werd hij van alle zijden gedrongen, en toen hij daardoor, om zoo te spreken, op de pijnbank was gebragt, wilde men zelfs zijne oogmerken verdenken. De Koning onderhield zich eenmaal te Amsterdam met den Russische Minister, Vorst dolgerucki, een uitmuntend soldaat, die zeer aan zijn land en Keizer gehecht was, wegens den onbegrijpelijken wederstand, die Holland nog bood bij de algemeene stremming van den koophandel..... | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij leven in hoop en bij den dag, zoo als het den Hemel behaagt, zeide de Koning. De Vorst die waarschijnlijk trachtte te ontdekken, of er geene geheime en geene verzachtende wijzigingen in den maatregel der blokkade waren, antwoordde al lagchende: ‘O Sire! met den Hemel kan men wel eenige schikkingen maken.’ O Ja! Mijnheer!’ Antwoordde hem de ‘Koning, doch met de hel is niets te doen.’ Ver volgens gaf hij het gesprek eene andere wending. Op den 18den October, kwam de Keizer van Erfurt, te Saint Cloud terug. Hij vestigde in Italië eenen constitutioneelen Adel, bestaande uit Hertogen, Graven, Baronnen en Ridders, op denzelfden voet als de constitutioneele Adel in Frankrijk. In het begin van November, nam de Hollandsche Staatsraad inzage van de nieuwe redactie van het Code napoleon, en onderzocht hetzelve. De arbeid van de Commissie die zich daarmede onledig had gehouden, werd goedgekeurd. De President dezer Commissie de Heer van gennep, ontving de blijken van 's Konings genoegen, en tevens werd hij belast met de redactie van het Wetboek voor den Koophandel. Het Wetgevend Ligchaam opende zijne zitting, den 15den November in het Oude Mannenhuis. Men bragt de Budjets over de jaren 1806, 1807 en 1808, vergeleken met dat, hetwelk men voor het jaar 1809 voordroeg, in orde. Zie hier de uitkomst. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op den 18den October, werd het Wetgevend Ligchaam den Koning op het Koninklijke Paleis aangeboden. De Voorzitter, zijnde de Heer rengers, deed de volgende aanspraak:
‘Sire! heden voor Uwe Majesteit, bij deze plegtige audientie, toegelaten zijnde, komen uwe getrouwe onderdanen, de leden van het Wetgevend Ligchaam, eenen hunner aangenaamste pligten vervullen, namelijk dien van Uwe Majesteit de hulde van hunnen diepen eerbied, van hunne verknochtheid en onwankelbare gehechtheid, te hernieuwen. Wij koesterden de hoop, dat bij het openen van onze gewone zitting een zoo langdurige en verwoestende oorlog zoude hebben geëindigd geweest, doch onze wensch is niet vervuld geworden, en de tallooze opofferingen, die het welzijn van den Staat vordert, gevoegd bij de algemeene stremming des koophandels, drukken meer en meer op alle de klassen der maatschappij. Uw hart, Sire! wij weten het, lijdt daardoor nog meer dan wij. Wij zien onophoudelijk de blijken der liefde die Uwe Majesteit haar volk toedraagt, en van de voortdurende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zorgen die Hoogstdezelve aanwendt, om voor het minst de wonden van den Staat te lenigen, dewijl het genezen daarvan onmogelijk is. Vol vertrouwen op uwe vaderlijke gevoelens, komen wij ons weder om uwen troon scharen, om met onzen Koning, wiens hart en geest zoo volmaakt met de onzen overeenstemmen, de lasten van den Staat te onderschragen, en het onze bij te dragen tot deszelfs heil en welvaren, hetwelk de gestadige voorwerpen uwer gedachten en uwer handelingen zijn, zoo als ook de levendige en eeuwige dankbaarheid van uw volk en voornamelijk van het Wetgevend Ligchaam, hetwelk meer dan iemand anders de waarde kan schatten, van uwer Majesteits vaderlijke bezorgdheid, eensdeels uit hoofde van de ambtsbezigheden, die aan ons zijn opgedragen, en anderendeels door het vertrouwen en de achting welke Uwe Majesteit ons zoo bij herhaling toekend, en die ons thans wederom in hoogstderzelver nabijheid doet naderen, in die zoo belangrijke oogenblikken van het jaar, waarin de dierbaarste belangen des vaderlands met zoo veel zorg en zoo veel openhartigheid zijn behandeld geworden, als het karakter van Uwe Majesteit en dat harer getrouwe en moedige onderdanen het vorderen.’ De Koning antwoordde hier op, door de gegewone jaarlijksche boodschap, als volgt: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Mijne Heeren! wij zien u met genoegen in onze goede hoofdstad bijeen. Wij hebben dien oogenblik moeten bespoedigen, uit hoofde van de noodzakelijkheid om alle zaken, zoo veel mogelijk, tot een punt te brengen, en daaraan die werkzaamheid te geven, die in zulke moeijelijke omstandigheden zoo onmisbaar is. Wij zijn daartoe nog te meer genoopt, door de overtuiging dat deze goede stad, die meer dan eenige andere, door den tegenwoordigen staat van zaken, lijdt, daaruit eenig voordeel zal trekken. Wij moeten den ijver en de gevoelens van derzelver inwoners allen lof toezwaaijen. Het moet een groot onderwerp van voldoening voor de gansche natie zijn, den zetel des Gouvernements gevestigd en de hoofdstad in het bezit harer regten en den rang, welken haar voor de welvaart en de eer der natie toekomt en altoos zal toekomen, te zien. Onze stad, den Haag, doet eene gróote opoffering voor het algemeen welzijn; de Staat en wij in het bijzonder hebben jegens haar eene geheiligde schuld aangegaan, waartoe wij de middelen ter vereffening steeds willen opgeven en u voordragen. Hoedanig de staat der zaken ook zij, wij zullen altijd de middelen hebben om te waken voor de instandhouding en voor het welzijn van deze belangrijke stad. In dit jaar zal dezelve reeds eene schadevergoeding genieten, welke in het vervolg, bij voortduring, zal vermeerderd worden.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Onze Minister van Binnenlandsche Zaken zal u kennis geven van het overzigt van den staat des Koningrijks, in dezen oogenblik, en van alles wat in het loopende jaar is verrigt, welk overzigt hij ons heeft aangeboden.’ ‘De wet op de Finantien, over dit jaar, zal u worden aangeboden, bij uwe eerste zitting.’ ‘Het Code napoleon, toepasselijk gemaakt op Holland, en het lijfstraffelijk wetboek zullen u dan tevens worden aangeboden. Wij hopen dat gij, zoo wel als de gansche natie, zult zien, dat in deze belangrijke werken, de eenige geest, welke bij derzelver vervaardiging heeft geheerscht, niets dan het welzijn onzer onderdanen, en de instandhouding hunner zeden en gewoonten heeft bedoeld, en dat wij minder gewild hebben nieuwe wetten aan het Koningrijk te geven, dan wel voor alle Departementen, voor al onze onderdanen, die wetten en die gebruiken, welke reeds langen tijd in het Koningrijk bekend zijn; en daartoe bij voorkeur die hebben gekozen, die het meeste duidelijk en juist waren, en die het meest geschikt werden bevonden tot instandhouding der zeden, van het nationaal karakter en het nuttigste voor het welzijn van elk bijzonder persoon, en even daardoor het meeste met onze gevoelens zijn strookende.’ ‘Ondertusschen is het burgerlijk Wetboek en het algemeene stelsel voor de Maten en Gewigten, gegrond op, of wel voor een groot ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deelte gevolgd naar de Fransche wetten. Een gedenkwaardige arbeid der regtsgeleerden en geleerden van een land, in hetwelk Europa de beroemdste regtsgeleerden en geleerden kan tellen. Doch het Code napoleon zoo te regt bewonderd is voor een groot gedeelte, gegrond op het, sedert langen tijd, in het Koningrijk in gebruik geweest zijnde, Roomsche regt.’ ‘Onderscheidene andere onderwerpen van belang, zullen u in den loop uwer zitting worden aangeboden: de wet betrekkelijk de Finantiën voor dit jaar, of het algemeene stelsel der Finantiën, en volgens de noodige wijzigingen voor de Quotisatie; de wetten voor de inwerkingbrenging der nieuwe Wetboeken; het regtsgeleerde Wetboek, het gelijkvormige stelsel voor de Maten en Gewigten, een ontwerp voor eene vaste organisatie van de Rekenkamer, een ontwerp vin wet voor de inschrijving der Publieke Schuld en andere minder belangrijke onderwerpen.’ ‘Men houdt zich thans onledig met twee andere bezigheden, het Wetboek van Koophandel en de herziening van al de finantiëele wetten, en de maatregelen die wij, sedert het begin van dit jaar genomen hebben, om den wezenlijken toestand van de Schatkist te kennen. Wij berigten u met vermaak en met eene wezenlijke voldoening, dat de Commissie van verëffening den belangrijken arbeid, waarmede dezelve belast was, heeft geëindigd, dezelve heeft met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeer veel ijver het grootste gedeelte der uitgaven van 1807, en vroeger verëffend, en in dezen oogenblik overtreft, hetgeen over dit en vroegere jaren nog te ontvangen stat, de som die nog voor denzelfden dienst moet betaald worden; dus kan men zeggen, dat de Publieke Schatkist thans op eenen effen voet is, dewijl het vaste punt, waarvan men zal kunnen uitgaan, nog slechts eenige maanden verwijderd is. De Waterstaat heeft dit jaar aanmerkelijke verbeteringen ondergaan. Het schoone dorp Kruiningen en deszelfs vruchtbaar grondgebied is aan de Schelde ontwoekerd. De dijken van het Departement Zeeland zijn opgehoogd, en nu voor eene nieuwe verwoesting veilig, voor zoo verre menschelijke pogingen en kracht dit gedogen. Wij hebben maatregelen, overeenkomstig de wetten van den Staat en het welzijn van ons volk genomen, betrekkelijk de onderscheidene Christelijke Gemeenten. De toestand van de Schatkist heeft ons niet vergunt, om, nadat wij het gelijkmatig regt van dezelven hebben overwogen, dadelijk voor de onderscheidene Christelijke Gemeenten, en zelfs voor anderen datgene te doen, hetgeen de Staat voor eene derzelver doet, doch wij hebben bevolen dat alle ongelijkheid, ten opzigte der bedeeling der armen, en de bijdragen, welke de Gemeentelijke Administratiën aan eene eenige Christelijke Gemeente deden, moeten ophouden, daar elk in de behoefte van zich zelven zal moeten voor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zien. De Staat moet aan de Bedienaars van den Godsdienst, de gepaste middelen tot onderhoud verschaffen, en wanneer eene Godsdienstige Gemeente hulp behoeft, zoo zal men daarin voorzien, in evenredigheid van derzelver behoefte, en het aantal harer leden, zonder eenige voorkeur, alles wat de Staatsregeling te dien opzigte voorschrijft, is geheel overeenkomstig aan onze gevoelens. Zoodra als de Publieke Schatkist zal kunnen bijdragen, aan de tractementen van al de Leeraars van den Godsdienst, en wanneer met het jaar 1810, al die kleine verschillen, met betrekking tot het onderhoud der Kerkgebouwen en andere Subsidiën, in de steden, en voornamelijk ten platte lande op zal houden, dan zullen wij geheel en al aan onze verpligtingen hebben voldaan, wij weten dat elk een niet even zeer voldaan is: doch het is onmogelijk geweest, anders te handelen. Hun die reeds lang het genot van voordeden, welke alle Leeraars moesten genieten, gehad hebben, daarvan te versteken, daar de jaarlijksche Budjets altijd in deze uitgaven hebben voorzien, zoude eene dubbele onregtvaardigheid geweest zijn, waarvan niemand eenig nut zoude hebben getrokken. Onze Minister van den Eeredienst, welken wij te dien opzigte verantwoordelijk gesteld hebben, zal voor de zekere en onzijdige uitvoering van onzen vasten wil in dezen zorgen.’ ‘De maatregelen die wij genomen hebben, om | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hulp aan Batavia te doen toekomen, zijn niet allen zonder een goed gevolg gebleven. Een fregat is genomen geworden; doch het heeft voor eene grootere magt niet bezweken, dan na een hardnekkig gevecht. De Maarschalk daendels, dien wij tot Gouverneur - Generaal van Java benoemd hebben, en onze Aide de Camp, de Admiraal buiskens hebben daar weten te komen, in weerwil van al de vijandelijke kruissers. Het Ministerie van Koloniën heeft ook twee schepen daar doen aankomen, welke geladen waren, met eene menigte voorwerpen, welke het Gouvernement van Batavia gevraagd had.’ ‘Thans moeten wij u onderhouden over een onderwerp, dat nog langen tijd de belangrijkste zaak voor het Koningrijk zal zijn: de toestand der Finantiën.’ ‘Gedurende den loop van dit jaar, is de Negotiatie van dertig millioenen op langen na niet vol gekomen. De rampvolle omstandigheden van den oorlog ter zee, en de moeijelijkheden van dezen oogenblik zijn daarvan de oorzaak.’ ‘De redenaars van onzen Staatsraad zullen u, benevens het ontwerp van wet voor de Finantiën voor dit jaar, den staat der drie laatste Budjets, met dien van de voortdurende vermeerdering der Publieke Schuld, sedert de vereeniging van de onderscheidene Provintiën tot eene, aanbieden. Gij zult daaruit, mijne Heeren! wanneer gij de drie laatste Budjets, met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat van het aanstaande jaar vergelijkt, onwederlegbaar geantwoord zien, op alle veronderstellingen der kwaadwilligen, en de opheldering van den loop der zaken, gedurende drie jaren.’ ‘Sedert onze komst tot den troon, namen wij ons voor, om op eenen vasten voet de uitgaven naar de inkomsten te regelen. Die van de zes laatste maanden van het jaar 1806, werden juist geregeld naar hetgeen, waarover de Publieke Schatkist konde beschikken. De uitbarstende oorlog zelfs deed ons van dit voornemen niet aswijken. Gij hebt gezien in de rekening die ons wegens de Publieke Schatkist, gedurende het jaar 1806 gedaan is en die u, gedurende uwe zitting is medegedeeld, dat de uitgaven over deze zes laatste maanden, voor de onderscheidene takken der Administratie, beneden de bepaalde sommen zijn gebleven.’ ‘De gebiedende omstandigheden van het jaar 1807, noodzaakten ons in weerwil van ons zelven, om eenen geheel tegenovergestelden weg te volgen, om niets te berekenen, om alle mogelijke middelen in het werk te stellen, ten einde aan het verlangen van onze bondgenooten te voldoen, en onzen pligt, jegens Frankrijk, en den Keizer onzen broeder, te vervullen, en door de grootste pogingen mede te werken, tot de algemeene zaak. De formatie onzer landmagt vermeerderde aldus, mijne Heeren! tot boven de vijftig duizend man, wij trachtten ons niet te verbergen, dat zoodanig eene ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weldige wapening, zoo ongeëvenredigd aan den toestand onzer Finantiën, het kwaad veel erger maakte, en de genezing daarvan meer en meer moeijelijk deed worden. Wij waren niet onbewust dat, door van het stelsel van Julij af te wijken, en zich door andere overwegingen, dan die wegens den toestand der Finantiën, hoe dringend dezelve ook waren, te laten geleiden, niet alleen op eene verschrikkelijke wijze de voorgestelde verbeteringen, en het daaruit te gemoet geziene goede gevolg, vertraagd werden, maar dat zelfs het gevaar daardoor veel grooter werd. Doch om dit stelsel in weerwil van den oorlog vol te houden, had men zich van het overige gedeelten van het vaste land moeten losscheuren, en wanneer zelfs dit al eens mogelijk ware geweest, zoo waren wij verzekerd dat dit in weinig tijds de veiligheid des Koningrijks in de waagschaal gesteld zoude hebben. De overweging alleen wegens het verlies der voordeelen, welke wij regt hebben om bij den algemeenen vrede te vorderen, wanneer wij voortgaan met zulke groote opofferingen te doen, zoude niet genoegzaam geweest zijn, om ons te doen afwijken van den eenigen voor ons voegzamen weg, hoezeer de beloften, de regtmatigste en gegrondste hoop ons de overtuiging geven, dat ter belooning eener laatste poging, de vrede op het vaste land en wezenlijke voordeelen geëvenredigd aan onze opofferingen en den toestand onzer omstandighe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den, zoude verschaffen. In zoodanig eene toedragt van zaken, was de keus niet twijfelachtig, want er was geene keuze te doen. Na den vrede op het vaste land, en in weerwil van den meer en meer verbitterenden oorlog ter zee en de wisselvalligheden der zaken in Duitschland, heeft de verkrijging van een schoon departement, hetwelk ten aanzien van deszelfs zeden en karakter reeds lang te voren als Hollandsch beschouwd heeft kunnen worden, reeds begonnen met aan Holland wezenlijke voordeelen aan te bieden, en hoezeer deze voordeelen niet gelijk staan met den staat onzer omstandigheden, en de verwonderlijke en onberekenbare opofferingen, welke de Staat heeft gedaan, ten behoeve van deszelfs met Frankrijk gemeenschappelijke zaak, dat is te zeggen, ten behoeve van deszelfs dierbaarste belangen; wat ook de kwaadwiligen en de vijanden van Holland, daarvan mogen zeggen, zullen evenwel deze voordeelen oneindig grooter en belangrijker zijn bij den vrede ter zee, en hieraan mogen wij nimmer twijfelen. In 1807 deden wij met ijver en getrouwheid de opoffering van het eenige ontwerp, het eenige stelsel van orde en bezuiniging, hetgeen nu reeds begonnen zoude zijn met onze Finantiën te herstellen, terwijl dat nu twee jaren van vertraging onzen toestand zoo onbegrijpelijk veel hebben verërgerd, dat dezelve onherstelbaar zoude zijn voor alle andere natiën dan voor de uwe. Zoodra als wij dus konden, verminderden wij zonder eenen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oogenblik te verliezen, onze wapening, en wij kwamen terug op ons stelsel van Julij, niet zoo zeer in de hoop van ons doel te zullen bereiken, het jaar 1807 had ons te ver daarvan verwijderd, doch in de hoop, dat wij hetzelve langzamerhand zouden naderen, en hetzelve eindelijk bij den algemeenen vrede ter zee zouden kunnen treffen. Gij herinnert u hoe langdurig onze deliberatiën in het vorige jaar waren, hoe veel zwarigheden wij vonden om tot eene nieuwe Negotiatie te besluiten; wij gingen er echter toe over, door de overtuiging dat onze wapening zoude bijdragen, ter bespoediging van den gelukkigen oogenblik des vredes en de vergoeding van den hoon, die de dappere Deensche natie en derzelver waardige Prins was aangedaan, en dat bovendien de redenen die ons noodzaakten om partij te nemen, dezelfde waren als in het voorgaande jaar, en misschien nog meer gebiedende, dewijl de edelmoedige pogingen van Frankrijk, en zelfs deszelfs roem alleen den vrede, het herstel van de orde, en het spoedig eindigen der onderdrukking, waaronder de koophandel en de zeevaart zucht, ten doel hebben en kunnen hebben.’ ‘Het is opdat gij den wezenlijken geest van ons Gouvernement, de volstandigheid van deszelfs doel en deszelfs loop zoudt kennen, dat wij u doen mededeelen den vergelijkenden Staat der drie laatste Budjets, met dat van het aanstaande jaar. Dezelve bewijst dat, zonder uit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het oog te verliezen de nieuwe organisatie zoo noodzakelijk voor al de takken der Administratie, om dezelven die strekking en werkzaamheid te geven, welke zoo noodig is in den tijd, waarin wij leven, en onvermijdelijk voor den toestand des Koningrijks, dat alle jaren het totaal der uitgaven voor de Administratie is verminderd, de kosten voor de wapening zelve hebben in het kostbaar jaar 1807 niet meer bedragen, dan die van het jaar 1805, en die, welke voor 1806 bepaald waren.’ ‘Ondertusschen is de toestand der Finantiën van het Koningrijk niet streelend. Zeventig millioenen te kort, in twee jaren aangevuld, en de Publieke Schuld met zeven millioenen jaarlijksche renten vermeerderende, hetwelk gedurende verscheidene jaren die, hoezeer niet zeer lang sullende duren, evenwel waarschijnlijk den levensloop van het grootste gedeelte der bevolking noodig zullen hebben, bewijzen genoegzaam hoezeer wij verërgerd zijn. Het is wel waar, dat een groot gedeelte van dit te kort, is aangewend, om ten achterstaande renten en uitgaven te verëffenen; doch de omstandigheden van den oogenblik, de oorlog op het vaste land en ter zee zijn daarvan evenwel de voornaamste oorzaak, daar dezelve op twee verschillende wijze, doch zeer schadelijk en op de inkomsten en op de uitgaven, heeft gewerkt, zonder de eene te verminderen, of de andere te vermeerderen.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Op deze wijze, mijne Heeren! komen wij tot een nieuw jaar. Wij hebben niet gewacht tot op dezen dag met daaraan te denken. Naauwelijks waren wij van elkander gescheiden, of het jaar 1809 hield ons ernstig bezig, want wij voorzagen niet dat onze wenschen vervuld zouden worden, en dat de algemeene vrede weldra zoude gesloten worden. Laat ons thans de middelen van herstel, zoo dezelve nog bestaan, onderzoeken. Het zijn de volgende:
‘Het stellen van eenen eindpaal aan de dagelijksche vermeerderende Publieke Schuld, en een stellig voornemen te omhelzen, dat de Negotiatie, die voor het jaar 1809 noodig is, hoezeer veel minder zijnde aan die van vorige jaren, de laatste zal zijn, tot dat de Amortisatie op eene voldoende en afdoenende wijze zal kunnen werken.’ ‘Besluiten dat het voortdurend Budjet in werking zal gebragt worden, te rekenen van 1. Januarij 1810, zonder eenig uitstel, hetzij de vrede gesloten worde of niet.’ ‘In 1809 een groot stelsel van krachtdadige Amortisatie aannemen, hetwelk niet in het budjet begrepen zal zijn. Een bepaald en groot stelsel van Amortisatie is niet alleen het eenige voldoende middel om de finantien des Koningrijks te herstellen, maar het zal bovendien de toenadering der uitgaven met de inkomsten gemakkelijk maken, wam de uitgaven zul- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
len verminderd worden, 1o. door de tegenwoordige subsidie, die meer dan ƒ1,500,000:0:0 bedraagt; en 2o. zoude men, in het volgende jaar, zoo het niet mogelijk is andere middelen te vinden, de door de Amortisatie aangekochte effecten kunnen vernietigen, en daardoor de publieke uitgaven, wegens de renten der effecten verminderen.’ ‘Men mag zich niet ontveinzen, dat wanneer het zake is, om de uitgaven naar de inkomsten te regelen, men alsdan zeer vele moeijelijkheden te bestrijden zal hebben. Vooreerst de tegenwoordige lasten, die niet verminderd zullen kunnen worden, dan wanneer de Amortisatie op eene voldoende wijze werkt, terwijl men tevens het maken van bezuinigingen en het lijden van ontberingen, zich, gedurende dat tijdvak, zal moeten getroosten.’ ‘Wij hebben het geheele aanstaande jaar voor ons, om onzen vasten Staat, voor het jaar 1810, in werking te brengen, wij rekenen op de vriendschap van Frankrijk, en die van onzen broeder, den Keizer, om op eene volstandige wijze het stelsel van orde en bezuiniging te kunnen volgen, hetwelk met behulp van eenen algemeenen vrede en het terugkeeren des koophandels, zoo God wil, onze zaken geheel zal herstellen.’ ‘Ons staatkundig stelsel kan geen ander zijn dan dat van Frankrijk, deszelfs wezenlijk belang is om zelfs door opofferingen, de onaf- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hankelijkheid, de welvaart en den koophandel te begunstigen, van een volk op het vaste land, dat door deszelfs aardrijkskundige ligging en deszelfs gouvernement voor altijd aan hetzelve verbonden is, en aan hetzelve te meer nuttig zal zijn wanneer het gelukkig en welvarende is. Deze onwederlegbare waarheid geeft ons het voorgevoel van eene gelukkige toekomst.’ ‘Betreffende ons stelsel, ten aanzien van het inwendige en het finantieele, dit kan niet hetzelfde zijn als dat van de eerste natie der wereld, wier schatten alle jaren derzelver gelukkige velden komen overdekken, wier rijkdommen aan derzelver grond bepaaldelijk verknocht zijn, en voor welke de koophandel en de zeevaart, hoe zeer van zulk een groot belang, niet zoo als bij ons, de eenige hulpbronnen zijn. Holland, hoogmoedig op deszelfs nijverheid en deszelfs huishoudelijken roem, moet zijn geluk vinden in deszelfs weinige uitgebreidheid en deszelfs middelmatige bevolking, die van de eene zijde nimmer eenige bekommerring aan de Mogendheden van het vaste land zullen verwekken, maar integendeel hetzelve in eene vriendschappelijke en welgestemde betrekking met allen zal houden, zonder op te houden van vastelijk en opjregtelijk verknocht te blijven aan deszelfs bondgenooten en zijne dierbaarste belangen; terwijl het van de andere zijde zijn geluk moet vinden in deszelfs kunst- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
matig, of onvruchtbaar grondgebied, waarvan het oppervlakkig beschouwen alleen genoegzaam is om lof toe te zwaaijen aan het nationaal karakter, en den arbeid uwer voorouders, en aan hunne deugden en moed, terwijl het tevens aan elken beschouwer, die niet vooringenomen is, of ter kwader trouwe wil handelen, doet zien, dat de onafhankelijkheid, eene volmaakte opregtheid, eene nijverheid, en eene onophoudelijke werkzaamheid voor Holland allernoodigst zijn, en het eenige gedeelte van deszelfs stelsel is, waarvan het niet kan afwijken. Maar in deze moeijelijke omstandigheden, mijne Heeren! kan zoodanig een stelsel niet gevolgd worden, dan met moeite en door onophoudelijke pogingen, en door middel van eene zeer naauwe vereeniging der bijzondere personen onder elkander, en van de natie met derselver Gouvernement.’ ‘De inkomsten die in gewone tijden, drie en zestig millioenen, de drie millioenen van de Quotisatie daaronder begrepen, moesten bedragen, zijn berekend van niet boven de vijf en vijftig millioenen te zullen opbrengen, mogelijk ook zestig, door middel van hetgeen nog ten achteren staat op sommige belastingen, dat niet voor den dienst van vorige jaren noodig is.’ ‘De behoeften voor het jaar zijn, bij het Budjet dat u zal worden aangeboden, berekend op zeventig millioenen. Gij zult zien dat men geslaagd is, om de uitgaven van de bijzondere takken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der Administratie, tot op acht en twintig millioenen te verminderen, de Pensioenen daar niet onder begrepen. Deze zelfde uitgaven waren op acht en veertig millioenen gebragt op het Budjet van 1806, en meer dan veertig op dat van 1807, en in het verledene jaar op zes en dertig millioenen.’ ‘Ingevolge van hetgeen hier boven gezegd is, heeft men geene subsidie voor het Amortisatie Fonds op het budget van 1809 gebragt. Dit Fonds zal met het einde van 1808 meer dan veertien en een half millioenen ontvangen hebben, afgescheiden van deszelfs gewone subsidie van 1808, zoodat hetzelve met den grootsten ijver zal kunnen werken, zonder meer subsidie noodig te hebben voor het jaar 1810, als wanneer men noodwendig eenen bepaalden en afgescheiden maatregel zal nemen, die niet ten laste van de publieke schuld en buiten het budget zal zijn.’ ‘Gij zult met vermaak vernemen, dat dit Amortisatie Fonds op het einde van 1809 zich in het bezit zal vinden van bijna anderhalf millioenen aan inkomsten. Deze spoedige en gelukkige uitkomst in een zoo kort tijdverloop van twee jaren, is genoegzaam om onze verwachting te dezen aanzien geheel en al te bevestigen. Wij weten, dat de in instelling van een fonds, dat alleen dient ter vernietiging van de publieke schuld, noodwendig berispers moet hebben, doch wij hebben ons niet in het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
minste te bekommeren over de bijzondere begrippen te dezen aanzien, wanneer de ondervinding zoo zeer in ons voordeel pleit.’ ‘Gij zult in het ontwerp van wet zien, dat de Negotiatie van dertig millioen voor het verledene jaar zich heeft bepaald op twintig millioenen, en dat het overige is veranderd in eene vrijwillige negotiatie. De drie millioenen van de quotisatie en een millioen vermeerdering van inkomsten, dat men in den loop van het jaar 1809 zal moeten vinden, zullen bij uitzondering bestemd zijn voor de betaling der renten en der opvolgende aflossing dezer twee geldleeningen.’ ‘Door dit middel, Mijne Heeren! zal men de behoeften van het jaar kunnen bestrijden, zonder de Publieke Schuld hooger dan een millioen, gedurende een tijdvak van zestien of achttien jaren, te vermeerderen.’ ‘Wij hebben alle reden om te hopen, dat op deze wijze het overige der geldleening zal worden aangevuld, wij hebben daartoe ten waarborg de vaderlandsliefde en den ijver welke men in die moeijelijke tijden, en in weerwil van den ongelukkigen toestand des koophandels, in alle gedeelten des lands als om strijd ten toon spreidt.’ ‘Ziet daar, Mijne Heeren! den waren toestand onzer Finantiën, dezelve zijn ten uitersten moeijelijk geweest in de laatste jaren, en dit brengt ons in het geval van plegtig te moe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten verklaren, dat wij geen middel zien om de publieke Schuld te verminderen boven hetgeen wij hebben gezegd tot aan 1825, als wanneer tien millioenen renten zullen vernietigd zijn, te weten zes van de geldleeningen van 1807, 1808 en 1809 en vier van de lijfrenten, afgezonderd van alles wat het Amortisatie Fonds zal hebben te weeg gebragt, en hetgeen men wel mag berekenen op acht millioenen, zonder daar nog onder te begrijpen, de Amortisatie van twintig millioenen 7 perCt., hetwelk weinig tijds na dat tijdpunt zal plaats hebben. Zoodat het waarschijnlijk is, dat de Publieke Schuld alsdan genoegzaam verminderd zal zijn, om de Amortisatie-kas te kunnen doen ophouden, en deszelfs inkomsten te doen dienen, gedeeltelijk tot de algemeene behoeften en gedeeltelijk om de belastingen te verminderen.’ ‘Gij zult niet nalaten, mijne Heeren! om eene bedenking te maken, die natuurlijk moet voortvloeijen, uit het onderzoek van den staat der Finantiën. Waarom nog voor een jaar een vast en voortdurend ontwerp uit te stellen, daar elk nieuw onderzoek de gebiedende noodzakelijkheid daarvan meer en meer aantoont? Om daarop te antwoorden, heeft men slechts de oogen rondom zich te slaan, den toestand der algemeene zaken te beschouwen, en zich daardoor te overtuigen van de onmogelijkheid, om dit ontwerp in werking te brengen, gedu- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rende den oorlog, zonder eene langdurige voorbereiding en vele voorzorgen; daar het aanzijn der natie zoo wel als dat der bijzondere personen zoo kostbaar wordt. Zij die hun ambt bij eenen algemeenen vrede zullen verliezen, zullen zeer gemakkelijk andere bezigheden, en zelfs voordeeliger vinden. Alle uitgaven boven de volstrekt noodzakelijke, zullen op dien oogenblik geheel ongepast en onnoodig zijn, terwijl zij, gedurende den oorlog, meer toebrengen dan men gelooven zou, om een groot aantal personen te ondersteunen, die zonder dat op eene verschrikkelijke wijze, het ongeluk van de tegenwoordige omstandigheden zouden vergrooten.’ ‘De zakelijke inhoud van hetgeen wij u te zeggen hebben, mijne Heeren! is dan dat de toestand der Finantiën verërgerd is, maar dat alle menschmogelijke pogingen zijn aangewend, om daarin te voorzien, en tevens om het aanwezen des lands te verzekeren, en deszelfs inwoners zoo veel mogelijk van het kwade te ontheffen, en dat, hoedanig deze toestand ook zij, dezelve zeer wel te verbeteren is bij eene natie, die reeds zoo vele blijken van vaderlandsliefde, moed en standvastigheid heeft gegeven, en nog dagelijks blijft geven.’ ‘Al de maatregelen die wij u voordragen, al die, welke het onophoudelijk onderwerp onzer zorgen uitmaken, hebben geen ander doel, dan om de voorwerpen van regtmatige haat en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onoverwinnelijken tegenzin der natie en van ons te verwijderen, en onmogelijk te maken. Ook heeft men al de maatregelen, welke tot deze verwijdering dienstig waren, getracht uit een verkeerd oogpunt aan de natie voor te stellen, ten einde aldus wantrouwen te verwekken. Zoodanig, mijne Heeren! heeft men de instelling van een Grootboek der Publieke Schuld afgeschilderd, zoodanig heeft men verkeerdelijk geoordeeld over de oprigting van de Koninklijke Pupillen, eene instelling, waarvan het beste gevolg de uitslag zal zijn, dewijl men daardoor eene nationale armée zal verkrijgen, die geëvenredigd is aan de uitgestrektheid en de bevolking des lands, zonder de hulp eener conscriptie, requisitie of gedwongene werving, hoegenaamd, noodig te hebben, maar welke integendeel de Godshuizen van meer dan de helft der personen, die te hunnen laste waren, zal bevrijden, welke Godshuizen tot eer van de natie, altijd in veel grooter aantal en in eenen veel beteren staat in dit Koningrijk zijn geweest, dan in eenig ander land. Om dit doel te bereiken, moet het algemeen gevoelen daartoe medewerken, de geheele natie moet gevoelen: of, wanneer de staat de plaats van ouders, van hen die het ongeluk hebben gehad, die te verliezen, moet bekleeden, het dan ook regtmatig en billijk is, dat diezelfde personen van hunne zijde, zich aan de verdediging van hun vaderland wijden, en in eene volkomene evenredigheid gesteld worden met de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
overigen hunner landgenooten, door belast te zijn met de edele taak van hun vaderland te verdedigen, en het aldus op de eenige hun mogelijke wijze te dienen. Dit is billijk, en zij zullen er des te gelukkiger door zijn, dewijl de kinderen, welke in die talrijke Godshuizen worden opgevoed, dezelve juist dan verlaten, wanneer zij in die jaren komen, dat de driften zich ontwikkelen, en zij aldus nog meer noodig hebben om te worden gadegeslagen en behoed. Zij verlaten die huizen met zeer zwakke middelen, om in hunne behoeften te voorzien, dikwijls met eene verzwakte gezondheid, uit hoofde van hunne zittende bezigheden, en het is niet zeldzaam dat zij in het vervolg zich in militairen dienst begeven, doch om van geen nut hoegenaamd te zijn, en een kwijnend en vervelend leven te leiden.’ ‘In plaats van dat, zullen deze kinderen van hunne geboorte af, opgevoed voor den militairen stand, eenvoudig maar gezond voedsel genieten, zij zullen op de minst kostbare wijze maar zindelijk gekleed worden, eene zachte en vaderlijke beheering zal voor hunne behoeften zorgen, zonder dat men iets anders van hen zal vorderen, dan op te groeijen en eene gezonde ligchaamskracht te verkrijgen, zonder hun van iets anders te spreken, dan van hun land en van den wapenhandel, en zonder hun eenige andere dagelijksche verpligtingen op te leggen, dan zich toe te leggen op den stand, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die het meest met hunne natuurlijke neiging en hunne wenschen overeenkomt, op al die spelen en ligchaamsoefeningen, welke geschikt zijn om hunne ligchamelijke en zedelijke vermogens te ontwikkelen. Op zulk eene wijze zal men goede soldaten en goede matrozen, en boven alles goede Hollanders maken. Het is niet noodig te zeggen, dat deze instelling zeer talrijk moet zijn, dat er genoeg, maar nimmer te veel kunnen zijn, en dat wij het als eene misdaad beschouwen, wanneer men iemand daaraan zoude willen onttrekken. Wanneer dit mogt gebeuren, zoo zouden wij de verblinding moeten betreuren van dezulken, die niet met den grootsten ijver medewerkten tot het doen gelukken van eene instelling, welke het groote doel heeft om voor altijd eene gedwongene aanwerving onnoodig te maken. Deze instelling der Koninklijke Pupillen zal het grootste gedeelte der jaarlijksche werving opleveren; terwijl het overige gedeelte zeer gemakkelijk door middel eener vrijwillige werving zal kunnen gevonden worden. Om wel te slagen, moet deze instelling zoo min mogelijk kostbaar zijn, en daarom zoo weinig mogelijk gelijkenis hebben op een opvoedingshuis.’ ‘Wij hebben ten waarborg voor het gelukkig slagen van deze instelling op zulke grondbeginselen, den ijver en de verknochtheid onzer Ministers van Oorlog en van Binnenlandsche Zaken, die wij daarvoor verantwoordelijk hebben | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gesteld. Ondertusschen zal deze inrigting altijd nog eene aanmerkelijke som kosten; en daar wij voornemens zijn om de besparingen op andere takken van het Budjet van oorlog, daartoe te besteden, zal dit Budjet nog steeds zeer groot blijven, wanneer men het bij de anderen vergelijkt. Het zal voor ons een voorwerp van groote voldoening zijn, en wij gelooven een wezenlijk geschenk aan de natie te hebben gedaan, door dezelve eene waarlijk uit Hollanders bestaande armée te geven, zonder onzen toevlugt te moeten nemen, tot dat middel dat hun zoo veel vrees inboezemt. Hierdoor zal een wezenlijk vijaagstuk worden opgelost; doch hetgeen alleen in dit land mogelijk is. - Zoodanig heeft elk land zijne voordeelen en zijne nadeelen.’ ‘Ook heeft men de militaire scholen verkeerd beoordeeld en miskend. Wanneer het noodig is goede officieren te hebben, dan is dit ontegenzeggelijk noodig bij eene kleine armée, en in een land waarin men, in weerwil van de instelling der Koninklijke Pupillen, en al de voorzorgen die men nemen zal, uit hoofde het groote aantal van voor den koophandel benoodigde handen, steeds zijne toevlugt tot eene buitenlandsche werving zal moeten nemen, en eene goede kern van Nationale soldaten zal moeten hebben, door de onmogelijkheid van eene geheele en voltallige nationale armée te bekomen.’ ‘Het is hier de plaats, mijne Heeren! om | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de verwondering die ons getroffen heeft, te betuigen, wegens de vooroordeelen, nopens de landmagt, die men van de eene zijde minder noodzakelijk, dan eenige andere uitgaven beschouwd, en van de andere zijde te hoog bezoldigd, en te goed onderhouden, beoordeelt. Dit is niet zich zelven gelijk blijven, want in een land waar de militaire dienst geene algemeene verpligting is, en waar zulk eeneverpligting een afschuwen zoude baren, moet men meer zorgen en moeiten aanwenden, om goede soldaten te krijgen: om daarin te slagen, en opdat dezelve verknocht zouden zijn aan de zaak die zij moeten verdedigen, moet men hen in eere houden, er is geen stand die dit meer verdient. Zij moeten ook een gevoel van hun welzijn hebben, zonder deze twee voorname zaken, heeft men slechts een leger in naam, en men doet slechts onnoodige uitgaven. Men heeft eene Marine noodig, niet om in het worstelperk te treden, maar om de zeevaart te beschermen en om de gemeenschap met de Koloniën te onderhouden; maar men moet eene genoegzame landmagt bezitten, minder tot de verdediging des Koningrijks, tegen elken vijandelijken aanval, dan wel om het grondgebied in gewone tijden te bewaken, zonder zijne toevlugt tot vreemde troepen te nemen, en aldus ten laste van onze Bondgenooten te zijn. Er is boven en voor alles eene armée noodig, dewijl zonder dezelve nog onafhankelijkheid, nog | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veiligheid kan bestaan. Dat de natie die, gedurende vijftien jaren, zoodanig afgemat is, de gewoonte heeft aangenomen om den soldaat niet met vermaak of met vertrouwen aan te zien, dit is vrij natuurlijk, doch dit moet veranderen, en men zal eene nationale armée met een ander oog beschouwen. De natie zal dezelve moeten achten, verëeren, haar derzelver vertrouwen schenken, wanneer zij billijk zal willen zijn, en volgens hare dierbaarste belangen zal willen handelen.’ ‘De onachtzaemheid in eenige gedeelten van de inwendige Administratie heeft eene beteugeling noodig gehad; wij hebben gestreng moeten handelen tegen dezulken, die wel verre van hulp en bijstand te verleenen, aan de Ambtenaren der Finantiën, eenen kwaden wil aan den dag gelegd hebben, wij hopen dat zulk een berispelijk gedrag niet weder hernieuwd zal worden, en in alle gevallen, de maatregelen zijn genomen, opdat zij, die nog zulke zware misdaden mogten begaan, naar al de gestrengheid der wetten zullen worden gestraft: want men is misdadig, niet alleen door datgene te doen, wat door de wetten verboden wordt, of hetgeen voor het welzijn des Koningrijks schadelijk zoude kunnen zijn, maar ook door de pligten, welke ons opgelegd zijn, niet met ijver en met dien moed, en die noodige standvastigheid te vervullen, welke vooral in zulke moeijelijke tijden zoo gebiedend worden gevorderd. Niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alleen is het noodzakelijk, ter instandhouding der maatschappij, dat de openbare verachting steeds die verachtelijke wezens vervolgt, die met hunne eeden spelen, en de verpligtingen die op hun rusten, vergeten, maar het is tevens ook noodig, dat de wetten hun voorbeeldige straffen opleggen.’ ‘Daar gij uwe gewigtige bezigheden thans weder in ons bijzijn komt hervatten, mijne Heeren! omringt ons dan met uwe hulpbetooning. Nadat gij een gedeelte van het jaar in uwe woonplaatsen besteed om overal het vertrouwen te verspreiden, overal het zaad van hoop en vaderlandsliefde te zaaijen, kunt gij daarvoor thans de waardige belooning erlangen, door uwe medewerking te verleenen aan den arbeid voor de meest belangrijke zaken van den Staat. Wanneer de grondwetten des Koningrijks u daar niet volgens regten toe opriepen, zoo zouden wij met hartelijk verlangen trachten, om de medehulp en de zorgen van eene zoo kundige, zoo vaderlandlievende vergadering, die ons geen de minste twijfel overlaat, te genieten.’ ‘Het gevolg van den arbeid, in uwe voorgaande zitting tot stand gebragt, in eenen tijd die onwedersprekelijk allermoeijelijkst en bezwarende was, moet u reeds bij voorraad doen gevoelen, welke de gevolgen uwer werkzaamheden zullen zijn, wanneer gewone tijden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eindelijk de orde en den vrede tot ons zullen terug doen keeren.’ ‘De Staat en de organisatie van al de takken der Administratie zijn tot stand gebragt en in volle werking. De wetten en de nationale onafhankelijkheid zijn gewaarborgd, in weerwil der moeijelijkheid der tijdsomstandigheden en die van den oorlog ter zee. Het openbaar crediet is verzekerd, al de uitgaven en de verachterde schulden bijna vereffend, het stelsel van belasting is in volle werking en behoeft slechts eenige wijzigingen en verzachting te ondergaan, de publieke schuld wordt regelmatig en naauwkeurig betaald, de verbindtenissen van den Staat worden met alle Hollandsche opregtheid gehandhaafd, hoezeer de toestand van de publieke schatkist aanmerkelijk is verergerd.’ ‘Komt dan, mijne Heeren! om het geheele herstel der finantiën van den Staat reeds in het verschiet te zien, en den tijd daarvan te bepalen. Het is smartelijk voor ons, en moet het even zeer voor u zijn, dat wij dat tijdvak niet meer van nabij kunnen zien, doch wij moeten alles van de toekomst hopen: de omstandigheden kunnen niet droeviger, niet moeijelijker worden dan die van de laatste jaren. Komt dan, om aan uwe landgenooten de weldaad te bewijzen, van hun algemeene en evengelijke wetten te geven, en de verzekering te ontvangen, dat de algemeene ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eeniging van ons volk met ons en van ons met ons volk, het herstel van al onze rampen, en de oude welvaart, zoo God het wil, zal doen ontstaan.’ ‘Wij hebben het geheele en volkomene vertrouwen omtrent alle maatregelen die wij voor het algemeen welzijn nemen noodig, mijne Heeren! men kan in denkbeelden verschillen over de wijze van uitvoering, doch nimmer moet men ophouden met het grootste vertrouwen te stellen in het doel, of in de handelwijze van ons Gouvernement. Gelukkiglijk zijn de kwaadwilligen niet geslaagd in hunne veelvuldige ondernemingen. Wij hebben met eene waarachtige voldoening en eenen billijken hoogmoed, de magteloosheid hunner pogingen gezien, zoo als ook den edelen moed en de onbaatzuchtigheid van bijna de gansche natie, welke met vertrouwen zulk eenen drukkenden en belemmerden staat van zaken verduurt, en tevens zulk eenen aanmerkelijke vermeerdering van lasten draagt, eene vermeerdering, die ongelukkiger wijze zoo veel te meer noodzakelijk wordt, naarmate de hulpbronnen voor de nationale nijverheid en den rijkdom der particulieren ophouden te bestaan. Bijna de geheele natie bewijst zoo veel te meer vaderlandsliefde en gehechtheid aan het vaderland, en deszelfs ware belangen, als men het tegendeel zoude schijnen te moeten verwachten. Deze staat van zaken is de schoonste lofspraak, die men der natie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zoude kunnen wijden, want wij moeten geene de minste aandacht vestigen op eenige slechte menschen, die de speelbal zijn hunner driften, of der onderscheidene partijen, die den Staat, gedurende eenige jaren, verdeeld hebben; deze zijn niets meer dan Hollanders in naam, die hun vadersland verraden hebben, of gereed staan om het te verraden, en zich zelven verliezende in de berekeningen en de nasporingen der te volgene stelsels, aan alles denken, behalven aan Holland, dat in hunne geleerde bespiegelingen weinig of bijna geene plaats vindt. Wij kunnen bedrogen worden, want de trouweloosheid is in alle plaatsen en te allen tijden werkzaam, en dikwerf arglistiger in het land, waar de meeste eer en deugd heerscht. Maar de Hemel beschermt nog meer de natiën dan de bijzondere personen, en beschikt over dezelve naar welgevallen. De vijanden van hun vaderland zullen vroeg of laat eene billijke straf ondergaan. Ja, mijne Heeren! zulke lange oorlogen, die met zoo veel verbittering gepaard gaan, moeten ten laatsten een einde hebben. De vrede zal komen, en met denzelven het vergeten aan, en de herstelling van onze rampen. Hoe het ook zij, wij verlangen vuriglijk dat de natie steeds overtuigd moge blijven, dat zoo lang als wij leven, de wetten, de gebruiken, de zeden en de nationale taal met naauwgezetheid zullen bewaard blijven; en wat aangaat die voorwerpen van regtmatige schrik en algemeen afschuwen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deze zijn zulks in onze oogen nog meer, dewijl wij, sedert langen tijd, de overtuiging hebben, dat de ondergang van het Rijk, en van dit goede volk, daarvan het onmiddellijk en onmisbaar gevolg zoude zijn; ook zullen wij geene gelegenheid veronachtzamen, om aan ons volk de plegtige verzekering te hernieuwen, dat wij niet kunnen willen, en ook nimmer zullen, of mogen willen de invoering eener conscriptie, of de daarstelling van een bankroet. Doch op onze beurt hebben wij het regt om te vorderen, ten einde een zoo edel als moeijelijk doel te bereiken, dat de natie volharde in derzelver edelmoedige standvastigheid en onderwerping, dat zij ons met een onwankelbaar vertrouwen omringe, welk vertrouwen door onze gevoelens, voor haar steeds geregtvaardigd zal worden, en dat zij wel overtuigd zij, dat ons voornaamste doel, onze eerste verpligting niets anders is, noch zijn kan, dan derzelver geluk en welvaren.’ ‘Ontvangt dan, mijne Heeren! terwijl gij uwe gewone bezigheden gaat aanvaarden, de hernieuwde verzekering van ons voortdurend vertrouwen en onze achting, en voor een der eerste Collegiën van den Staat, en voor elk der leden van uwe Vergadering, van welken wij de kunde en de vaderlandsliefde kennen.’
Amsterdam, den 18. November, 1808. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de zitting van den 22sten November, deed de Minister van Binnenlandsche Zaken een verslag van den Staat des lands, doch daar dit tafereel des Ministers voor een groot gedeelte eene herhaling der bovenstaande boodschap is, zullen wij dit hier niet inlasschen. Eene Commissie uit den Staatsraad bood vervolgens der Vergadering twee belangrijke stukken aan: Den Approximatieven Staat der vermeerdering van de Publieke Schuld, en die der Budjets der zeven laatste jaren. |
|